Kuyper op de school van Pietje Baltus (I)
Geleerde Bram was rationalist
Het zal niet vaak voorkomen, dat een briljant godgeleerde aan de voeten terecht komt van een eenvoudig, door God geleerde ziel. Toch lezen we in Gods Woord hoe door een tweetal gewone tentenmakers, Aquila en Priscilla, aan een Apollos, machtig in de Schriften, de weg Gods bescheidenlijker werd uitgelegd. En was niet de eenvoudig Bastiaan Heykens uit Muiden een geziene figuur in de Reveilkring en zelfs bevriend met de geleerde Bilderdijk?Klassiek is verder in de kerkgeschiedenis het voorbeeld van Klaas Pieter Kuipinga, die tegen ds. H. de Cock van Ulrum de vrije-genadetheologie aldus beleed: Indien ik nog één zucht tot mijn zaligheid moest toedoen, dan was het voor eeuwig verloren. Ook de geniale Abraham Kuyper had voor zijn geestelijke vorming veel te danken aan een eenvoudige vrouw uit het volk, namelijk Pietje Baltus. Het gebeurde tijdens zijn pastoraat in het Betuwse plaatsje Beesd.
Want geleerd was de in 1837 te Maassluis geboren domineeszoon Abraham Kuyper boven velen. Als kleuter had hij reeds een buitensporig groot hoofd, zodat zijn verontruste ouders hem lieten onderzoeken door een Duitse professor. Diens uitroep: „Bewahre, dass ist alles Gehirn!" (Geen sprake van, het zijn allemaal hersenen) nam alle onrust weg. Bram was bepaald niet op zijn achterhoofd gevallen!
Geleerde Bram
Zijn examens op gymnasium en universiteit vielen in de graden van magna of summa cum laude, maar met zijn godsdienstige vorming was het maar pover gesteld. Van zijn leermeester in de theologie, prof. Scholten te Leiden, erfde student Abraham diens streng logische betoogtrant, maar ook diens modernistische opvattingen. „En toen prof. Rauenhoff zo ver ging, dat hij op zijn college de lichamelijke opstanding loochende en de studenten daarop gingen applaudiseren, nam ook Abraham Kuyper aan dat applaudissement deel".
Kuypers vader gold nog voor rechtzinnig, in onze tijd zou men hem tot de midden-orthodoxie hebben gerekend. Maar het rationalisme had het geloof aan het openbaringskarakter van de Bijbel bij velen ondermijnd.
Als men een wonder een weinig kon beknibbelen, werd dit niet nagelaten. ,,De ezel van Bileam en de stilstaande zon van Jozua maakten hun groote zorg uit. Zij hadden een sterke neiging om het geloof van den duivel prijs te geven en zij gruwden van mystiek. Bekering en wedergeboorte werden zelden of nooit door hun gepredikt. De moraal won het van de dogmatiek", Aldus het rapport van een tijdgenoot.
Een door de Groninger universiteit uitgeschreven prijsvraag over een vergelijkende studie tussen het kerkbegrip bij Calvijn en A. Lasco zette —op advies van zijn hoogleraar — Kuyper aan het onderzoek. Dit onderzoek, dat met een gouden medaille werd bekroond, was echter louter formeel. Het kwam echter niet in Kuyper op om hetgeen deze twee Gereformeerde theologen beleden, als waarheid te aanvaarden. De in uitnemend latijn geschreven dissertatie, waarop Kuyper in 1862 te Leiden promoveerde, was een omwerking van zijn Groninger scriptie. Op 20 Sept. 1862 werd hij tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd.
De lezing van een Engelse roman, „De erfgenaam van Redclyffe" van Miss Yonge, maakte op de jonge theoloog een onuitwisbare indruk. Zelf schrijft hij later: „Dat meesterstuk is voor mij het middel geweest, tot breking van mijn zelfgenoegzaam, weerstrevend hart". Vervolgens doet hij mededeling van zijn zielservaring tijdens de lezing van de in dit boek beschreven gebeurtenissen. Philippe en Guy de Murville zijn de qua karakter sterk uiteenlopende hoofdpersonen in dit boek. Bij het sterfbed van de arme, geplaagde Guy komt de hooghartige Philip tot inkeer en knielt bij zijn broeder neer. ,,Eer ik het wist lag ik zelf voor mijn stoel en waren mijn handen gevouwen. O, wat in dit oogenblik in mijn ziel doorleefd is, heb ik ten volle eerst later begrepen, maar toch. van die ure, na dat oogenblik, heb ik verfoeid wat ik eertijds bewonderde, gezocht wat ik vroeger minachten dorst!"
Op 7 mei 1862 werd dr. Kuyper toegelaten tot de Evangelie-bediening. Zijn eerder gehouden preekvoorstel over Matth. 7:11 is nog aanwezig. „Zij beslaat 25 pagina's; er is geen spoor van orthodoxie in te bekennen. „Aangezien er in die dagen een overvloed aan proponenten was, duurde het bijna een jaar, alvorens Kuyper een beroep ontving. Het kwam uit het Betuwse dorpje Beesd.
Naar Beesd
Na op 1 juli 1863 te Rotterdam in het huwelijk te zijn getreden met een „nog geheel ongeloovig, wereldsch meisje", Johanna Hendrika Schaay, betrok de beroepen predikant een maand later met zijn jonge vrouw de Beesder pastorie. Studeren deed Kuyper hier vaak tot diep in de nacht, zodat zijn vrouw er soms een eind aan moest maken. Maar hoe stond het met Kuypers persoonlijk zieleleven en met zijn werkzaamheden als zielszorger? Een voorname bron van gegevens is ons in dit verband geschonken in Kuypers zogenaamde „Confidentie, een schrijven aan den Weled. Heer J.H. v.d. Linden" (1873). In de kerkelijke gemeente van Beesd heerste over 't algemeen een streng conservatisme, orthodox getint.
Men kon zich vrij redelijk aan de prediking van de jonge pastor conformeren. Wel had men deze medegedeeld, dat er een klein getal malcontenten ontevreden onder de kudde school. Deze betweters werden echter in een kwaad daglicht gesteld. Het waren „een stuk of wat kittelorige, hoogmoedige zonderlingen, die het elke dominee lastig maakten". Bovendien was hun maatschappelijke positie van dien aard, dat Kuyper werd geadviseerd hen, evenals vorige predikanten, maar links te laten liggen. Een advies dat echter door de jonge predikant werd genegeerd.
Huisbezoek
Hij toog op huisbezoek, ook bij de „fijnen", maar werd er bepaald niet met open armen ontvangen. Niettemin, hoewel men zich tegen Kuyper te weer stelde, afgestoten werd hij niet. Er ontspon zich geen alledaags gesprek, noch een wederzijdse dialoog naar hedendaagse trant. Van de radikale stellingname vanuit het Woord bij zijn opposanten had de geleerde Kuyper niet terug. Zelf schreef hij dienaangaande: „Ik kon mij met mijn povere bijbelkennis, die ik aan de Academie opdeed, niet met deze eenvoudige lieden meten... En, wat voor mij althans de meeste aantrekkelijkheid had, hier sprak een hart, da een geschiedenis, dat een levenservaring, dat eigen gewaarwordingen en aandoeningen niet slechts had, maar ze ook kende. Hier was belangstelling in een geestelijke orde van zaken..."
Misdaad en straf waren hier even min onbekende begrippen als schuld en boete, terwijl de ervaren vrede en blijdschap van een ander gehalte waren dan die van een godsdienstige wereldling.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 26 augustus 1975
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 26 augustus 1975
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's