Meer meisjes naar voortgezet onderwijs

In 1978 ging 71 procent naar het VWO-AVO en 29 procent naar het lager beroepsonderwijs, tegen 70 respectievelijk 30 procent in het jaar daarvoor. Bij de jongens bleef de verhouding ongeveer gelijk, van de drie die het lager onderwijs verlaten kiezen twee voor het algemeen en een voor het lager beroepsonderwijs.

Dit blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 1978, over de in-, door- en uitstroom van leerlingen. De voorkeur van leerlingen met een MAVO-diploma voor het hoger algemeen voortgezet onderwijs liep bij de jongens terug van 41,3 procent in 1977 tot 38,4 in 1978. Bij de meisjes bleef deze toeloop nagenoeg gelijk (32,8 procent). Van de jongens met een voorbereidend wetenschappelijk onderwijs-diploma groeide het percentage met belangstelling voor het hoger beroepsonderwijs van 14 in 1976 naar 16 in 77. Bij de meisjes was dat 30 procent tegen 29 in 76.

HBO

Van de jongens met een HAVO-opleiding ging 13 procent door in het VWO, 57 procent in het HBO, terwijl 27 procent geen volledig dagonderwijs meer volgde. Binnen dat HBO koos 30 procent voor het hoger technische onderwijs en 27 procent voor de pedagogische academie.

Van de meisjes met een HAVO-diploma ging vijf procent naar het VWO terwijl 46 procent geen volledig dagonderwijs meer volgde. 45 procent van hen die voor het HBO kozen, ging naar de pedagogische academie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen