Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overlevende van atoomaanval: ,,Wat wisten wij van uranium?''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overlevende van atoomaanval: ,,Wat wisten wij van uranium?''

Zes Nederlanders op de officiële dodenlijst in Nagasaki

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

NAGASAKI Bij het grote herdenkingsdonument in Nagasaki hebben zeker 18.000 mensen gisteren een plechtigheid bijgewoond in verband met het feit dat de stad 34 Jaar geleden werd getroffen door een atoombom. Bij deze gelegenheid werden ook de namen van zes Nederlandse slachtoffers onthuld.

Bij de jaarlijkse lierdenlcing van de atoombomaanval op de Japanse stad Nagasaici gisteren n'erden de namen van zes Nederlandse slachtoffers op de officiële dodenlijst bijgeschreven.

Aan de lijst met ongeveer 50.000 mensen, die aan de gevolgen van de bom bezweken, worden donderdag A. Groen, J. D. Holthausen, M. J. L. Megers, C. H. H. Aalders, J. H. F. Beer en B. Joseph toegevoegd. Zij zaten met ruim 500 anderen op het moment van de kernexplosie gevangen in het kamp Fukuoka 14 in Nagasaki. De meesten waren KNIL-militairen en Nederlandse burgers, maar er zaten ook wat Engelsen en Amerikanen tussen. Later stierf een deel van hen aan longontsteking en door uitputting. Enkelen zijn nog in leven.

Rijstpapier

De namen van de Nederlandse slachtoffers van de atoombom komen voor op een op rijstpapier geschreven dodenlijst, die de gevangenen in Fukuoka 14 bijhielden, zodat het Rode Kruis de familie van de overledenen kon inlichten. De lijst kwam onlangs in banden van dr. ir. J. Stellingwerff, bibliothecaris van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij werkt aan een boek, dat de geschiedenis van Fukuoka 14 beschrijft. Dramatisch hoogtepunt daarin zal het moment van de atoombomaanval zijn. Om dat te kunnen reconstrueren heeft hij Nagasaki bezocht en gesprekken gevoerd .met twintig Nederlanders die het kamp hebben overleefd.

Wat StellingweriT opviel tijdens die gesprekken was, dat'de meeste overlevenden geestelijk en lichamelijk gezond zijn. „Het beeld dat wij over het 'algemeen hebben, is dat je na zo'n , aanval of onmiddellijk dood bent, of er blijvend lichamelijk en geestelijk letsel aan overhoudt. De meeste mensen met wie ik heb gesproken kwamen echter als normaal op mij over. Een soort atoombomsyndroom heb ik niet bij hen kunnen ontdekken. De meesten kunnen werken en hebben gezonde kinderen. Gevallen van stralingsziekten ben ik niet tegengekomen".

Bijna niemand van de mensen die in het kamp hebben gezeten en de atoombomaanval hebben meegemaakt, heeft volgens Stellingwerff tot nOg toe veel over zijn ervaringen gesproken of geschreven. Daar komt nu langzamerhand wat verandering in.

„De meesten zijn nu in de 50 of 60 jaar, een leeftijd waarop je op je leven terug wilt kijken. Maar er waren mensen bij die in het gesprek met mij voor het eerst in al die tijd over hun ervaringen spraken. Er is hier ook nooit veel belangstelling voor ze geweest. Na de oorlog met Japan, moesten ze weer gaan vechten, nu voor Nederland tegen de Indonesiërs. Toen ze uiteindelijk hier kwamen, werden ze bekeken als kolonialisten. Er is hier altijd veel meer belangstelling geweest voor wat er in Duitsland gebeurde dan voor Japan.".

Fukuoka 14

Op 25 juni 1944 kregen de ongeveer 320 — meest Nederlandse — gevangenen die toen in het kamp Fukuoka 14 zaten, gezelschap van een groep van 212 krijgsgevangenen, die voor de helft uit Nederlanders bestond. Het Japanse schip Tomahokoe Maroe, dat hen voor het laatste gedeelte van de reis van Java naar Japan op Formosa aan boord had genomen, werd 80 kilometer uit de kust van Nagasaki door dé Amerikanen getorpedeerd. Van de 800 krijgsgevangenen die in de ruimen van het getorpedeerde schip zaten, werden er na tien uur 212 uit zee opgepikt door een Japanse walvisvaarder, die hen naar Nagasaki bracht.

Fukuoka 14 lag midden in de industriewijk Nagasaki. De gevangenen moesten er 12 tot 14 uur per dag werken in een scheepswerf of in een fabriek waar scheepsschroeven en machine-onderdelen werden gemaakt.

