Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vreugde over het lijden om de Naam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vreugde over het lijden om de Naam

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

.: Wie zich verdiept in de oudste geschiedenis van JChristus' Kerk, begeeft zich op een uiterst boeiend en fleerzaam terrein. Hij of zij ontmoet er apostelen en pro;|feten, verachters en verdedigers van het christelijk ge•lloof, kerkvaders en ketters, eenvoudige Christenen en Jdiepe denkers, charismatisch begaafde vrouwen en lïnannen en in de allereerste tijd vooral ook: de martelaIren. ^ Het is al meermalen gezegd: De ge•^chiedenis van de eerste christenen is geschreven met bloed. Dat is voor een beidiangrijk deel terecht gesteld. Immers, ^^uist in de eerste eeuwen van onze jaarftelling hebben ontelbaar velen hun ge^of bezegeld met een gewelddadige r^Öood. Waren in het begin de vervolgingen incidenteel en slechts van plaatselij»Ke aard, in later tijd vonden ze op systematische wijze plaats in het gehele Romeinse rijk en duurden ze soms jaren ijsychtereen. tei Christen-zijn brengt lijden mee en ver'Ö'o'ging. Zo lezen we reeds op de eerste jbladzijden van het Nieuwe Testament. »jyvie discipel van Christus wordt, staat ismaad, vervolging en lastering te wachten (Matth. 5:11); navolging betekent ikruisdragen (Markus 8:34, en par.). Het ;|3>oek Handelingen meldt over de oudste ^Christelijke gemeente vanaf het allereer-. ^te begin, dat ze vervolgd is. Inzonderflfieid de brieven van Paulus en Petrus jiStaan er vol van; Openbaring is een ^^Iroostboek voor martelaren.

Vreugde
if^ Nu is het een opvallend feit, dat in de ;!Dude Kerk lijden en vervolging niet als een vreemd gebeuren in gelatenheid en doffe berusting is ondergaan, maar juist een zaak van vreugde is geweest. Vreugde om het lijden, om verdrukking, smaad en zelfs om het martelaarschap!

Ook dat zien we reeds in het Nieuwe Testament. Petrus vermaant de christenen in Klein-Azië, dat ze zich niet be,vreemd moeten voelen over de verdrukking die hun overkomt, maar integendeel verblijd naarmate ze gemeenschap hebben aan het lijden van Christus (1 Petrus 4). De gevangenis is de plaats vanwaaruit Paulus schrijft aan de Philippen,zen en, hoewel hij in een benarde situatie verkeert en zelfs de dood nabij is, toch is er geen brief van hem te noemen waarin zo dikwijls gesproken wordt over vreugde en blijdschap. Zelfs noemt hij het lijden van de gemeente te Philippi voor de zaak van Christus' genade (1:29). En zo klinkt het op verschillende plaatsen in brieven, evangeliën en Apocalyps. Het zou te ver voeren alle teksten op te sommen (een goede studie erover is C. H. Lindijer, Het lijden in het Nieuwe Testament, Amsterdam 1956); slechts op enkele willen we hier attenderen. In Handelingen 5:41 wordt bericht dat, wanneer de apostelen in de gevangenis zijn geworpen en door het Sanhedrin verhoord, ze weggaan „verblijd zijnde, dat zij waren waardig geacht om Zijns Naams wil smaadheid te lijden". Bij de bekering van Paulus luidt het woord van de Opgestane: „Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam" •(Hand. 9:16). Lijden om Christus' wil is ,een goddelijk moeten; Christenen zijn 'tot lijden bestemd (1 Thess. 3:3); allen die godzalig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden (2 Tim. 3:12).

Ter wille van de Naam

Blijdschap om te mogen lijden ter wille van de Naam. Dat is het wat niet alleen in het Nieuwe Testament, maar ook in de getuigenissen over de eerste martelaren telkens naar voren komt. De volgelingen van Christus dragen Zijn Naam; in Antiochië worden ze voor het eerst — en het was oorspronkelijk een door buitenstaanders gegeven scheldnaam! — Christianoi, Christenen genoemd. (Hand. 11).

Reeds het nomen Christianum blijkt in later tijd reden tot vervolging. Bent u • een Christen?'zo klinkt het telkens in de martelaarsacta. Wie bekent en weigert Christus af te zweren, wacht de dood.

