ZIJN GOD EN ALLAH DEZELFDE?
Moslims overtreden eerste en tweede gebod van de Decaloog
Lang voordat Mohammed was geboren gebruikten Arabische christenen het woord Allah voor het aanroepen van de Vader van Jezus Christus. En dat is nog steeds zo. In alle Arabische christelijke vertalingen wordt Johannes 3, 16 als volgt vertaald: ‘Want Allah heeft de wereld zo liefgehad.’
Miroslav Volf noemt in dit verband een aansprekend voorbeeld. De koptische christenen in Egypte hebben de gewoonte om een kruisteken te laten tatoeëren in de pols van de kleine kinderen. Daarmee willen zij zich onderscheiden in een overheersend islamitische samenleving. En wat roept de verzamelde gemeente bij dit ceremoniële gebeuren uit? Allah!!
Dit betekent niet dat ze daarmee moslims zijn geworden. Voor hen is Allah de Vader van de Heer Jezus Christus. Net als de moslims spreken zij over Allah maar achter dit gezamenlijke gebruik van het woord Allah gaat een verschil schuil tussen hen en de moslims.
God of afgod?
Voor veel christenen is dat verschil zo groot dat zij ontkennen dat moslims en christenen dezelfde God aanbidden. Betekent dit dat moslims een andere god aanbidden? Dit doet denken aan het onderscheid dat een man als Marcion in een ver verleden maakte tussen de ‘God van het Oude Testament’ en de ‘God van het Nieuwe Testament’. In deze lijn zou je kunnen spreken over de God van de moslims en de God van de christenen.
De christelijke kerk heeft een dergelijk onderscheid altijd afgewezen. Je kunt niet geloven dat er naast God nog een andere God is. Dat is volledig in strijd met de belijdenis in Deuteronomium 6, 4: ‘Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige!’.
Eén van de sterkste argumenten tegen het gelijkstellen van Allah met God is de uitspraak van de Heer Jezus in Johannes 14, 6: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan tot de Vader komen dan door mij.’ Dit betekent dat niemand tot God kan naderen buiten de Zoon om. En mensen kunnen alleen maar worden behouden door Jezus Christus.
Wanneer Allah niet God is en ook niet een andere god kan zijn, dan is Allah per consequentie een afgod. En afgoden zijn door mensen zelf bedacht. Lees maar hoe Jesaja in hoofdstuk 44 beschrijft hoe een timmerman van hout een beeld maakt waarvoor hij zich vervolgens neerbuigt. Mensen kunnen macht toekennen aan door henzelf bedachte goden en de duivel gaat ermee aan de haal. Denk maar aan de tovenaars in Egypte die indrukwekkende wonderen verrichtten. In 1 Korintiërs 10 schrijft de apostel Paulus dan ook dat de heidenen aan demonen offeren.
Het lijkt dus heel logisch om te concluderen dat Allah een afgod is. Toch moet worden bedacht dat deze logica ook gevolgen heeft voor de verhouding tussen christenen en joden. Joden wijzen net zo goed Jezus Christus af als de Zoon van God. De boven geciteerde teksten uit de Bijbel zijn daarom ook op hen van toepassing. Moet de conclusie dan zijn dat ook de joden een afgod dienen in hun synagogen? Er zullen weinig christenen zijn die deze conclusie durven te trekken.
Ook een man als Maarten Luther heeft deze conclusie niet getrokken. Luther heeft zijn standpunt uiteengezet in een preek voor de gemeente te Eisleben. In deze preek wijst hij op de woorden die Jezus heeft gesproken aan het adres van de Samaritaanse vrouw (Johannes 4). De vrouw vraagt aan Jezus op welke plaats God moet worden aanbeden.
Uit het vervolg van het gesprek blijkt niet dat Jezus van mening is dat de Samaritanen een afgod aanbidden. Hij zegt tegen de vrouw: ‘Jullie weten niet wat je vereert, maar wij weten dat wel; de redding komt immers van de Joden’ (vs. 22).
Eerste of tweede gebod
De vraag die ons bezighoudt kan worden verhelderd met behulp van het eerste en tweede gebod van de Decaloog. In het eerste gebod wordt het dienen van andere goden verboden. En in het tweede gebod gaat het vooral om de vraag hoe de enige God wil worden gediend. Mag je Hem vereren door beelden van Hem te maken? Kun je Hem vereren buiten Jezus Christus om?
