voorstander van toneel
HAASTRECHT — Calvijn is geen voorstander van toneel geweest. Uit zijn geschriften is dat duidelijk op te maken. Calvijn kan niet gebruikt worden om goed te praten wat niet goed te praten is. Een culturele vorming zonder toneel is zeer wel mogelijk.
In de rubriek „Voor de Zaterdagavond" van het Ned. Herv. (Geref.) gezinsblad ,,0m Sions Wil" gaat de schrijver van deze rubriek op de gedachten, die Calvijn had over toneel nader in. Als volgt wordt daar dan geschreven:
„Ofschoon vele mensen in het leven van iedere dag in hun omgeving toneelspelen, zo schijnt het nodig te zijn, dat sommigen af en toe ook nog eens naar een schouwburg gaan om toneel te zien. Dat doen niet alleen zij die niet beter weten, maar ook zij die beter moesten weten. Het schijnt tot de culturele vorming te behoren om zo nu en dan eens een toneelstuk bij te wonen. Ouders met opgroeiende kinderen weten ervan, hoe soms middelbare scholen de jongeren aansporen individueel of in klasseverband van tijd tot tijd de schouwburg te bezoeken. Deze middelbare scholen dragen dan ook nog de naam van „christelijk" in hun vaandel. Het meest opvallend is dan nog wel, dat, om zulk een bezoek te verdedigen de naam van Calvijn erg gemakkelijk wordt gebruikt. Calvijn schijnt trouwens voor iedere uitwas naar welke zijde dan ook gemakkelijk te kunnen worden gebruikt.
Maar goed: Calvijn zou dus voor toneel geweest zijn. Als wij deze laatste zin goed op ons in laten werken, zouden wij derhalve tot de conclusie moeten komen, dat Calvijn eigenlijk een werelds leven zou hebben goedgekeurd. Ook zou hij het met de zondagsrust en de zondagsheiliging niet zo erg nauw genomen hebben. Naar ik meen wordt echter Calvijn met al deze uitspraken geen recht gedaan en beroept men zich ten onrechte op hem. Daarbij zij direkt aangetekend, dat grote onkunde in de geschriften van Calvijn hiervan een direkte oorzaak is. Als men meer van Calvijn gelezen had, zou men tot een heel andere conclusie gekomen zijn en zien, dat hij heel iets anders wilde zeggen, dan men op het eerste moment wel dacht.
Houding
Maar wat is nu de houding van Calvijn tegenover het toneel? Deze is zeer afwijzend. Dat is uit sommige van zijn geschriften duidelijk op te maken. In de eerste plaats bezitten wij een uitspraak van Calvijn over toneelstukken, die geschreven zijn door heidense dichters en die handelen over de Griekse goden, o.a. Zeus en Pallas Athene. In zijn commentaar op Daniël 3 vers 3 schrijft daarover de reformator als volgt: „de dichters verzinnen de grofste en de vuilste dingen over de goden, en met behulp van de schouwburgen hebben zij de zielen van het volk, zo geneigd tot ijdelheid, met dezelfde dwaasheden vervuld. Doch waar de duivel het vuur aansteekt, zien wij geleerden en ongeleerden driftig meegevoerd. En zo raakten zij overtuigd, dat het waar was, wat ze in de schouwburg zagen". Het zal ons wel duidelijk zijn, dat deze bondige taal van de reformator voor geen tweeërlei uitleg vatbaar is. En dat dus Calvijn niet kan worden gebruikt om goed te praten wat niet goed te praten is. Een culturele vorming zonder toneel is zeer wel mogelijk.
Nu zou iemand tegen het bovenstaande kunnen aanvoeren, dat er in Geneve ten tijde van Calvijn bijbelse toneelstukken werden opgevoerd. Maar heeft Calvijn deze laten opvoeren, is hij de organisator daarvan geweest of is het zo, dat die tegen zijn zin zijn opgevoerd? Wij zullen tot de conclusie moeten komen, dat deze tegen zijn zin waren. Ons is n.l. bekend, dat hij zich verzet heeft tegen een opvoering van „de Handelingen der Apostelen". Dat heeft hij niet alleen gedaan bij het volk, dat onder zijn gehoor kwam, maar zelfs de gemeenteraad heeft hij ernstig geadviseerd geen ruimte ervoor beschikbaar te stellen. Op dat advies is die gemeenteraad toen niet ingegaan en toen Calvijn bemerkte welke tumultueuze ontwikkelingen dit alles onder de bewoners van de stad zou brengen wanneer hij zich bleef verzetten en daardoor de verkondiging in gevaar kwam, heeft hij het erbij gelaten. Maar zijn ernstige waarschuwingen daartegen had hij laten horen.
Moeilijk
Wij moeten niet vergeten, dat Calvijn in Gnève een erg moeilijk leven heeft gekend. Hoe vaak heeft men hem niet dwarsgezeten. Hij kon niet altijd in alle dingen zo ver gaan als hij wel wilde, ofschoon hij daar voor zichzelf veel moeite mee heeft gehad, daar hij graag de eer van God bedoelde en op het oog had. Niet alleen in de kerkelijke gemeente, maar ook in de burgerlijke gemeente. Kerk en staat moesten voor Calvijn hierin één zijn, dat beiden zich bogen voor het Woord Gods en in al hun handelingen de ere Gods op het oog hadden. Hoe hij zijn standpunt ten aanzien van het toneel, ook het zogenaamde bijbelse toneel heeft ingenomen, wordt ons verder nog verhaald in een brief, die hij eens aan één van zijn medewerkers heeft
CALVIJN ...tegen toneel... geschreven n.l. Farel. Hij schrijft in deze brief: ,,Geen nieuws hier (d.i. Geneve) dan dat er al een tweede comedie in de maak is. Wij niet hebben verklaard, dat wij dit allerminst goedkeurden. Maar tot het uiterste vechten wilden wijniet, omdat er gevaar bestond, dat wij ons gezag zouden inboeten, indien wij hardnekkig tegenstand biedend, toch tenslotte overwonnen zouden worden. Ik zie dat men de lieden niet alle dingen van vermaak kan ontzeggen. Zo is het mij dan genoeg als zij begrijpen, dat hun dit, wat niet zo erg slechts is, bij wijze van toergeving wordt vergund, maar tegen onze zin".
Naar ik meen is ons het standpunt van Calvijn wel duidelijk en men doet hem wel heel veel onrecht, wanneer men zegt, dat hij een voorstander van het toneel is geweest. De woorden „tegen onze zin" spreken heldere en klare taal. En dat het toch gebeurde in Geneve zal men niet aan Calvijn, doch aan de overheid van die tijd moeten toeschrijven. Met het bovenstaande te schrijven hebben wij niet Alleen getracht Calvijn recht te doen, maar ook nog eens willen onderstrepen, dat de schouwburg en alle andere zogenaamde culturele centra op dit niveau (o.a. het theater) voor een christen taboe zijn. Soms horen wij de klacht, dat er tegen dit soort zaken vroeger meer werd gewaarschuwd dan thans. Het schijnt wel alsof een heilig leven niet meer zo van belang is. Het is echter nog wel degelijk van belang. En iemand behoeft werkelijk niet wettisch te zijn om zich aan de geboden des Heeren te houden. Wij lezen bovendien in psalm 19, dat in het onderhouden van Gods geboden grote loon is. Trouwens wordt het woord,, wettisch" vaak niet gebruikt om eigen kwaad te verdoezelen? Laten wij maar „wettisch" zijn in die zin, dat wij ons aan de wet houden. Want de wet Gods is heilig en goed!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 11 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 11 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's