Een Friese boer als kerkhistoricus
UIT HET DAGBOEK VAN DOEKE WYGERS HELLEMA (I)
In de eerste helft van de vorige eeuw woonde in het Friese Wirdum een man van bijzonder formaat: Doeke Wygers Hellema (1766-1856). Reeds op 16-jarige leeftijd werd hij onderwijzer in zijn geboortedorp Wanswerd. In 1792 werd hij alszodanig benoemd te Wirdum, werd aldaar later ook rijksontvanger der belastingen, legde zijn onderwijzersambt neer en vestigde zich als boer onder Barrahuis. Hij bekleedde onderscheidende functies in het kerkelijk en maatschappelijk leven en was dientengevolge een invloedrijk man.
Duidelijk treedt dit aan de dag in een uitvoerig dagboek, dat hij van 182! tot kort voor zijn dood in 1856 - op negentigjarige leeftijd - heeft bijgehouden en waarin hij jnet bijzondere opmerkingsgave diverse gebeurtenissen uit die tijd heeft vastgelegd.
Onder de titel "kroniek van een Friese boer" werd onlangs door de bekende historicus H. Algra een bloemlezing hieruit samengesteld en uitgegeven. Behalve dit dagboek, waarvan een afschrift zich in de Provinciale Bibliotheek van Friesland bevindt, heeft deze autodidact nog enkele belangrijke handschriften nagelaten, waaronder enkele historische werken en nog een geschrift met een meer persoonlijk karakter, dat volgens Algra een nadere analyse verdient.
Kerkelijke situatie
Weinig belangrijke zaken uit die 'tijd zijn aan de aandacht van boer ,Hellema ontgaan. Ook de kerkelijke situatie in de Hervormde Kerk en de gebeurtenissen rond de Afscheiding van 1834 trekken zijn belangstelling en hij volgt deze, voornamelijk voorzover zij in Friesland plaatsgrepen, op de voet. Zijn beoordeling hiervan is opmerkelijk evenwichting en onpartijdig, dit in tegenstelling tot diverse commentatoren uit die tijd.
Dit treft ons te meer, aangezien Hellema zelf niet alleen een trouw lid was en bleef van de Hervormde Kerk, maar ook een zoon had, Hendrik Doekes Hellema, die Hervormd predikant was in het Friese Achlum. Mede tengevolge van het feit, dat een andere zoon, Wyger Doekes Hellema, een belangrijke rol speelde in de Afscheiding in Friesland, raakte Hellema nauw betrokken bij allerlei kerkelijke verwikkelingen en menige bladzijde in zijn dagboek is hieraan dan ook gewijd.
De Wirdumer boer was tijdens zijn 90-jarige levensloop met onderscheidene predikanten in aanraking gekomen. Het blijkt wel dat hij de voorkeur geeft aan die leraars, die de oude Gereformeerde leer verkondigen en dan liefst met een bevindelijke inslag. Onderscheidene predikanten, door dr. Wumkes in zijn kerkhistorisch werk genoemd, komen wij dan ook tegen en het blijkt wel dat Hellema met hen in een goede betrekking staat.
Ds. Th. van Berkum
In de winter van het jaar 1829 treffen wij hem aan onder het gehoor van ds. Theunis van Berkum te Garijp. Voorheen stond deze leraar in Hellema's geboorteplaats Wanswerd. Toen de bekende ds. Schotsman in 1819 publiekelijk een lans brak voor de Dordtse Synode, viel ds. Van Berkum hem in de prediking bij. Het is bekend dat een schildersknecht uit Rinsumageest, namelijk T. H. Uitterdijk, onder zijn bediening tot „krachtdadige bekering" kwam, grote afstanden liep om hem te horen en later een bekend predikant werd bij de Afgescheidenen in Friesland. Van de elf kinderen heeft ds. Van Berkum er acht verloren, waarvan de meesten op het kerkhof te Oosthem liggen begraven. Welnu, er zou nog wel meer te zeggen zijn van deze predikant, die nagenoeg zijn hele, meer dan 50-jarige ambtsbediening in onderscheidene Friese dorpen heeft doorgebracht.
