Getuigenis in huidige kerkelijke crisis
Open brief van zes hervormden:
Aan het hervormd moderamen en alle hervormde kerkeraden en predikanten wordt dezer dagen een „getuigenis" gezonden waarin de ernstige crisis besproken wordt waarin de hervormde en andere kerken zijn terecht gekomen. De zes ondertekenaars zijn prof. dr. G. P. van itterzon, prof, dr. H. Jonker, prof. dr. G. C. van Niftrik, mevr. mr. J. A. van Ruler-Hamelink (namens haar overleden echtgenoot), dr. W. Aalders en ir. J. van der Graaf. Zij zien dit getuigenis als een middel tegen de geestelijke verdorring waarvan vele voorgangers en gemeenten te lijden hebben. Aanvankelijk geremd door de vrees voor een zekere polarisatie en vorming van nieuwe partijen, zien zij zich na de recente gebeurtenissen in de Ned. Herv. Kerk genoodzaakt vanuit de nood vooral een positief woord te laten horen, pró het geloof van de kerk aller eeuwen (een protest).
De brief „getuigenis" richt zich tot de gemeende van Jezus Christus en zegt dat de ondertekenaars de gemeente willen bemoedigen temidden van hen die aan de twijfel de voorkeur geven boven de zekerheid, aan de discussie boven de leer, menselijke opvattingen boven het getuigenis van de Heilige Schrift. „Ons getuigenis wil verstaan worden als een oproep om op te staan tot de vreugde van het belijden van de vastigheid van het geloof".
PRESENTATIE
„Wij presenteren niet een maximale of minimale belijdenis. Nog minder streven wij er naar aan de Drie Formulieren van Enigheid nog een vierde toe te voegen. Al zulke aspiraties liggen ons ver. Wij bedoelen slechts die geloofspunten de nadruk te leggen, die in het huidige tijdsgewricht op ondeugdelijke gronden worden bestreden of verzwegen. Wij willen niets anders dan tot de gemeente zeggen: op die en die punten, waarop het thans zo moeilijk ligt, roepen wij u op met de Kerk der eeuwen te belijden en u voor die belijdenis niet te schamen maar. die met vreugde en moed uit te dragen, ook al wordt u thans met enig medelijden gadegeslagen omdat u nog „zo ver" niet bent. Wij roepen u bij dezen op „zo ver" nooit te gaan!"
In die brief worden voorts tal van zaken gesignaleerd.
„Men acht religie en geloofsworsteling een overwonnen zaak, zelfs acht men bekommernis om het persoonlijk heil een vorm van zelfzucht. Men weet met het gebed geen raad. Van een andere en hogere wereld wil men niet meer spreken: dood is dood. De hemel heet een mythologische voorstelling. Alles wat bovenwerelds (transcendent) is wordt verworpen als overwonnen Grieks-dualistisch denken. Het spreken over de dood van God blijkt veel meer in te houden dan aleen maar het prijsgeven van bepaalde Godsvoorstellingen. Het toont het verlies van alle eerbied en elk besef van afstand tegenover God en Zijn heilige werkelijkheid.
Ontstellend is de platte en gemeenzame wijze, waarop vaak in de kerk, de theologie en de prediking over God en de heilige dingen gesproken wordt. God woont niet meer in onaantastbare majesteit boven het aards gewemel. Rondom zijn troon zijn geen wolken en donkerhedd meer. Zijn licht en waarheid verblinden niiet meer. Neen, Hij wondt getrokken binnen de grenzen van ons bestaan omdat wij boven en buiten onze horizon geen werkelijkheid meer willen erkennen.
DIEPSTE REDEN
Dat is de diepste reden dat in deze tijd het Evangelie geabsorbeerd wordt door de geschiedenis en dat de historie schijnt te zullen uitmonden in het Koninkrijk Gods. Omdat de mens zichzelf en zijn aardse werkelijkheid verabsoluteert wordt hij afgestompt voor elk besef van Gods vrijmacht en verhevenheid boven de wereld en kan hij de Bijlbel niet anders meer verstaan dan binnenwerelds. Het Evangetie wordt zo tot een verwereldlijkt (geseculariseerd) modernisme met sterke wederdoperse trekken (Munster 1534).
De Christologie wordt tot een Jesulogie waanin Christus wordt getekend als de aardse „Jezus-Messias" en de „Man van Nazareth", die alle trekken draagt van de revolutionaire afgoden van deze tijd. Het Rijk Gods wordt een afspiegeling van radicale, revolutionaire-politieke wensdromen. De beoogde vrijheid, die in wezen de mens onderwerpt aan en slaaf maakt van de wetten van ziijn eigen bestaanssituatie, is een geheel andere dan de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods (Rom. 8 : 21)".
Na deze korte schets van het kerkelijke en geestelijke, waarbij gesteld wordt dat de Bijbel totaal anders spreekt, roepen de ondertekenaars op dat de gemeente van Jezus Christus de volgende zeven punten belijdt:
1. De liefde tot God en de liefde tot de naaste vallen niet samen, zodat men het Evangelie niet in de medemenselijkheid mag laten opgaan. Liefde tot de naaste is alleen mogelijk op grond van liefde tot God, het eerste gebod blijve het eerste en het tweede gebode het tweede. De „zes" protesteren tegen de minachting t.o.v. de liturgische dienst en de vroomheid der gelovigen zoals zij er tegenover staan. De levende geloofspraktijk berust op echt Bijbelse motieven. De kerkdienst kan niet vervangen worden door de zgn. alternatieve diensten, omdat „God bemiddelt Zijn Heil door de bediening van het Woord".