In de verhouding tot de Joden is niet zozeer het eerste gebod (‘geen afgodendienst’) maar het tweede gebod (‘geen beeldendienst’) aan de orde. Door de afwijzing van Jezus als de Zoon van God belemmeren de Joden zichzelf het zicht op God. Daardoor hebben ze een verkeerd beeld van God en overtreden ze het tweede gebod van de Decaloog.
Ligt het niet voor de hand om te concluderen dat ook in de islam het tweede gebod in geding is? Dit betekent dat moslims niet zozeer aan afgoderij doen als wel een eigen denkbeeld hebben gemaakt van de ene God.
Het is dus wel duidelijk dat je niet kunt volstaan met een simpel ‘ja’ of ‘nee’ op de vraag of moslims en christenen dezelfde God aanbidden. Dat blijkt ook wel uit het leven van Mohammed. De jonge Mohammed was geraakt door de prediking van de ene God van Israël die met een alles rechtzettend oordeel zou komen.
Pas na de botsing met de joden in Medina is Mohammed een eigen weg gegaan en werd de afstand tot joden en christenen steeds groter. De Koranverzen uit deze tweede periode laten dit ook zien.
Strijdlustige verzen
En zo zie je dat de ene moslimgeleerde nadruk legt op de meer vredelievende verzen uit de begintijd terwijl de ander zich sterk maakt met de strijdlustige verzen uit de latere periode. De strijders van de Islamitische Staat hebben met behulp van die strijdlustige verzen een bloeddorstige en wraakzuchtige afgod gecreëerd in wiens naam vele mensen (moslims en niet-moslims) zijn afgeslacht. Het is een afgod die in handen van de satan tot een vreselijk instrument is verworden.
Het gaat dus om de vraag of bij het onderscheid tussen God en Allah het eerste dan wel het tweede gebod in geding is. Maar is deze vraagstelling wel juist? Kun je het eerste en het tweede gebod van de Decaloog wel zo strikt van elkaar scheiden? Bedenk dat de rooms-katholieken en de luthersen een andere telling van de geboden kennen en het eerste en tweede gebod als één gebod lezen.
Dr. J. Douma merkt terecht op dat hierdoor wel te kort wordt gedaan aan het eigen karakter van het eerste en het tweede gebod. Tegelijk schrijft hij ook het volgende: ‘Daarmee is niet ontkend dat er tussen beide onderwerpen een sterk verband ligt. De afgoden worden niet zonder beelden gediend en Jahwe-beelden worden onvermijdelijk tot ‘andere goden’. Daarom is het geen wonder dat in het in Oude Testament beelden van Jahwe en van afgoden onder één noemer worden gebracht.’
De vraag of we bij de vergelijking van God en Allah te maken hebben met het eerste dan wel het tweede gebod, hangt van geval tot geval af. Dat een IS-strijder afgoderij pleegt met de naam Allah is wel duidelijk.
Datzelfde kun je niet zeggen van een man als Nabeel Qureshi die Allah zocht maar Jezus vond. Op hem en veel andere moslims is van toepassing wat de apostel Paulus in Romeinen 10, 2 over de Joden schrijft: ze bezitten ijver voor God (NBG 51).
Koran niet eenduidig
Hoe kijken moslims in het algemeen aan tegen de vraag of zij samen met christenen (en joden) dezelfde God aanbidden? De Koran is op dit punt niet eenduidig.
In Koran 5, 72 en 73 worden christenen neergezet als ongelovigen die hun straf niet zullen ontlopen: ‘Ongelovig zijn zij die zeggen: Maar de masieh heeft gezegd: < O Israëlieten, dient God, mijn Heer en jullie Heer.> Als iemand aan God metgezellen toevoegt, dan ontzegt God hem de tuin; zijn verblijfplaats is het vuur. De overtreders zullen geen helpers hebben. Ongelovig zijn zij die zeggen dat God een derde van drie is. Maar er is geen andere god dan één god. En als zij niet ophouden met wat zij zeggen, dan zal een pijnlijke bestraffing diegenen van hen treffen die ongelovig zijn.’
