Wessel Gansfort, Humanist èn wegbereider van de Hervorming
De kerkhervorming op 31 oktober 1517 is niet uit de lucht komen vallen. Vele figuren uit de 14e en 15e eeuw hebben de weg daartoe gebaand. Te noemen zijn in dit verband Wiclif (1328-1384) en Hus (1369-1415).
Wessel Gansfort (1419-1989) is in zekere zin óók een voorloper van de reformatie. Vooral als we hem horen over het gezag van de paus en van de kerkelijke ambtsdragers in het algemeen en als hij het heeft over de schat van de kerk (de rijkdom in Christus en niet de schat van 'overtollige' verdiensten van Maria en andere heiligen) lijkt hij heel dicht bij de hervormers te staan. Dit schijnt bevestigd te worden door wat Luther in 1522 schreef: 'Indien ik Wessel van te voren had gelezen, zou het mijn vijanden kunnen toeschijnen dat ik alles aan hem had ontleend, zózeer stemt de opvatting van ons beiden overeen'.
Toch zijn er bij Gansfort ook duidelijk humanistische trekken: hij belijdt zeker niet de diepe verdorvenheid van de mens, wat bijv. blijkt uit zijn gedachten over de erfzonde. We willen echter eerst iets weergeven van het bewogen leven van Gansfort, die om zijn grote geleerdheid wel het 'lux mundi', het licht der wereld werd genoemd, en daarna een kort overzicht geven van zijn denkbeelden.
Levensloop
In 1419 werd Wessel Gansfort in de stad Groningen geboren. Zijn vader behoorde tot het bakkersgilde. De burgemeestersvrouw van Groningen stelde hem in staat te studeren, en dat was aan Wessel zeer goed besteed. Aan tal van universiteiten heeft Wessel Gansfort gestudeerd en gedoceerd. Genoemd kunnen worden Keulen, Parijs (waar een destijds zeer beroemde universiteit was) Leuven en Heidelberg. De roomskatholieke H.J.J. Wachters, die Wessel niet al te goed gezind was, schreef in 1940 een boekje over hem, waarin hij stelde dat het lang niet zeker is of Gansfort ooit een doctorstitel heeft gehaald. We moeten inderdaad constateren of het twijfelachtig is, of hij de doctorsgraad heeft verworven. Wel is er een bericht van een zekere Geldenhauer, dat Gansfort - als iemand in een dispuut eens zeide, dit zegt de doctor seraphicus (dit is Thomas van Aquino) Wessel antwoordde 'Thomas was een doctor, welnu, ik ben het ook'. Toch is het lang niet zeker, dat Wessel Gansfort dit ook gezegd heeft. Immers volgens datzelfde citaat van Geldenhauer zou Gansfort gezegd hebben dat hij in Griekenland Aristoteles in het Grieks heeft gelezen. Maar Gansfort is nooit in Griekenland geweest.
Dit alles neemt niet weg dat Gansfort een zeer scherpzinnig en groot geleerde was die zowel op filosofisch als op theologisch gebied uitblonk. Hij beheerste niet alleen het Latijn, maar ook het Grieks en Hebreeuws, wat bij theologen in die tijd maar zelden voorkwam, terwijl hij ook op medisch gebied zijn sporen verdiende.
Schrift, traditie en kerkelijk gezag
We willen hu proberen in het kort een overzicht te geven van Wessels denkbeelden. Allereerst over het bijbelgezag. Daar spreekt hij heel positief over: leder deel van de Schrift, schrijft Wessel, is door God geïnspireerd, want als ook maar het minste deel onwaar is, dan is ook het geheel niet waar. Maar ook de apostolische traditie die men niet in de schrift vindt is geloofsleer. En de paus dan, en de kerkelijke ambtsdragers? Enerzijds geeft Gansfort toe, dat het onwaarschijnlijk is dat de paus of dat hoge ambtsdragers dwalen, maar anderzijds moeten we grotere eerbied hebben voor de Schrift dan voor menselijke beweringen van wie ze ook mogen zijn (Opera 878vv). De leden van de kerk zouden ook het recht hebben de kerkelijke overheden met nadruk te weerstaan. In zekere zin is Gansfort hier wel echt voorreformatorisch. Het gezag van de Schrift staat boven dat van de kerkelijk overheden, en de uitspraken van pausen mogen getoetst worden aan de Schrift. Aan de andere kant redeneert hij soms wat rationalistisch, en ook zijn zijn opvattingen over het kerkelijk en wereldlijk gezag ten dele echt liberaal. Het zou de menselijke rede zijn, die vaststelt in hoeverre bevelen moeten worden opgevolgd. Er is nooit absolute gehoorzaamheid verschuldigd. Men gehoorzaamt krachtens verplichtingen die men bij een verdrag vrijwillig op zich genomen heeft. We kunnen ook niet zonder overheid, oordeelt Wessel. Hij maakt dit echter wel met een heel wonderlijk voorbeeld duidelijk. Een stad kan ook niet zonder bordelen en lichtekooien, anders zou je onhoudbare toestanden krijgen. Zo is het ook niet mogelijk zonder overheden te leven (zie: M. van Rhijn Studiën over Wessel Gansfort en zijn tijd, 72).