De winter van 1829 was tamelijk streng, net als die van honderd jaar later. Alles was bevroren. Na de morgendienst in de dorpskerk besloten de Hellema's de dienst van ds. Van Berkum te Garijp bij te wonen. Ook zijn (getrouwde) kinderen „uit de buren" gingen mee. „Zes met twee paarden met sleden en de overigen op schaatsen, tezamen veertien personen, kwamen te Garijp, al deze personen woonden daar de Godsdienst bij", zo schrijft onze croniqueur. „Na 't eindigen dronken mijne' kinderen en ik een kopje thee bij den Domeni, als oude kennissen uit hoofde zijner voorige standplaats te Wanswerd, de overige elders; bij het schoone ijs en aangenaam weder kwamen wij spoedig tehuis."
Dominee Van Berkum trok veel volk. Onder zijn gehoor kwamen zelfs „mennisten", die later gereformeerd werden, vertelt Wumkes. Hij was een echte „volksprediker". Hellema schrijft dan ook: „De kerk was aldaar even opgepropt vol met hoorders als weleer ook te Wanswerd, dewijl het algemeen gaarn Domeni van Berkum prediken hoort; hij is zeer ernstig en populair, en daarbij eenvoudig, dat de onkundigste hem kan begrijpen/^
Predikantsberoeping
Enige bladzijden verder in het dagboek - het is dan nog steeds in het jaar 1829 - treffen wij Hellema in zijn hoedanigheid als kerkvoogd, samen met een collega A. Palsma, aan op de pastorie van ds. Cornells Witteveen te Oosthem, die eveneens predikant was geweest te Garijp. Als bijzonderheid kan nog worden vermeld, dat de reeds genoemde ds. Van Berkum eerst te Garijp en later te Oosthem ds. Witteveens opvolger is geweest. Ds. Witteveen wordt een man van „onverdachte rechtzinnigheid" genoemd.
De beide Wirdumer kerkvoogden zijn op de pastorie van Oosthem om de predikant ervan in kennis te stellen, dat „de gemeente van Wirdum hem gaarn tot haren predikant verlangde". Het gesprek heeft een informatief karakter. De middag wordt aldaar genoeglijk doorgebracht „zonder van wederzijden eenige belofte te doen, namen een hartelijk afscheid en kwamen 's avonds met de schuit ongeveer 7 uren thuis." In het waterrijke Friesland werd met het oog op het vervoer 's winters dus van de slee of de schaatsen, des zomers van het schip gebruik gemaakt.
Ds. Witteveen wordt dan enige tijd later „volgens oproeping der hervormde Floreenplichtigen" met 630 stemmen en geen stem tegen in de gemeente van Wirdum beroepen. Hier stuiten wij op een eigenaardig, in Friesland voorkomend, collatierecht. Oorspronkelijk was de floreenrente een grondbelasting, welke echter in 1806 was afgeschaft. De floreenplichtigen (= grondbezitters) bleven echter het Nederlands Hervormde kerk te Abbega. recht houden om o.a. de kerkvoogden te benoemen en een predikant aan te wijzen, die door de kerkeraad diende te worden beroepen.
Op deze wijze konden enkele libe,rale grootgrondbezitters 't beroepen van een rechtzinnig predikant in een overigens overwegend rechtzinnige gemeente soms jarenlang tegenhouden. Tegen deze zogenaamde „floreenkwestie" werd zelfs een „anti-floreenbond" in het leven beroepen, die in 1881 zegevierde, doordat de Hoge Raad aan de manslidmaten het stemrecht toekende. Over deze zaak is dus heel wat te doen geweest.
Welnu, „het beroepingswerk onder gebed en dankzegging eerwaardig en tevens wettig verrigt zijnde", zijn volgens Hellema enkele kerkeraadsleden naar Oosthem vertrokken met de beroepingsbrief. Onder deze kerkeraadsleden treffen we ook Hellema's zoon Wyger, later ouderling bij de Afgescheidenen, aan als diaken. De Wirdumer gemeente „staat tusschen hoop en vrees", maar uit het vervolg blijkt dat ds. Witteveen, in weerwil van een afgelegd bezoek aan Wirdum - heeft bedankt. Later is hij naar Harderwijk vertrokken.
Een „dominees-reis"
In de zomer van het jaar 1833 maakt boer Hellema een echte „dominees-reis", waarbij hij enkele predikanten ontmoet, die in de Friese kerkhistorie een min of meer belangrijke plaats hebben ingenomen. Op 27 en 28 juli bezoekt hij eerst zijn neef Andriessen, bakker te Sneek. Deze was met Borneman - die we later tegenkomen een der leidende figuren onder de Afgescheidenen in die stad. Enkele jaren later logeerde ds. H. de Cock van Ulrum bij hem en werden er te zijner huize onderscheidene samenkomsten gehouden.