In de winter van '44-'45 stierven in het kamp 125 mensen door ziekten en ondervoeding. ^Een maand voor de ontploffing van de X atoombom begonnen de Amerikaanse B-29's Nagasaki en ook Fukuoka 14 te bombarderen. De gevangenen hadden zelf schuilkelders gemaakt, waarvan ze de betonnen deksels wapenden met bamboestengels. Dat kon echter niet verhinderen, dat drie mensen bij de bombardementen omkwamen, onder wie een Nederlander.

Luchtalarm

Ook op de ochtend van de negende augustus klonk er luchtalarm in het kamp. Maar na korte tijd gaven de Japanners het sein veilig en moesten de gevangenen weer aan het werk. Claude Belloni (57), vooriichter bij het ministerie van Volksgezondheid en milieuhygiëne, herinnert zich: ,,medegevangenen hebben iets voorbij zien gaan; maar er geen aandacht aan besteed. Ze dachten dat het weerballonnen waren. Het is de atoombom geweest, die aan parachutes hing. Wat toen volgde was een hels lawaai. Ik werd van het bed, waar ik even op was gaan liggen, gesmeten: het dak van de barak viel boven op me, maar gelukkig werd ik beschermd door zo'n dikke Japanse mat waar we op sliepen. Ik hoorde iemand roepen: „Brandbommen, brandbommen".

De 70-jarige Haagse kunstschilder Charles Burki, die de tekeningen die hij in Japanse gevangenschap maakte onlangs bundelde in het boek „Achter de kawat", zegt over het moment van de atoombomaanval: „Wij waren buiten aan het werk. Om een uur of elf ging de sirene. De hele boel dook weg in de schuilkelder, ook in de fabriek. We moesten doorgaan met het afmaken van een houten bunker. Hem bedekken met 75 centimeter aarde om hem brandvrij te maken. Iemand zei nog tegen me: ,,Hoor je een vliegtuig". Ik zeg: „Nee, ik hoor niks". Het was doodstil, prachtig weer, de zon toe die zware brandwonden hadden opgelopen. Buiten wat brandzalf waren er geen medicijnen voorhanden om hen te helpen. Burki en Belloni vertellen dat zij mensen hebben zien lopen met „hele lappen cellofaanhuid die van hun gezicht afhingen". Onder de huid hoopte zich het lichaamsvocht op waardoor er grote blazen op het gezicht kwamen.

Burki: „Toen begon de vliegenplaag, maar die is eigenlijk het behoud van de patiënten geweest. Je zag de vliegen eitjes leggen. Het waren grote bromvliegen. En je kon ze niet wegjagen bij de gewonden, je kon ze niet op hun verbrande borst doodslaan.

Die vliegen leggen eitjes op het verbandgaas waar de pus glanzend doorheen komt. Na een paar uur al komen die eitjes uit en moeten de maden eten. Ze vreten zich door het verband, de mensen creperen van de jeuk. Maar als je het verband er af haalde, dan kon je zien, dat die arm, die eerst zo ontzaglijk vuil was, door de beesten helemaal was schoongevreten. Dat groeide weer dicht".

Rondgedoold

De dag na de val van de atoombom gingen de naar de heuvels gevluchte gevangenen terug naar de verwoeste stad. Daar doolden ze nog tien dagen rond voordat ze naar een ander kamp in de buurt trokken. ,,Je wist op dat moment niet wat er gebeurd was. Als we dat geweten hadden, waren wp niet teruggekeerd", aldus Burki.

„Wie wist van uranium af? Dat wist toch niemand. We hebben nog tien dagen in onze blote ruggen rondgelopen tussen de ruïnes. We hebben op de trottoirs geslapen. De mensen die die verschrikkelijke ontvellingen hadden gingen op het gras in de heuvels slapen. Maar dat gras was niet schoon. We hebben, zelfs nog voedsel gegeten, wat we uit de puinhopen hebben opgegraven. Rijst en zo. Pas later, in dat andere kamp, kwam er een Amerikaanse journalist naar ons toe, die de legers vooruit gesneld was. Hij vroeg ons: „Hebben jullie last van haaruitval?", en meer van dat soort dingen, een beetje alarmerend. Na onze bevrijding heb ik er bij de Amerikanen een paar keer op aan moeten dringen dat ze me medisch onderzochten. Ze zaten er geloof ik zelf een beetje mee in hun maag, met wat er gebeurd was".

Veel Joden in de Sowjet-Unie aan wie emigratie naar Israël wordt geweigerd zijn van hun telefoon beroofd en vijf uur voor de synagoog is het enige ogenblik geworden waarop zij hun vrienden kunnen ontmoeten.

