Bach
De melodie, waarvan Liszt uitging, is te vinden als koraal in de eerste acte van „Le Prophete" van Giacomo Meyerbeer. Het koraal is door Meyerbeer geschreven; de soms verkondigde opvatting, dat hij een bestaand koraal zou hebben geciteerd, berust op een misverstand. Liszt droeg zijn bewerking aan Meyerbeer op en in 1852 verscheen de eerste uitgave ervan als deel 4 van de verzameling „Illustrations du Prophete". De eerste uitvoering liet nog enkele jaren op zich wachten. Het was Alexander Winterberger (geboren op 13 augustus 1834 te Weimar), die het uitgebreide werk in 1855 „ten doop hield" bij de ingebruikname van een nieuw orgel in de Dom van Merseburg (in de buurt van Leipzig). In 1870 heeft Liszt de compositie aan een bewerking onderworpen, terwijl hij ook een versie voor piano-duo maakte. Busoni voegde aan deze drie versies nog een vierde voor pianosolo toe (1897), die in het begin van onze eeuw vrij regelmatig is uitgevoerd.
Vijf jaar na deze imposante fantasie componeerde Frans Liszt zijn „Praeludium und Fuge über BACH" en het lag in de bedoeling, dat Winterberger met dit nieuwe werk het orgel in Merseburg zou inspelen. Toen het manuscript niet tijdig genoeg klaar was, verving Winterberger het nieuwe werk door de Ad nos-fantasie om een jaar later (1856) alsnog het tweede grote orgelwerk van Liszt op het nieuwe orgel van Friedrich Ladegast in Merseburg ten doop te houden; als bewijs van dankbaarheid droeg Liszt het Werk aan Winterberger op.
Deze Prelude en fuga over de naam Bach is niet het enige bewijs van de grote verering, die Liszt zijn grote voorganger in Weimar (Bach werkte er van 1708 tot 1717, maar vertrok met ruzie) toedroeg: Liszt was één van de oprichters van het Duitse Bach Gesellschaft, die veel deed voor de kritische uitgave van Bachs werken. De verwerking van de letters B A C H, in de vorm van de noten Bes A C B, is niet door Liszt bedacht. .Bach zelf paste het procédé o.m. toe in een prelude en fuga voor klavecimbel en in zijn „Kunst der Fuge" en van Robert Schumann verschenen in 1845 bij Heinze zes fuga's over de naam BACH voor orgel.
Liszt liep al verscheidene jaren rond met hét idee voor Bach een soort „chapelle ardente" in muziek op te richten en reeds in 1836 schijnt hij in Fribourg enige schetsen hiervoor gemaakt te hebben. Veertien jaar na de eerste uitvoering door Winterberger, onderwierp Liszt zijn hommage aan Bach aan een bewerking, die hetzelfde jaar bij Schuberth werd uitgegeven. Tenslotte bewerkte Liszt het werk nog voor piano.
De prelude is vrij beknopt gehouden, maar is toch rijk aan contrasten; bewogenheid en kracht zijn de eigenschappen, die er in overheersen. Een gedeelte in driekwartsmaat wordt voorafgegaan en opgevolgd door fragmenten in vierkwartsmaat. Zes maten met een dalende figuur over ongeveer drie octaven vormen de inleiding tot de fuga; deze zet andante en misterioso in, om later door middel van een indrukwekkend crescendo naar fff allegro molto te voeren. Een geagiteerd gedeelte wordt afgerond door trillers in het pedaal, waarna maestoso het thema van vier noten (met rijke harmonieën) wordt neergezet. Na een allegro moderato neemt het tempo steeds meer af, om via grave en lento in een adagissimo uit te lopen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's