Zijn vrouw en talrijke gezin begroetten de Wirdumer boer hartelijk. Des zondagsmorgens ging hij met baas Gilhuis, „bevoreri mr. Smid" naar Oosthem. Deze baas Gilhuis behoort onmiskenbaar tot het voorgeslacht van de bekende onderwijsman dr. T. M. Gilhuis. ,,In Oosthem stond destijds de reeds genoemde ds. Witteveen, welke de vriendelijkheid hadde mij tusschen kerktijd aan zijn huis te verzoeken en met hun te eeten, waarvan ik ook gebruik maakte." Hellema vermeldt vervolgens dat „de kerk was aldaar 's morgens vol, dog 's middags staande vol." Wel een contrast met de huidige situatie.
Na het afscheid van de hem bekende predikant ging Hellema met baas Gilhuis weer naar het naburige Sneek, waar hij 's avonds „den waardigen Domeni Fockens" hoorde. Deze ds. Lucas Fockens (1763-1850) was een echt oranjegezind en oud-gereformeerd predikant, wie ook op kerkelijk gebied de moeilijkheden niet bespaard waren gebleven. Door enkele vrijzinnige kerkeraadsleden werd hij eens aangeklaagd bij het classikaal bestuur omdat hij zijn collega'sambtsbroeders „had belasterd en verwarring in de gemeenten had gesticht". Hij werd vervolgens tot een boete en het aanhoren van een „boetepreek" door een van de ringpredikanten veroordeeld.
Maar de oude ds. Fockens kwam er recht voor uit dat hij een geestverwant was van Bilderdijk en Kohlbrugge. Hoewel ds. De Cock van Ulrum zijn neef was, ging hij echter met de Afscheiding niet mee. Na een ruim 60-jarige ambtsbediening - waarvan nagenoeg 43 jaar te Sneek - stierf hij kort na het houden van zijn laatste preek op 86-jarige leeftijd. Ds. Fockens was een man die - evenals zijn beide dochters - in de Friese kerkgeschiedenis met ere mag worden genoemd.
Aangezien neef Andriessen „zeer familair met dezen hunnen predikant ware", zo schrijft Hellema, „had hij de vriendelijkheid ook ten mijnen gevalle, Domeni bij ons te verzoeken en den avond met ons door te brengen." Na de avondpreek komt ds. Fockens inderdaad bij de vrienden op bezoek, waar „tot groot middernacht de tijd aangenaam en stigtelijk met eikanderen werd doorgebragt." Na een korte nachtrust werd Hellema om 3 uur door de daartoe bestelde „ratelwacht" (nachtwacht) gewekt, ging na afscheid te hebben genomen van de vrienden om 4 uur 's ochtends in het schip. Om goed 7 uur arriveerde hij thuis en om 9 uur is hij weer aan het werk op het belastingkantoor!
Enkels „aantekeningen"
Op dezelfde datum verhaalt Hellema dat zijn zoon en behuwdzoon ,,uit de buren" (de ,,buorren" is het Friese woord voor dorpskern) „eenen zekeren Domeni Duin, een Oostfries, thans buiten dienst te Wanswerd" hadden gehoord. Dit was ds. R. W. Duin, op dat tijdstip inderdaad buiten de bediening. Hij is beroepen geweest bij de Hervormde gemeente te Balk en Drogeham, maar in beide gevallen werd de koninklijke approbatie geweigerd. Later is hij nog enige tijd predikant geweest bij de Afgescheidenen, naar Oostfriesland vertrokken en daar gestorven.
In Wanswerd, waar hij preekte, was volgens onze kroniekschrijver „de kerk zoo vol, uit alle oorden tezamen gevloeid, dat dezelve de menigte der menschen niet konde bevatten, maar van buiten met ladders bij de vensters opstonden".
Met Pinksteren 1847 - Hellema is dan al 81 jaar - is hij nog eens in de gelegenheid samen met zijn zwager zijn oude vriend ds. Van Berkum te beluisteren in Oosthem. Na kerktijd wordt bij deze predikant thee gedronken. „Zijne Eerw., ook zijne huisvrouw waren zeer verblijd mij in welstand aan dezelfs Pastorie te ontmoeten". Het was mogelijk reeds twintig jaar geleden dat men elkaar had gesproken. Afstanden telden vroeger meer dan tegenwoordig. Op Pinkstermaandag ging Hellema ter kerk in het onder de gemeente Oosthem behorende plaatsje Folsgare. Onze kroniekschrijver, als steeds bondig en ingetogen, vermeldt nogmaals van ds. Van Berkun: „Hij is een zeer vriendelijk, ernstig en goed predikant." Van de kerken te Oosthem en Folsgare weet hij te schrijven, dat ze „t'elkens vol toehoorders waren".
