Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Alleen door geloof, dat niet alleen is

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Alleen door geloof, dat niet alleen is

Luther over de verhouding van geloof en liefde

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe komt een mens met God in het reine? Wat moet hij daarvoor doen? 'Doen?' zei Luther, "daar valt niets voor te doen, want het is al gedaan, door Hem Die ons ten goede aan het kruishout hing en uitriep: 'het is vollyracht'. Daar viel eens voor goed de beslissing. Daar zijn wij door het offer van de Zoon tot God teruggebracht, met Hem verzoend en in het r

Wie dit gelooft - zo zondig en onzalig als hij is - wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid voor God. Waar haalde Luther deze grondovertuiging vandaan? Die had hij van geen vreemde. Het was wèl een ontdekking geweest - waarvan hij het wonder levenslang niet te boven kwam - maar beslist geen eigen vondst. Hij was bij Paulus in de leer geweest. En zijn Augustinuslectuur had hem een goede gidsendienst bewezen om de apostel op dit punt te leren verstaan en vertolken.

Verwijt

Kan het nog geloofwaardiger, zou je zeggen. Wie in het spoor van Paulus zelf en van de meest gezaghebbende kerkvader gaat, die heeft toch niet de minste tegenspraak te duchten? De geschiedenis leert anders. De toonaangevende theologen van de Romana lazen Paulus - om een lang verhaal kort te maken - nu eenmaal anders en legden Augustinus op hun eigen manier uit. Zalig door het geloof alleen? Jawel, maar dat zal dan wel een geloof moeten zijn dat zich verdienstelijk maakt door de werken van de liefde. Zo niet, dan is dat hele geloof voor God van nul en generlei waarde. Dat zou maar makkelijk zijn, verweten ze Luther bits en uitdagend: een mens gelooft maar, en voorts kan alles bij het oude blijven! Dat leidt regelrecht tot chaotisering van het leven..., een baaierd van ongebondenheid en wetteloosheid.

Nu berustte dit verwijt van Luthers bestrijders op een klinkklaar misverstand, zoals ik aanstonds zal laten zien. Maar wij moeten wèl zo fair zijn om te erkennen dat er bij de besten onder hen een oprechte bezorgdheid leefde en dat daar hier en daar ook stellig aanleiding toe gegeven werd. Het zijn sterke benen die de weelde van de evangelische vrijheid kunnen dragen! Terwijl talrijke geknechte zielen, die hunkerden naar houvast in het geloof en naar geborgenheid in God, door Luthers boodschap van loutere genade zich uit het diensthuis wisten bevrijd tot een leven van vrede, vreugde èn dienstbetoon, kwam het helaas óók voor dat deze leer werd misbruikt en verbasterd tot een vrijbrief voor gemakzucht, genotzucht en zelfzucht. Een dergelijke vertekening van de genadeleer speelde Luthers tegenstanders natuurlijk in de kaart. Het is met de handen te tasten - riepen ze -, dat die zogenaamde Reformatie tot deformatie voert en niet alleen de eenheid van de christenheid ontbindt, maar ook de praktijk van het christenleven ontwricht. Ze vonden heel die beweging oppervlakkig, onverantwoord en daarom levensgevaarlijk.

Levenspralitijk 1996

Mag ik mijn historische relaas even onderbreken, en de sprong naar 1996 maken? Luther is 450 jaar geleden gestorven. De Reformatie is bijna vijf eeuwen oud. De culturele en theologische verhoudingen zijn danig verschoven. Het Rooms-katholieke verwijt, dät de kerk van de Reformatie het leven voor Gods aangezicht te licht opneemt, is bij mijn weten niet meer gangbaar. Maar daarmee is nog niet gezegd dat de kwestie als zodanig niet meer actueel zou zijn. Ik voel me bij deze Reformatieherdenking althans gedrongen om ons (hervormingsgezinden, maar kerkelijk verdeelden) de vraag voor te leggen, hoe het vandaag eigenlijk staat met de reformatorische levenspraktijk. Geven ook wij wellicht aanleiding - nu niet aan Rome, maar aan de ons omringende 'wereld' - om ons te betichten van de heerszucht, pronkzucht en geldzucht? Doen wij dikwijls - alle schone schijn van ons refo-cultuurtje ten spijt - niet precies als iedereen, i.p.v. zoals die Ene?

Moet het voor de 'buitenwacht' geen aanfluiting zijn, dat christenen die zeggen dat het op het geloof aankomt, zo bedroevend weinig terecht brengen van christelijk liefdebetoon, van verdraagzaamheid en solidariteit? Kortom, zijn onze kerken vaak niet oververhit zolang het eigen gelijk in het geding is, maar onderkoeld zodra het de onderlinge liefde betreft? Het zou overigens kunnen zijn dat de 'wereld' dit langs zich heen laat gaan - eenvoudigweg door gewenning, of omdat de kerk een te verwaariozen factor is geworden - maar Eén is er, aan Wie het niet ontgaat en Die het hoog opneemt!

