Gemeenschappelijke lijsten nog steeds een probleem voor GPV
Meerderheids- en minderheidsstandpunt in bestuur
AMERSFOORT — De kwestie van de politieke samenwerking met niet-vrijgemaakten is voor het GPV al jarenlang een groot probleem. Daarbij gaat het om verschillende zaken. Enerzijds was er de vraag of men ook niet-vrijgemaakten als lid van het GPV kon toelaten. Of welke inbreng een steunorganisatie van niet vrijge maakten — zoals het Nationaal Evangelisch Verband aanvankelijk was — in het geheel van het GPV-optreden mocht hebben.
Daarnaast ging het -r vooral de laatstie jaren — om de vraag in hoeverre men bij de verkiezingen de GPV-lijst met die van andere min of meer geestverwante partijen kon verbinden of met hen op een gemeenschappelijke lijst kon uitkomen. Dat laatste was vooral van belang in geval lijstverbinding niet mogelijk was, zoals bij gemeenteraadsverkiezingen. Of wanneer die geen effect zou hebben, omdat het GPV en/of zijn partners vermoedelijk niet op eigen kracht een zetel zouden weten te behalen.
Deze vragen kregen vooral de laatste .jaren voor het GPV een dringend karakter toen — na de oprichting van de RPF en het terugtreden van Jongeling ^- bleek dat het GPV zijn nietvrijgemaakte kiezers massaal ging verliezen. Ook werd men geconfronteerd met de^ rechtstreekse verkiezingen voor het Europees parlement, waarbij het GPV in zijn eentje volstrekt kansloos was.
Verdeeld
Het GPV was over deze vragen grondig verdeeld. Het duidelijkst kwam dit tot uitdrukking toen op een buitengewone algemene vergadering in januari van dit jaar 89 afgevaardigden zich uitspraken voor een gemeenschappelijke lijst met de SGP bij de Europese verkiezingen en precies evenveel afgevaardigden zich daartegen verklaarden.
Tegenover het Tweede-kamerlid Veibrugh, die de afgevaardigden opriep de hulp niet te miskennen die de Heere hen in de SGP gegeven had, stond senator Van der Jagt, tevens voorzitter van het GPV. Hij waarschuwde er tegen om op één lijst uit te komen met mensen die (omdat ze weigeren zich aan te sluiten bij de vrijgemaakte kerken) het kerkvergaderend werk van Christus tegenstaan. iiiüiLaategenoemde vertolkte daarmee {Vak onze binnenlandredactie} onmiskenbaar het traditionele GPVgeluid. Anderzijds zaten het Nederlands Dagblad en De Reformatie — de toonaangevende bladen in vrijgemaakte kring — duidelijk op de lijnVerbrugh.
Uiteraard was deze verdeeldheid voor het GPV een precaire zaak. Geen van beide richtingen kon op een duidelijke meerderheid rekenen. Bovendien kon het kleine GPV zich na al die verkiezingsnederlagen, eigenlijk geen afsplitsing van dissidenten „veroorloven".
Congres
Vandaar dat besloten werd om — buiten de druk van de actuele besluitvorming — op een speciaal congres deze materie breder aan de orde te stellen. Dit congres wordt nu vrijdag en zaterdag in Nijkerk gehouden. Het draagt primair een bezinnend karakter. Bindende besluiten worden niet genomen.
Ter voorbereiding van het congres verscheen een studie van de Groen van Prinstererstichting (het studiecentrum van het GPV) getigêld „Kerk en politieke partij" (Uitg. De Vuurbaak, Groningen, 1979, 40 pag. prijs ƒ 5,90). Deze studie, waarvoor het curatorium van de Groen van Prinstererstichting de verantwoording draagt, stelt „de politieke relevantie van de kerkkeuze" aan de orde.
Op de gevoelige punten is het rapport nogal vaag en ,,toedekkend" geschreven. De binding aan de vrijgemaakte kerken (als zijnde de enige ware kerk) wordt verdedigd als een onmisbare garantie voor de rechte koers van het GPV. In incidentele gevallen moet het mogelijk zijn dat nietvrijgemaakten als lid van een GPVkiesvereniging worden toegelaten. Daarvoor is dan echter wel een nader onderzoek van leer en leven van de betrokkene vereist. Andere sympathisanten zou men volgens het rapport een gastlid maatschap aan kunnen bieden.