De oudste christelijke gemeente heeft zich gerealiseerd als vreemdelinge te moeten verkeren in een vijandige omgeving. Niet dat ze deze vreemdelingschap te wijten heeft aan eigenwillige excentriciteit in kleding of gewoonten. Maar wel wordt haar het anders-zijn voortdurend opgedrongen, omdat de omringende maatschappij en cultuur op alle mogelijke manieren verstrengeld zijn met de heidense godencultus. Reeds in het Nieuwe Testament wordt de vreemdelingschap van de christenen telkens gemeld.

In den vreemde

„Gij knechten Gods, weet dat gij in den ivreemde verkeert", zo luidt het in de Herder van Hermas (ong. 150). In de Brief aan Diognetus (eveneens Onder keizer Nero werden de christenen meedogenloos vervolgd. rond 150) wordt in hoofdstuk 5 onder meer geschreven: „Want Christenen verschillen van de overige mensen noch door woonplaats, noch door taal of zeden. Want nergens wonen ze in eigen steden, noch gebruiken ze een of andere afwijkende taal of leiden ze een bijzondere levenswijze. (....)

Maar terwijl ze wonen in Griekse en niet-Griekse steden — al naar gelang ieder werd toebedeeld — en ze de gewoonten van het land volgden in kleding en voedsel en in andere zaken van het dagelijks leven, vertonen ze toch een wonderbaarlijke en algemeen erkende vreemde levenswijze. Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar ze hebben alles te lijden als vreemdelingen. Elk vreemd land is hun vaderstad en elke vaderstad is hun vreemd. Ze trouwen als ieder ander. Ze krijgen kinderen, maar ze leggen hun nageslacht niet te vondeling. Ze delen hun tafel, maar niet hun bed. Ze leven in het vlees, maar niet naar het vlees, ze vertoeven op aarde, maar ze zijn thuis in de hemel. (...).

Ze worden gesmaad, maar ze zegenen. Ze worden beledigd, maar ze bewijzen eer. Als ze goed doen, worden ze gestraft als boosdoeners. Als ze gestraft worden, verheugen ze zich alsof ze tot leven kwamen. Door de Joden worden ze bestreden als vreemdelingen, door de Grieken worden ze vervolgd".

De duivelen zijn rijk

Dat de gemeente van Christus vreemdelinge is in deze wereld, komt nog op vele andere plaatsen bij de christelijke schrijvers tot uitdrukking. Het blijkt ook bij de doop: dan moet de Christgelovige de duivel en zijn ganse rijk afzweren (de zgn. abrenuntiatio diaboli).

Wat dan onder het rijk verstaan kan worden, blijkt duidelijk uit de kerkorde van Hippolytus (ong. 200): een christen mag geen koppelaar zijn, geen beeldhouwer of schilder van afgodsbeelden (idolen), geen toneelspeler, gladiator, bezweerder, astroloog, droomuitlegger, zelfs geen leraar, rechter of burgemeester. Want in al deze funkties komt hij iri aktief kontakt met de afgoden en wordt van hem deelname aan hun verering gevraagd of in ieder geval verondersteld. Moet bijvoorbeeld een leraar niet de godenmythen onderwijzen en het eerste schoolgeld aan Minerva offeren? Moeten rechters en burgemeesters bij hun ambtsuitoefening niet telkens deelnemen aan de godencultus?

Atheïsme

Door hun afwijzende houding zijn de eerste christenen telkens door de nietbegrijpende buitenwacht belasterd en gehaat. Daar ze geen zichtbare goden vereren, worden ze beschuldigd van atheïsme. Anderen melden, dat ze zich schuldig maken aan kindermoord, een god met een ezelskop aanbidden, tijdens geheimzinnige maaltijden mensenvlees en mensenbloed nuttigen. Omdat ze elkaar broeders en zusters noemen en groeten met de vredeskus, worden ze van zedeloosheid beticht. Vijanden zijn ze van het menselijk geslacht, zo schrijft Tacitus in zijn Annalen. Suetonius noemt in zijn Leven van Nero de christenen „een soort mensen van een nieuw en boosaardig bijgeloof'.

Vervolging

De lastering en haat hebben al spoedig geleid tot vervolging; gedurende de eerste drie eeuwen van onze jaartelling hebben vele christenen het martelaarschap ondergaan. De eerste martelaarsgeschiedenis wordt reeds beschreven in het boek Handelingen: Stefanus. Openbaring bericht over Antipas, de getrouwe getuige (martus) die gedood is te Pergamum, „waar de troon des Satans is". Ongetwijfeld wordt met deze troon van satan de tempel bedoeld die in genoemde Kleinaziatische stad was opgericht voor de goddelijke verering van Augustus en de godin Roma.