Eigen gezindheid
Over eigen zieisbeleving spreekt onze kroniekschrijver slechts sporadisch en dan nog zeer ingetogen. Het Friese volkskarakter zal hier een woordje hebben meegesproken. Inmiddels heeft hij in zijn voorliefde voor bepaalde vrienden en predikanten wel een bepaalde identiteit aan de dag gelegd. Slechts af en toe geeft Doeke Wygers Hellema - maar dan ook gedecideerd - zijn ware gezindheid bloot. Dit blijkt onder anderen uit het uitvoerig bezwaarschrift, dat hij in verband met het gebruik van de zgn. Evangelische Gezangen in de eredienst richtte aan zijn eigen plaatselijke predikant ds. Harders en waar we nog nader op terug komen. Het is een onomwonden geloofsmanifest!
En wie meent de spreekwoordelijke „domme boer" hier te ontmoeten heeft het faliekant mis. „Men zal hier en daar spelfouten in mijn schrijven aantreffen", zo merkte hij in zijn dagboeknotities ergens op. Hij verontschuldigt zich hiervoor door op te merken, dat door te veel aandacht aan de spelling te geven, „de leiding mijner gedagten vaak daardoor gebroken zouden worden". Overigens verklaart hij vroeger in zijn ongehuwde staat veel aan 't Latijn onder leiding van een zekere dominee Bruining te hebben gedaan, zodat hij de klassieke leerboeken in die taal tamelijk goed verstond en ook de gemakkelijkste schrijvers kon lezen. Bovendien had hij tijdens de Franse overheersing goede vorderingen gemaakt in de Franse taal. Inmiddels werd met het noemen der namen van Andriessen en Borneman te Sneek en van ds. R. W. Duin te Wanswerd een voorspel vernomen op de naderende Afscheiding van 1834, die ook Friesland niet onberoerd heeft gelaten.
Straks gaat het optreden van ds. S. van Velzen te Drogeham - de eerste afgescheiden leraar in Friesland - gepaard met grote agitatie onder het volk en vervolging van de zijde der regering. Hellema laat zich bij zijn meningsvorming over deze predikant niet door vooroordelen leiden. Hij stelt zich van de achtergrond der zaak terdege op de hoogte en komt dan tot een onpartijdig en bezonken oordeel. Waren alle tijdgenoten, hetzij ongeletterd, hetzij wetenschappelijk gevormd, van eenzelfde gevoelen geweest!
Wanneer de Wirdumer boer een predikant ontmoet, met wie hij in geestelijk opzicht instemt, dan vindt dit - hoe ingehouden ook zijn weerslag in zijn notities. Is dat niet het geval - en Hellema beluistert overigens niets dan rechtzinnige predikanten - dan doet hij er het zwijgen toe. Maar Hellema had toch ook een zoon, die Ned. Hervormd predikant was in het Friese Achlum?
'Een enkele maal komen wij hem inderdaad tegen, zoals bijvoorbeeld in oktober 1835, toen Hellema bij hem in Achlum op bezoek was. ,,De Domini en Juffrouw bevonden zich wel, maar hunnen beide jongste kinderen en vooral het jongste waren opvolgende laborerende aan de koorts," aldus de Friese boer over zijn kinderen en kleinkinderen.,,Domeni hadde het zeer druk met zijn hof, hij had toen ik wegging rede 280 korven appels en peeren ingezameld, verzonden en verkogt, wel 20 korven zaten nog aan de boomen. Hij rekende de zomervruchten welken hij afzond en verkogte naar aftrek der onkosten op 50 cents en de winterappels op een gulden; behalven eigen behoeften maakte hij dus een aanzienlijke som uit zijn hof, een geschikte arbeider was met de \'erkooping belast."
„Domeni hadde het zeer druk met zijn hof!" En dat in het jaar, waarin vele oprechte christenen — ook predikanten — onder de vervolging zuchtten en leden onder boete, inkwartiering en gevangenisstraf! Maar Doeke Wygers Hellema heeft zich in zijn dagboeknotities uitvoerig met deze zaak bezig gehouden!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1979
Reformatorisch Dagblad | 100 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1979
Reformatorisch Dagblad | 100 Pagina's