RECHTVAARDIGING
2. De rechtvaardiging gaat aan de heiliging en de goede werken vooraf. Het eerste mag niet door maatschappelijke en politieke geëngageerdheid worden verslonden. Enerziijds bestrijden de „zes" een orthodoxie die eenzijdig het accent legt op het dogma der rechtvaandiging en de heiliging van het leven verwaarloost, maar anderzijds is een christelijke praktijk van louter de daad zeer te bestrijden. Dan is er geen sprake meer van onverdiende genade.
VERZOENING
3. Onze zonden zijn ons vergeven en onze schuld is verzoend door het offer van Jezus Christus aan het kruis van Goteotha.
„Wij verzetten ons tegen een verpolisering van het leerstuk der verzoening, waardoor het in de verzoening alleen en uitsluitend zou gaan om de verhouding van mens tot mens, van volk tot volk. Verzoening is een rechtsgeding tussen God en mens dat vanzelfsprekend gevolgen heeft voor de christelijke ethiek. Niemand heeft echter het recht de verzoening, dan door Gods genade in Christus tot stand gebracht, in menselijke ethisch-politieke en sociale handelingen te doen opgaan. Daardoor zou die verzoening namelijk ten onder gaan".
KRUIS
4. Vleeswording, kruis en opstanding van Christus zijn en blijven de onwrikbare objectieve fundamenten van het christelijk geloof. Daarom is het zien van Jezus aan het kruis als symbool van alle menselijke leed en onrecht in deze wereld ( een vorm van de natuurlijke theolos'e) door hen tot een aanklacht gemaakt die men God als verantwoordelijke instantie in het gezicht slingert. Het kruis is het middelpunt van het nieuwe paradijs, en geen aanklacht van de mens, omdat God het initiatiief van onze redding heeft genomen.
5. De opstanding van Christus is een goddelijk heilsfeit; de „zes" keren zich tegen hen die het als hun christelijke roeping en taak voorstellen dat wij mensen door onze goede werken, door een politieke en maatscchappeliike tegengageerdheid Christus tot opstanding zouden moeten brengen, zodat het lot van God en van Zijn Christus afhankelijk zouden zijn van deze menselijke activiteit. De uiteindelijke toekomst hangt niet af van onze menselijke actiViteit Dit betekent weliswaar geen lijdelijk stilzitten, maar niettemin nooit meer dan mede - arbeider zijn.
IDEOLOGISERING
6. Het heil komt van God als een wonder en is niet door middel van de menselijke historie gerealiseerd. De „zes" verklaren zich tegen een ideologisering van het christelijk geloof als dat samenvalt met een ideologie van de revolutie. Men kan zich moeilijk beroepen op een historische Jezus".
ZONDE
7. Het geloof is allereerst een persoonlijke zaak van wedergeboorte. „Wij verzetten ons tegen een moderne zondedeer die de zonde allereerst zoekt in de politieke en maatschappelijke structuren". De zonde is allereerst een zaak van het menselijk hart en de menselijke wil, het gaat jn de prediking om persoonlijk goloof en bekering en daarop moet ook het accent liggen als de maatschappij hervormd wordt", zo zeggen de „zes".
Tenslotte verklaren de zes ondertekenaars dat hier fundamentele geloofsstukken worden beleden die eeuwenlang de gemeente van Christus hebben gedragen en ook thans beleden dienen te worden. Niet voor niets stromen de kerken leeg, de kerken moeten leven vanuit het Verbond.
Dertien personen uit de Gereformeerde Bond, de Confessionele Vereniging, de Vrienden van Kohlbrugge en „De Vierentwintig" hebben adbesie betuigd met deze brief. Het zijn: Prof. Dr. J. N. Bakhuizen van den Brink, Leiden,- ds. G. Boer, Zoetermeer; dr. H. Bout, De Bilt; ds, C. W. Corts, Bennekom; de, A. Groot, 's-Gravenhage; ds. C. A. van Harten, Rotterdam; ds, D. van Heijst, Ommen; ds. S. Kooistra, Rotterdam: 'dr. Prof. dr. G. C. van Niftrik G. de Ru, Rotterdam; ds. W. L. Tukker, Groot-Ammers; prof. dr. W. C. van Unnik, Hilthoven; ds. Jac. Vermaas, Hulzen N.H. en prof. dr. Th. C. Vriezen, Den Dolder.
De brief is ontstaan uit een gesprek van 24 juni van vier leraren. Inmiddels is prof. dr. A. A. van Ruler overleden; hij was één van de gesprekspartners.
De „zes" ondertekenaars verzoeken degenen die hun adhesie willen betuigen, die te zenden naar mevr. mr. J. A. van Ruler-Hamelink, Koninigslaan .38 te Utrecht. Exemplaren van deze brief zijn te verkrijgen door storting van ƒ 0,40 per stuk op gironr. 1645764, tn.v. C. Mackaay, Koningsbergerstraat 5 te Utrecht,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1971
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1971
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's