Het niet meedoen met de officiële staatscultus is tot in het begin van de vierde eeuw telkens een reden de christenen als staatsgevaarlijk te beschouwen De heidenen achten de christenen de oorzaak van elke publieke ramp, schrijft Tertullianus rond 200. „Wanneer de fiber overstroomt of wanneer de Nijl niet buiten haar oevers treedt, wanneer er droogte is of een aardbeving, hongersnood of pestziekte, dan klinkt plotseling de kreet: de christenen voor de leeuw" (Apologeticum 40,2).

Het is niet onze bedoeling hier uitvoerig het verloop van de Christenvervolgingen te tekenen. In plaats van vele namen en jaartallen te noemen, willen we in enkele artikelen letten op figuren uit de allervroegste tijd, waaraan veel van wat in het voorafgaande gesteld is, kan worden geïllustreerd: de vreugde om voor Christus' Naam vervolging, zelfs de dood te ondergaan; de navolging van en daardoor het deelhebben aan Christus' lijden; ten slotte ook, als bij Stefanus: charismatische, visionaire en profetische manifestaties in de bloedgetuigen.

Piëtistische verheerlijking

Vooraf evenwel een belangrijke vraag. Wat kunnen wij, zovele eeuwen later, met de verhalen over en de uitspraken van Apostolische Vaders, kerkvaders en concilies doen? In het negentiendeeeuwse Piëtisme werd inzonderheid de martelaarskerk op een onkritische wijze verheerlijkt: de ware christen is degene die de martelaarsgeest bezit. Die geest van de vervolgingstijd moet weer opleven; in de Kerk moet weer de onbeperkte broederliefde komen en een geest van standvastigheid en opofferingsgezindheid!

Veelal werd toen de zending gezien als de door God gestelde vervanging van het oudchristelijke martelaarschap. Ook werd er bijzondere nadruk op gelegd, dat door de vervolgingen de christelijke gemeente vrij bleef van smetten van buitenaf: men stond vijandig ten opzichte van de omringende cultuur en maatschappij. Niet te ontkennen is, dat in een dergeDe ruïnes van het AsclepiusheUigdom even buiten Pergamum. lijke visie, zoals deze inzonderheid bij verschillende Duitse Piëtisten naar voren kwam, veel te waarderen valt. Inderdaad leefde in de vroeg-christelijke gemeenten de martelaarsgeest, de echte broederiiefde, het besef dat de christen in déze wereld vreemdeling is. En wie zou willen ontkennen dat dit niet even zoveel legitiem Bijbelse ideeën zijn? Het document waarin de geschiedenis van de allereerste christelijke gemeente is terug te vinden, het Nieuwe Testament, legt er voortdurend getuigenis van af.

Maar we zullen er ook voor op moeten passen het verieden — en dat geldt niet minder voor het zeer verre verieden — alleen maar te idealiseren. In de Oude Kerk was niet slechts waarheid, wijsheid en leven. Er was vanaf het begin ook de leugen en de dwaasheid van de ketterij, dorheid en Geesteloosheid. Ook dit melden reeds de boeken van het Nieuwe Testament.

Calvijn

Wie zich bezighoudt met de geschiedenis van de Vroege Kerk moet beducht zijn voor idealisering en romantisering. Een goed voorbeeld van eerlijke omgang met de oude overleveringen lijkt ons de reformator Calvijn. Met ere kan van hem gemeld worden, dat hij een bewonderenswaardige kennis had van de bronnen. Men zie bijvoorbeeld de studies van J. Koopmans en R. J. Mooi.

„Maar", zo schrijft laatstgenoemde, „de gegevens der kerkgeschiedenis en de geschriften en uitspraken der kerkvaders vormden voor Calvijn geen gezagsinstantie in zichzelf. Nimmer gaf hij blijk van de houding, dat iets goed moest worden gevonden omdat het vroeger al zo geweest was, of dat iets als juist moest worden beoordeeld omdat het overeenkwam met een uitspraak van deze of gene kerkvader.

Voor Calvijn ontleenden de kerkvaders hun gezag aan de juistheid, waarmede zij de bijbelse verkondiging doorgaven. De kerkelijke toestanden van vroeger waren voor hem slechts dan maatgevend, wanneer daaruit gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift viel af te lezen". Het komt ons voor, dat we óns alleen zo vruchtbaar in de oudste geschiedenis van Christus' Kerk kunnen verdiepen. Er valt dan bijzonder veel te leren!

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1979

Reformatorisch Dagblad | 100 Pagina's

Vreugde over het lijden om de Naam

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1979

Reformatorisch Dagblad | 100 Pagina's