Rechtvaardiging en heiliging
Opmerkelijk is ook Wessels standpunt inzake de rechtvaardiging, het rechtvaardig zijn voor God. Soms lijkt hij dicht bij het gevoelen van de reformatie te komen. Immers, Wessel ontkent de toereikendheid van de goede werken om behouden te worden. Maar we horen bij hem toch veel minder van de toerekening van Christus' verzoenend werk aan ons, van Christus' dragen van de vloek voor ons. Veeleer zouden we gerechtvaardigd worden door de liefde die in onze harten is uitgestort. Gansfort beroept zich daarvoor op Lukas 7:47, dat wie veel liefheeft, veel vergeven wordt. Maar wie weinig vergeven wordt, heeft weinig lief. Zo worden rechtvaardiging en heiliging toch weer door elkaar gehaald. De liefde is immers een gevolg van het geloof in Christus dat rechtvaardigt. De liefde gaat niet aan de rechtvaardiging vooraf.
De communie
Ten dele goed rooms, ten dele ook in de lijn van de hervorming is de opvatting van het sacrament, inzonderheid van de communie. Gansfort blijkt in te stemmen met de leer van de transsubstantiatie, de wezensverandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus, zoals vastgesteld op het vierde Lateraans concilie in 1215. Maar Christus zou ook met zijn hele menselijkheid, lichamelijk tegenwoordig zijn voor ieder die zijn dood gelovig gedenkt en daardoor ontvangen de gelovigen geest en leven. Er wordt door Gansfort een onderscheid gemaakt tussen het sacramentele en het geestelijk eten. En dat geestelijke eten is veel meer waard dan het sacramentele. Wie, zoals Maria Magdalena met gelovige liefde naar Christus verlangt, eet meer dan wanneer hij tienduizend maal aan het altaar uit de hand van de priester met een dor hart en een koude wil, zij het ook in de staat der genade eucharistie ontvangt (Opera 703vv). Met een enkele reserve kunnen we hiermee wel instemmen. Al zeggen wij liever dat de Here door zijn Geest (niet lichamelijk) tegenwoordig is voor hen, die naar Hem verlangen. En natuurlijk baat de uiterlijke viering van het Heilig Avondmaal weinig als we met een dor hart en koude wil aangaan. Maar de uiterlijke viering is er toch juist om ons vaak dorre, ingezonken geloof te sterken. Intussen begrijpen we wel, dat Wessels beschouwingen hem door Rome niet in dank zijn afgenomen.
De schat van de kerk
We weten, dat de rooms-katholieke kerk een onderscheid maakt tussen tijdelijke en eeuwige straffen voor de zonden. Dat is trouwens een wettige onderscheiding die wij ook maken. Maar de uitwerking bij Rome is anders. Christus verloste ons door zijn zoendood, zo wordt geleerd, van de eeuwige straf. Wel kunnen we door zgn. doodzonden weer uit de staat van genade vallen, maar door het sacrament van de biecht en de absolutie door de priester komen we weer in staat van genade. Dan blijft er wel over de boetedoening, hier op aarde of later in het vagevuur. Ook zijn er nog de dagelijkse zonden, die door bijzondere goede werken , of ook later in het vagevuur, weer uitgeboet kunnen worden. We kunnen van die tijdelijke straffen en het verblijf in het vagevuur ook afkomen door de aflaat. Door het kopen van de aflaat kunnen de 'overtollige' goede werken die Maria, vrome monniken en andere heiligen gedaan hebben ons ten goede komen. De kerk beschikt over het geheel van die overtollige goede werken, en deelt de verdiensten daarvan uit aan hen die bijzondere heilige missen opdragen of aflaten kopen. Wel erkent de rooms katholieke Kerk, dat er in een aflaatpraktijk misstanden geweest zijn, maar het principe heeft man nooit losgelaten. Welnu, dat 'depot' van overvloedige verdiensten van de heiligen vorm de schat van de kerk, naast de oneindige verdiensten van Christus.
Deze gedachte is door de hervorming radicaal verworpen. Luther zegt het krachtig op 31 oktober 1517 in stelling 62: 'De ware schat van de kerk is het heilig evangelie van de eer en de genade Gods', en daar lijkt de definitie van Gansfort veel op: "Jezus Christus, de Zoon van de levende God, die door tussenkomst van zijn dood het verbond werd is de schat van de kerk. ledereen waardeert die schat precies zoveel als hij die schat kent en liefheeft (uit een brief aan Hoahnnes Hoeck, Opera 901). Het is dan ook te begrijpen, dat Gansfort de aflaat weinig kon waarderen. De paus kan de zonden niet vergeven, alleen Christus. Wanneer iemand God een vroom en gewillig hart toedraagt, dan is hij al gerechtvaardigd en heeft al genoegdoening gegeven tot vergeving van de zonde (Opera 789). En de verdiensten van de monniken kunnen niet zomaar op andere mensen worden overgebracht.