Meerderheid voor
In aansluiting op het rapport verscheen ook een nota van het bestuur van het GPV over de samenwerkingsproblematiek. Een meerderheid van dit bestuur (de Centrale Verbondsraad) acht' een gemeenschappelijke kandidatenlijst van GPV en bijv. SGP in principe geoorloofd. Voor de Tweede-kamerverkiezingen ziet men die gemeenschappelijke lijst echter niet als een geschikt instrument, onder meer omdat in de Tweede Kamer het fractieverband nogal wat consequenties heeft.
Een minderheid, waartoe ongetwijfeld ook partijvoorzitter Van der Jagt behoort, verklaart zich in deze nota echter vierkant tegen de mogelijkheid van lijstineenschuiving. Zij noemt deze methode in strijd met het karakter van het GPV. De minderheid beroept zich daarbij ook op een rapport uit 1970, waarin lijstineenschuiving met de SGP en zelfs met het NEV (toen nog een GPV-steunorganisatie) onmogelijk werd geoordeeld.
Beide partijen beroepen zich overigens op citaten van prof. dr. K. Schilder, nog steeds een zeer gezag'hebbend man in vrijgemaakte kring.
De keuze van prof. dr. C. Trimp als de inleider van het congres, wijst er op dat de isolationisten binnen het GPV in de minderheid zijn geraakt. Prof. Trimp, een van de hoogleraren aan de vrijgemaakte hogeschool in Kampen, was immers de man die in oktober 1978 in De Reformatie een krachtig pleidooi voerde voor een gemeen
VAN DER JAGT minderheidsstandpunt schappelijke lijst van SGP en GPV bij de Europese verkiezingen.
Verleden
Het behoeft ons niet te verwonderen dat deze zaken bij het GPV zo gevoelig liggen. De partij zou haar verleden verloochenen wanneer zij haar poorten wijd open zou zetten voor niet-vrijgemaakten, of wanneer zij zou ingaan op het RPF-streven naar nauwe samenwerking van de drie kleine protestants-christelijke partijen. Toch is er wel wat aan het veranderen. Dat is niet alleen een kwestie dat zo langzamerhand een andere generatie dan die van de oprichters aan het roer is gekomen, al speelt dat wel mee. Men verkeert thans ook in een andere situatie. Vandaar de gewijzigde opstelling van althans een deel van de GPV-ers.
In de beginjaren van het GPV waren de door de Vrijmaking geslagen wonden nog vers. De vrijgem aakten, althans de harde kern (de latere buitenverbanders bleven veelal afzijdig staan) wilden zich zoveel mogelijk distantiëren van hen die in de valse, synodocratische Gereformeerde Kerken gebleven waren. Vanwege de uitgeoefende kerkelijke censuur was er een ethisch conflict ontstaan tussen de vrijgemaakten en de „gewone" gereformeerden.
De vrijgemaakten hadden met de ,,gebonden" kerken gebroken en zich — naar zij meenden — overeenkomstig artikel 28 der Nederlandse Geloofsbelijdenis gevoegd bij de ware (te weten de vrijgemaakte) kerk. Zij voelden zich ook niet geroepen om als machteloze minderheidsgroep lid te blijven van allerlei organisaties waar de ,,gewone" gereformeerden de toon aangaven.
Daarom braken zij met de AR, de NCRV, Trouw, het CNV, de VU en andere christelijke onderwijsinstellingen om in het kader van de doorgaande reformatie eigen organisaties en scholen op te richten. Die eigen organisaties beklemtoonden uiteraard hun bestaansrecht vooral door te verwijzen naar hun eigen kerkelijke identiteit. In de praktische politiek was er aanvankelijk niet zoveel verschil in opstelling tussen GPV en ARP. SCHILDER voor of tegen
Thans is de situatie veranderd. De vrijgemaakten behoeven tegenover de onherkenbaar veranderde Gereformeerde Kerken en christelijke organisaties niet meer krampachtig hun eigen identiteit te bewijzen. In plaats daarvan richt men zich tot de verontrust gereformeerden en anderen (de Gereformeerde Bond niet uigezonderd) met de oproep „kom ga met ons en doe als wij". Ook wie de beslissende stap naar de vrijgemaakte kerken nog niet gedaan heeft, kan in een aantal gevallen al vast wel tot het GPV toetreden.
