De loodsdiensten op de Westerschelde
Loodsen hebben een niet te verdoezelen rol gespeeld bij de ontwikkeling van de scheepvaart. In vele gevallen waren schippers reeds in een vroeg stadium van de geschiedenis verplicht gebruik te maken van de diensten van een loods. Zo bijvoorbeeld in de Zeeuwse wateren. In een uit 1563 daterende ordonnantie van Filips II staat: „Om alle perijkel van lijf, schip en goet te schouwen sal die schipper gehouden sijn tot alle plaatsen daar het van noode of gewoonlijk is, een lootsman of piloot te nemen en wesende in gebreke het selve te doen sal 't eiker reyse verbeuren vijftig gouden realen".
Het Vlissingse loodswezen heeft ten opzichte van de andere loodsdistricten altijd een min of meer bijzondere plaats ingenomen, omdat het te maken had met de zgn. „Scheldekwestie". In de Schelde-overeenkomst — gesloten in 1839 bij de totstandkoming van de onafhankelijkheid van onze zuiderburen — kwam namelijk de bepaling voor, dat België en Nederland gezamenlijk voor de beloodsing op de Schelde en het kanaal van Terneuzen naar Gent zullen zorgen. Iedere kapitein was echter vrij om te kiezen tussen een Nederlandse en een Belgische loods. Voor de loodsen betekende deze vrije keuze "oppositie varen".
In 1924 besloten Den Haag en Brussel deze concurrentietrijd ,om reden van bezuiniging" aan banden te leggen. De Belgen mochten voortaan slechts met een vaartuig loodsen in het Oostgat en de Nederlanders zouden hetzelfde doen in de Wielingen.
Na de tweede Wereldoorlog zijn beide loodsdiensten samen gaan werken. Deze samenwerking werd steeds hechter en' in 1950 werd zij vastgelegd in een overeenkomst, waarin bepaald werd dat Nederlanders 27,5 procent van de Scheldevaarders zouden beloodsen en het resterende gedeelte — het leeuwedeel dus — voor de Belgen zou zijn. Bovendien werd overeengekomen dat „schepen bestemd voor of komende van Nederlandse havens aan de Schelde of aan het Nederlandse gedeelte van het kanaal van Terneuzen naar Gent door Nederlanders beloodst zullen worden". Door deze regeling kunnen loodsen van beide nationaliteiten in de Schelde hun werk blijven doen.
Vaarwater
De vaarwaters die toegang tot de Schelde geven zijn de Wielingen, Oostgat en Deurloo. Alleen de eerste twee zijn van wezenlijke betekenis voor de scheepvaart. Sedert een aantal jaren kunnen schepen gebruik maken van het Scheur, een geul die vrijwel parallel loopt met de Wielingen, maar echter ruim één meter dieper is. De Deurloo — in 1782 nog door de loodsen van de Oost-Indische Compagnie aanbevolen als de meest geschikt vaarweg voor zowel grote als kleinere schepen — wordt momenteel uitsluitend door wissers gebruikt.
De bevaarbaarheid van de Schelde is de laatste decennia nagenoeg constant gebleven. De maximale dieptegang schommelt zo om de 42 voet (ca. 13 meter). Deze diepgang is vanzelfsprekend in zeer sterke mate afhankelijk van de stand van het getij. Een langdurige oostelijke wind kan de waterdiepte in nadelige zin beïnvloeden. Het is niet onmogelijk dat de toegangswegen tot de Schelde in de toekomst met behulp van de moderne techniek uitgediept worden. De havens in het Sloegebied zouden hiervan het eerste profijt hebben.
Betonning
Het loodswezen in Vlisslngen verzorgt ook de betonning op de Zeeuwse wateren en de hierbij behorende zeegaten, ledere dag zijn twee schepen druk in de weer met het leggen, controleren en verschonen van de diverse boeien. Vooral het intact houden van de veel geprezen lichtboeien vergt veel tijd en aandacht. Deze tonnen moeten gemiddeld tweemaal per jaar van gas worden voorzien. Sedert in 1881 de eerste „gaston" in de Wielingen werd uitgelegd, is het aantal van dit soort gestadig toegenomen. Op het ogenblik verzorgen de vaartuigen van de Vlissingse loodsdienst meer dan 150 van deze bakens, waarvan er nog een paar in de vorige eeuw gemaakt zijn.
Radar
Na de laatste oorlog verschenen er steeds meer schepen met radar. Hoewel thans vrijwel elk schip met radar uitgerust is, is het niet altijd even verantwoordelijk om met slecht zicht met behulp van de radar de Schelde te bevaren. Als Philips klaar is met de aanleg van een keten van walradarstations komt hierin een belangrijke verbetering.
Een ander belangrijk hulpmiddel bij de beloodsing is de inlichtingendienst van de beide loodsdiensten Zowel in Antwerpen als in Vlissingen zijn radiostations, die bekend staat als de VHF (very high frequency), die de loodsen onmiddellijk alle gewenste inlichtingen kunnen verstrekken.
Het spreekt vanzelf, dat de loodsdiensten voortdurend aangepast moeten worden aan de hoge eisen die de scheepvaart er — terecht — aan stelt. Maar met wat voor vernuftige nautische toestellen de schepen straks ook mogen worden uitgerust, zonder de diensten van de loods zal men het niet kunnen stellen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 19 maart 1973
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 19 maart 1973
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's