De menswording van Christus
Vermelding verdient nog, dat Wessel Gansfort aannam dat Gods Zoon de menselijke natuur zou hebben aangenomen ook al was er geen zondeval geweest. Zo heeft hij kritiek op de geloofsbelijdenis van Nicea waarin staat dat het Woord voor ons mensen en om ons heil mens geworden is. Dat zou de schijn wekken alsof het Woord om ons en anders niet vlees zou zijn geworden (Opera 428). Maar, redeneert Gansfort, de menswording staat van eeuwigheid vast. En van den beginnen was Christus aangesteld tot Hoofd der kerk (445). Deze merkwaardige opvatting is te vinden bij veel middeleeuwse theologen, bijv. bij Rupert van Deutz, Duns Scotus e.a. maar ook wel bij reformatorische theologen bijv. bij Andereas Sosiander (1489-1552) en later in de 19e en 20 eeuw bij meerdere ethischen. Velen, o.a. Calvijn hebben gewezen op het ijdele en nutteloze van zulke vragen. Inderdaad, Christus kwam als mens in deze wereld om de vloek en de straf voor de zonde te dragen, die wij verdiend hadden. En Calvijn heeft volkomen terecht gezegd, dat het onbehoorlijk is verder onderzoek te doen.
Gansfort als filosoof en als medicus.
Op velerlei gebied was Gansfort een erkende geleerde. Als wijsgeer hoorde hij aanvankelijk tot de realisten, de school van Thomas van Aquino, maar later helde hij meer over naar de nominalisten van wie Occam een bekend vertegenwoordiger was. Hun theorieën werden ook wel aangeduid met de via moderna (de moderne weg) van de occamisten. Daartegenover stond dan de via antiqua (de oude weg) van Thomas en zijn aanhangers. Het zou te ver voeren hier te gaan uiteenzetten, waarin de verschillen bestonden. Die waren nogal subtiel en voor ons niet zo makkelijk te begrijpen. Heel in het kort kan men zeggen, dat het vooral ging over de algemene begrippen, en de kenbaarheid van de dingen. Een roos, een narcis, een lelie zijn verschillend maar horen toch tot het algemene begrip 'bloem'. De nominalisten stonden daar sceptisch tegenover. Het onderscheidene zou zo niet tot zijn recht komen. De goddelijke en geschapen werkelijkheid kunnen wij niet kennen, zo was de nominalistische opvatting. Wij zijn veroordeeld tot het surrogaat van de gelovigheid en moeten die krukken daarom niet wegwerkpen. Mar die gelovigheid (de credulitas) kan gevormd worden tot fides, het geloven. Hoe anders spreekt de Schrift over de zekerheid van
het geloof!
Tenslotte nog iets over Wessel Gansfort als medicus. We moeten dan wel bedenken dat de medische wetenshap toentertijd nog wel heel erg in de kinderschoenen stond. Er waren lang niet zoveel (chemische en natuurlijke) geneesmiddelen als in onze tijd. Maar Wessel had een zekere faam als geneesheer, zodat hij zelfs lijfarts werd van bisschop David van Bourgondië. Deze schijnt hem ook uit de handen van de inquisitie gehouden te hebben. Het is immers te begrijpen, dat de inquisiteurs Gansfort wel eens nader zouden willen ondervragen. Wat deze leerde over het gezag van de paus en Christus' tegenwoordigheid bij de communie was nogal anti-rooms.
Hoe primitief de geneeswijzen in die dagen waren, blijkt wel uit het volgende. Een geestelijke werd door een ziekte gekweld. Bij veel dokters had hij geen baat. Gansfort liet een stier opensnijden en legde de patiënt tot de mond in de warme ingewanden. Dat werkte verkwikkend en de patiënt herstelde weer helemaal. En aan de genoemde David van Bourgondië werden baden in lauwe melk voorgeschreven om van zijn jicht te genezen.
Heel in het kort gaven we iets weer uit Gansforts leven. Een onrustig leven met veel gereis en getrek van de ene universiteit naar de andere. Veel onrust. Maar hij vond toch ook telkens rust op de Agnietenberg te Zwolle, bij de broeders des gemenen levens. In menig opzicht was Gansfort onder invloed van deze broeders ook een vroom man. In meer dan één opzicht ook echt rooms. Ondanks zijn sterke binding aan de bijbel was hij toch ook iemand van het vrije denken. En eerder een humanist dan een voorloper van de reformatie.
Literatuur:
M. van Rhijn, Wessel Gansfort. Dissertatie 1917
idem. Studiën over Wessel Gansfort en zijn tijd, 1933
H.J.J. Wachters Wessel Gansfort in: Voorlopers der hervorming, 1940.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002
Protestants Nederland | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002
Protestants Nederland | 16 Pagina's