De vrijgemaakte organisaties, het GPV, maar ook het Nederlands Dagblad, vinden immers ook buiten de eigen kerkelijke kring tal van sympathisanten. Omgekeerd wordt door hen die verontrust zijn over de ontwikkelingen in onze maatschappij ook op vrijgemaakten een beroep gedaan om mee te doen in allerlei acties (bijv. tegen abortus). Veelal wordt daar in vrijgemaakte kring graag aan gehoor gegeven en aangezien zij over een goed geschoold kader beschikken, is hun inbreng daarbij niet onbetekenend.
Die nieuwe situatie brengt sommigen er toe om te pleiten voor meer samenwerking met anderen. Zij zijn benauwd dat het GPV door een starre opstelling „de boot mist". Of om het meer principieel te formuleren: kansen laat voorbijgaan om politieke invloed uit te oefenen. En het uitoefenen van invloed is toch het doel van het GPV, dat geen getuigenispartij wil zijn.
Mislukte strategie
Zij voelen zich in hun overtuiging gesterkt door de verkiezingsnederlagen van 1977 en 1978. Zolang het GPV onder Jongeling bij de verkiezingen een groot aantal niet-vrijgemaakte kiezers wist te trekken, hoewel het zelf een door en door vrijgemaakte partij bleef, was er weinig aanleidng tot koerswijziging. De „nationaal-gereformeerde" politiek, zoals de GPVers zichzelf graag aanduiden, verkeerde immers in opgaande lijn.
Aan het eind van de jaren zeventig mislukte die strategie echter. Voor
TRIMP inleider congres nogal wat GPV-ers, met name politiek actieve jongeren, is het moeilijk om in die nederlaag te berusten. Op zijn minst is er volgens hen aanleiding om zich te bezinnen op de vraag of een nauwere samenwerking met de SGP en eventueel de RPF verantwoord of zelfs geboden is. Anderen zijn daarentegen door al deze geluiden beducht voor een dreigende deformatie van de na de Vrijmaking met zoveel moeite en offers opgebouwde organisaties.
Op elkaar aangewezen
In deze situatie vindt nu het GPV-congres over politieke samenwerking plaats. Dit congres is ook voor anderen van belang. Mede door de geestelijke en maatschappelijke verschuivingen, waarvan de vorming van het CDA er een van is, zijn SGP en GPV meer op elkaar aangewezen. SGP-ers en GPV-ers zien elkaar tegenwoordig meer als politieke buren dan vroeger het geval was.
Met name op gemeenteraadsniveau neemt de samenwerking toe. Lijstverbinding is bij gemeenteraadsverkiezingen niet mogelijk, zodat men op lijstineenschuiving is aangewezen. Vooral de RPF is hier enthousiast voor, omdat zij die samenwerking ziet als een eerste stap in de richting van de eenworing van die drie partijen.
Juist dat eenwordingsmotief maakt echter de GPV-ers (en soms ook de SGP-ers) weer beducht voor gemeenschappelijke lijsten. Vandaar dat nogal wat GPV-ers liever alleen met de SGP samenwerken en de annexionistische RPF zoveel mogelijk links laten liggen.
Ook die GPV-ers die samenwerking met anderen verdedigen, beklemtonen daarbij voortdurend dat het behoud van de eigen identiteit van het GPV daarbij een vanzelfsprekende voorwaarde is. De concrete vraag voor het GPV-congres van vrijdag en zaterdag is nu of het ineenschuiven van de kandidatenlijsten van het GPV met die van de SGP (en eventueel de RPF) zich verdraagt met het behoud van' die eigen identiteit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 5 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 5 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's