Tegelijk lezen we in Koran 29, 46 dat in het debat met Joden en christenen moet worden vastgehouden aan het uitgangspunt: ‘Onze god en jullie god is één.’ In de dagelijkse praktijk blijkt hierover onder de moslims verschil van mening te zijn.
Zo heeft het ministerie van binnenlandse zaken van Maleisië in 2007 besloten om naleving af te dwingen van een wet uit 1986 die het gebruik van het woord ‘Allah’ in niet-islamitische publicaties verbiedt. De militante moslims die de regering daartoe hebben gedwongen stellen dat ‘Allah’ anders is dan de God van de christenen, omdat zij een ‘drie-eenheid van goden’ belijden, terwijl de islam ‘volledig monotheïstisch’ is. Moslims zouden maar in de war raken wanneer christenen ‘Allah’ zouden gebruiken ter aanduiding van hun God.
A common Word
Daarnaast zijn er moslims die nadrukkelijk stellen dat moslims en christenen dezelfde God aanroepen. Een duidelijk voorbeeld is de open brief die 138 moslimgeleerden op 13 oktober 2007 hebben geschreven aan het adres van paus Benedictus XVI, een aantal patriarchen, bisschoppen en protestantse raden van kerken. De brief heeft bekendheid gekregen als A Common Word (‘Een gemeenschappelijk woord’).
In deze brief wordt gewezen op de volgende woorden die Mohammed volgens de overlevering heeft gesproken: ‘Het beste wat ik heb gezegd, ik en de profeten die voor mij kwamen, is: Er is geen andere god dan God, Hij alleen, Hij heeft geen partner. Aan Hem komt de heerschappij toe en de lof en Hij is almachtig.’
Volgens de briefschrijvers kan het zo zijn dat Mohammed met de woorden Het beste wat ik heb gezegd heeft verwezen naar het ‘eerste en grootste gebod’ in de Bijbel: God liefhebben met hart, ziel en verstand (Matteüs 22, 37 en 38).
De 138 briefschrijvers komen tot de volgende conclusie: ‘Zo vormen dus de eenheid van God, de liefde tot God en tot de naaste een gemeenschappelijke grond waarop islam, christendom (en jodendom) zijn gegrond.’
En zij sluiten de brief af met onder andere deze woorden: ‘Laat onze verschillen dus geen haat en onenigheid veroorzaken. Laten we met elkaar slechts wedijveren in oprechtheid en goede werken. Laten we elkaar respecteren, eerlijk, rechtvaardig en vriendelijk zijn voor elkaar en leven in oprechte vrede, harmonie en wederkerige welwillendheid.’
Conclusie
Vereren moslims en christenen dezelfde God? Deze vraag is niet eenvoudig met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden.
Mohammed was aanvankelijk van plan zich aan te sluiten bij Joden en christenen in het vereren van de ene God. Wanneer het tot conflicten komt met Joden en christenen, gaat hij een geheel eigen weg. Meer en meer verzet hij zich tegen de belijdenis dat Jezus de Zoon van God is. De Drie-eenheid wordt door hem tot veelgodendom verklaard.
In ieder geval is het duidelijk dat we in de islam te maken hebben met overtreding van het tweede gebod. Moslims hebben zich een eigen beeld van God gemaakt. En dat eigen beeld kan zozeer gaan verschillen van de openbaring in Jezus Christus, dat er ook sprake is van overtreding van het eerste gebod. Dat nu betekent afgoderij.
Noten
1. Dit artikel is een bewerking van hoofdstuk 6 uit mijn publicatie Zijn God en Allah dezelfde? Over triniteit en tauhied, Uitgeverij Woord en Wereld, 2018.
2. Miroslav Volf, a.w., p. 88.
3. Miroslav Volf, a.w. p. 76
4. J. Douma, De Tien geboden I, Kampen, Van den Berg, 1985, p. 52.
5. J. Douma, a.w., p. 54.
6. Nabeel Qureshi, Ik zocht Allah en vond Jezus, Utrecht, Kok, 2016.
7. Bernhard Reitsma, Kwetsbare liefde, De kerk, de islam en de drie-enige God, Zoetermeer, Boekencentrum, 2017, p. 64.
8. Volf, a.w., p. 86.
Door Drs. Lucius W. de Graaff te Hattem
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 2018
Protestants Nederland | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 2018
Protestants Nederland | 24 Pagina's