In de zomer is de menigte klein zo'n honderd mensen. Maar in de winter is men wel met zijn 300, om nieuwtjes uit te wisselen, Hebreeuws op te halen en zich te sterken aan het feit dat men niet alleen staat.

De enscenering is onwaarschijnlijk. Daar is de synagoog zelf, niet eens open op zaterdagmiddag, een vaalgrijze Griekse tempel, met zuilen en al. Aan de andere kant van het Nogina-plein staat het hoofdbureau van het Centraal Comité van de communistische partij en een paar blokken verder staat het massieve bolwerk van de KGB, de Sowjetrussische politieke politie. Het enige ongewone van de samenscholing zelf is dat zij plaatsheeft in een stad waar men doorgaans alleen in groepen bijeenkomt voor nationale monumenten en winkels.

Een aantal mannen draagt het schedelkapje, maar mannen en vrouwen zijn niet te onderscheiden van andere Sowjetburgers. Als hun telefoon niet was afgesneden en als zij niet op andere manieren werden dwarsgezeten, zouden ze ook gewone Russen zijn.

Naamlozen

Zij zijn niet de zeer aanwezige personen die zich in de buitenlandse pers en elders uitspreken over de behandeling van de Joden in de Sowjet-Unie. Zij zijn naamlozen die in de positie zijn komen te verkeren waarin zij moeten emigreren, zegt de 29-jarige Lev Oeljanowski.

Oeljanowski nam als woordvoerder van de Joden aan wie een uitreisvisum wordt onthouden over, 'toen zijn vriend Anatoli Sjtsjaranski in de zomer van vorig jaar voor dertien jaar wegens verraad gevangen werd gezet. „Wij hebben geen precieze gegevens, uiteraard, maar ik schat dat er 300 gezinnen in onze situatie in Moskou zijn. Er zijn er maar 30 actief, als je met actief bedoeld dat zij meedoen aan het ruchtbaar maken van ons lot", zegt Oeljanowski.

Volgens hem is er doorgaans heel wat voor nodig om een Russische Jood- over te halen tot het aanvragen van een emigratievisum. Hij weet dat het zijn baan kan kosten, of zijn woning, terwijl hij wacht.

,,Maar na een tik of drie op je kop - je kunt niet worden ingeschreven op de universiteit ondanks voortreffelijke cijfers, jé krijgt werk dat helemaal niet beantwoordt aan je opleiding - heb je geen keus meer en gaat", zegt hij.

AlS jaar gewacht

Oeljanowski, fysicus, wacht al vijfjaar op een visum om zich aan te sluiten bij zijn vader, stiefmoeder en broer in Israël. Maar nu is dit een tijd waarin de verwachtingen onder de menigte voor de synagoog hoog gespannen zijn. Uit recente cijfers blijkt dat 1979 het jaar zou kunnen worden met de hoogste emigratiestatistiek, zelfs 1973 overtreffend, toen de Amerikaans-Russische betrekkingen er bijzonder goed bijstonden. In maart en april hebben ruim vierduizend Joden mogen vertrekken. De Russische Joden schrijven de toenemende emigratie toe aan de wens van het Kremlin goede betrekkingen te onderhouden met de Amerikanen gedurende de periode waarin de ratificatie van Salt-II over beperking van de strategische bewapening speelt.

Jackson- Vanik-wet

Ook hechten zij veel waarde aan de Jackson-Vanik-wet, die het toekennen van commercieel-bevoorrechte status aan de Sowjet-Unie beoogt op voorwaarde dat de emigratie van Joden gemakkelijker wordt gemaakt. Zij bidden dat de wet niet wordt ingetrokken.

Maar op dit ogenblik nog komt de synagooggroep bijeen op het Nogina-plein en bereidt zich zo goed als mogelijk is voor op eventueel vertrek naar het buitenland en een onzekere toekomst.

,,Als ik naar de Verenigde Staten ga, moet ik dan voor mijn universitaire studie betalen of zou ik een beurs kunnen krijgen," vraagt een jongeman die Chinese filosofie doet.

Een ander voert een diepzinnig gesprek met een vriend - in het Ivriet.

„Ik ben helemaal niet religieus, maar ik studeer al een poosje Ivriet met het oog op mijn vestiging in Israël. Dit is er de goede tijd voor", zegt hij. ^ „Sjalom"...

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 augustus 1979

Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's

Overlevende van atoomaanval: ,,Wat wisten wij van uranium?''

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 augustus 1979

Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's