Literaire kritiek moet preventieve zielszorg zijn"
Gossaert op ongeveer 17-jarige keft ij d. Op deze leeftijd begon hij met het schrijven van poëzie. begint af te tekenen, kan het dienstig zijn het oor te luisteren te leggen bij de man voor wie én het christelijk geloof én het dichterschap als het ware „lijfelijke" grootheden waren.
Bijzonder zenuwsysteem
Wat is het dat Gossaert zo sceptisch doet staan tegenover een organische eenheid van de christen en de dichter? weet, dat we leven in een door de zonde gebroken bestaan en dat de oude, natuurlijke mens zich in de gelovige nog hevig kan roeren.
De dichter, aldus Gossaert in deze rede over Dichterschap en geloofservaring, is de typische vertegenwoordiger van het natuurlijke leven. Het dichterschap berust volgens hem eenvoudig op een bijzondere aard van ontvankelijkwordt; wanneer, om met Gossaert zelf te spreken, de kardinale transcendente verandering in hem plaatsgrijpt? Met andere woorden, wanneer zonde en genade voor hem werkelijkheden worden? Dan wordt, nog altijd volgens onze dichter, de tegenstelling tussen het esthetische en het religieuze in zekere zin opgeheven. Maar ook hier dient men nuchter te blijven. Want het gebeurt slechts zelden dat het esthetische en het religieuze principe zich in het werkelijke leven gelijktijdig in hun elementaire activiteit openbaren, omdat meestal één van beide elementen passief is. En als het gebeurt, dan ontstaat er een zedelijk conflict; dan strijden oude en nieuwe mens om de voorrang. Gossaert zelf is daar in zijn dichterlijke werkzaamheden een levend getuige van. Dat hij na de ene bundel, Experimenten, verder gezwegen heeft, vindt hierin waarschijnlijk mede zijn oorzaak.
Maar, zo vraagt men zich bij deze, toch wel ontnuchterende, visie af: „Kan de dichter dan qua talis nooit aan het religieuze leven, de christen qua talis nooit aan de verrukking der aardse dingen deel hebben?" De woorden zijn van Gossaert zelf. Het antwoord luidt bevestigend. Jazeker, dat kan, maar dan wel op een hoger plan. Dat betekent: niet in het vlak waarop de betrekking tussen het esthetische en het religieuze, de christen en de dichter, door menselijke wil, op intellectualistische wijze, binnen het kader van christelijke letterkundige verbonden dan ook dan in deze lijn, wanneer Gossaert verklaart in zijn eigen oeuvre nauwelijks een element van christelijke poëzie te herkennen. Nauwelijks zei ik, want aldus de dichter zelf, misschien in één gedicht, nl. de slotstrofe van De Verloren Zoon: Ja, 'k dank U. Omdat Gij, met 's levens lust en lijden, (Tweesnijdend kouterzwaard van Uw volmaakten spot) De steenrots van mijn hart ten akker woudt bereiden Voor 't langsaam kiemend zaad van Uwe liefde, o God!
Ook in de Nederlandse leterkunde als geheel vond Gossaert uiteindelijk maar weinig echt christelijke dichtkunst (hetgeen niet betekent dat hij geen echte dichtkunst aantrof). Dat is niet verwonderiijk bij iemand die van het pure christelijke gedicht zegt dat het tenslotte niet meer is dan een verzuchting van de ziel tot God, dus eigenlijk niets anders dan gebed. Daar komt dan nog bij dat werkelijk natuurlijke christelijke poëzie in wezen gemeenschapsooëzie is, omdat de gelovige lid is gemeenschapspoëzie de Gemeente, het lichaam van Christus. Dat impliceert dat de echte christelijke poëzie eigenlijk de hyme is, het kerkgezang. Onder de berijmde psalmen bijvoorbeeld vindt hymne gedichten die tot de schoonste van onze letterkunde behoren.
Zo is de dichter in de grond van de zaak gebleven bij de opvatting van een halve eeuw geleden: „eeeselchts die mag christendichter genoemd worden, bij wie het „...slechts levensgevoel, speciaal op de beide door mij christelijk punten van het christendom (nl. zonde en genade, M.) naar de calvinistische, gereformeerde opvatting, zozeer in bloed en hart is overgegaan, dat het in zijn gedicht onbewust uitvloeit."
Dat hij zelf in eigen ogen aan deze norm niet kon beantwoorden, zal wellicht een deel van „het smartelijk gelaat van eige „ellendigheid" (slotregel van De stervende Pelgrim) eige'ellendigheid Merkwaardig overigens dat hij beide redes (1916, 1958) meent te moeten besluiten met het citeren van het „mystieke" gedicht Ego Flos (Ik ben een blomme) van de rooms-katholieke dichter Guideo Gezelle, die door hem de grootste christelijke dichter Guido onze moderne literatuur genoemd wordt. Het is niet onmogelijk dat Gossaert bij de Vlaamse dichter, ondanks diens roomszijn, een calvinistisch religieus besef aanwezig achtte.
Wat kunnen we nu van deze merkwaardige, moeilijk te etiketteren dichter leren? Mijns inziens onder andere dit: dat echte christelijke poëzie, en natuurlijk valt dat uit te breiden tot alle vormen van kunst, niet te programmeren is, eenvoudigweg omdat het een puur genadegeschenk van God is. Dat praten en debatteren over christelijke kunst en christelijke literatuur; wat dat nu precies is en aan welke normen het zou moeten voldoen enz., daarom maar zeer betrekkelijk is en meestal weinig zoden aan de dijk zet. En het werkt, wanneer men met de regelmaat van de klok met het zgn. mnco-vraagstuk wordt geconfronteerd (wat hebben wij toch weinig op manco gebied van de kunst gepresteerd), bevrijdend bij Gossaert het volgende te lezen: „Het is geen bewijs van bekrompenheid, maar wel van een zeer juiste en fijne intuïtie, wanneer ons christelijk volk wantrouwend en afkeurend tegenover de uitingen van het esthetische leven staat."
Preventieve zielszorg
En tenslotte nog iets dat volledig in het raam van bovengeschetste gedachtengang ten slotte In een artieltje in het boekennummer van De Standaard van 19 november 1931 schrijft onze dichter en geleerde het volgende: „De literaire kritiek in de christelijke pers — al moge dat achterlijk enz. worden gescholden —• moet niet trachten het de grote netrale pers na te doen... die kritiek moet in de christelijke neutrale een ander doel hebben: bij haar moet het ethisch doel boven het artistieke doel blijven domineren; zij behoort zich te beschouwen als een preventieve zielszorg; zij behoort af te wijzen, meer dan aan te prijzen;..." Waarvan acte!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1979
Reformatorisch Dagblad | 100 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1979
Reformatorisch Dagblad | 100 Pagina's