Luther heeft dit laatste begrepen. Juist omdat het hart van het Evangelie voor hem was ontsloten, wist en leerde hij dat de samenhang van geloof en liefde onafscheidelijk is. Wat zijn bestrijders hem verweten, berustte op een karikatuur van zijn leer. Dat die vertekening echter niet geheel uit de lucht gegrepen was, ondervond hij in een betrekkelijk vroeg stadium zelf, toen hij begin 1522 tijdens zijn gedwongen verblijf op de Wartburg vernam van woelingen in Wittenberg, waar men o.l.v. zijn collega Karlstadt van mening was op een revolutionaire manier (voornamelijk liturgische) vernieuwingen te moeten doordrijven. Wat Luther in geduld en liefde wilde laten veriopen, werd nu met geweld geforceerd, ten koste van de zwakkeren die hier nog niet aan toe waren. 'De dijk is doorgebroken, het water is niet meer te keren', zo schreef Melanchthon per ijlbode naar de Wartburg. En Luther vertrok van zijn Patmos. Zondag Invocavit - 9 maart 1522 - besteeg hij de kansel van de stadskerk. De hele week lang zou hij elke dag zijn geladen Invocavit-preken houden. Heel Wittenberg was uitgelopen. Ze luisterden ademloos toe, nu de vogelvrij verklaarde Martinus daar zelf weer stond. In de eerste volzinnen al vatte hij samen wat hij op zijn hart had. 'Wij zijn allen tot de dood geroepen en niemand zal voor een ander kunnen sterven. Ieder moet in eigen persoon voor zichzelf met de dood strijden. Ik zal daar niet bij u zijn en gij niet bij mij. Daarom moet ieder voor zichzelf de hoofdzaken die een mens nodig heeft goed kennen om wel gewapend in dat laatste gevecht te verschijnen, en dat zijn drie dingen. Ten eerste moeten we weten dat we kinderen des toorns zijn, dat al onze werken, overieggingen en gedachten totaal nietswaardig zijn. Ten tweede moeten we weten dat God ons Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft om ons, die in Hem geloven, van zonden te bevrijden en kinderen van God te maken. Met vreugde bemerk ik dat het u aan deze twee dingen, zondebewustzijn en geloof, niet ontbreekt. Maar er is ook nog een derde. Dat is de liefde. We zullen liefde voor elkaar hebben. Want zonder liefde is het geloof waardeloos, al sprak het met de tongen van mensen en engelen'. Luthers woorden sloegen in. Maar hij zou ze nog vaak moeten herhalen.

Vrijheid

Nu had hij deze zaak trouwens al eerder uiteengezet, met name in zijn geschrift over De vrijheid van een christenmens uit 1520. Het is dit traktaat waarin de verhoudingen van geloof en liefde helder en beeldend wordt getekend en waarvan ik de kernboodschap graag aan u wil doorgeven, omdat die van blijvend, actueel belang is. Hier blijkt nu zonneklaar dat Luthers opponenten zich verkeken op zijn genadeleer. Terwijl zij hem voor de voeten wierpen dat hij, met zijn eenkennige nadruk op het geloof, aan de werken der liefde schromelijk te kort deed, zette hij in dit betrekkelijk korte geschrift haarscherp uiteen dat het juist het geloof-alleen is dat ons niet slechts laat delen in Gods gerechtigheid, maar ons evenzeer herschept tot dragers en uitdelers van Gods liefde. De verhandeling is opgebouwd rond de bekende, paradoxaal geformuleerde stellingen, dat een christenmens enerzijds een volkomen vrije heer van allen is, aan niemand onderworpen, en dat hij anderzijds volstrekt een dienstknecht is van allen, aan ieder onderworpen. Met de eerste stelling verwoord hij de bevrijdende werkelijkheid dat wij door het geloof in het Evangelie ademhalen in de zuivere lucht van Christus' volbrachte werk. Daarom is dat Evangeliewoord ons zo lief. Want daarin zij ons leven en licht, onze vrede en vreugde, onze gerechtigheid en vrijheid gelegen. Het ontslaat ons van alle dienstbaarheid en dwangarbeid. Dit Evangelie valt niet door de werken te verdienen, maar alleen in geloof te ontvangen. Het wordt gratis afgekondigd, bevat enkel genade en wordt ook nog door genade omhelsd. Vandaar dat het geloof scherp gekant staat tegenover alle vormen van werkgerechtigheid. Waar dit geloof achterwege blijft, is de mens met al zijn pretenties van vrijheid louter een slaaf van de zonde. Waar dit geloof echter ons hart vervult, daar is het slavenjuk ons van de schouders getild. In dit verband valt dan het befaamde woord: 'Gelooft ge, dan hebt ge. Gelooft ge niet, dan ontbeert ge'. Toch volstaat Luther niet met deze min of meer zakelijke constatering. Hij stoot door tot de vraag wat dan het existentiële, bevindelijke geheim van dit bevrijdende geloof is. Dat geheim is gelegen in de gemeenschap met de beloften van het Evangelie. Deze verbinding is hecht en hartgrondig. De gelovigen worden er zó mee verenigd dat ze er a.h.w. door verslonden worden ('geabsorbeerd') en van hun kracht geheel verzadigd, het zijn toezeggingen (uitspraken) Gods, die wegschenken wat ze beloven. Door de geloofsvereniging met deze beloften bezit de ziel wat ze aan heilswerkelijkheid bevatten. Zoals ijzer in het vuur gaat gloeien en de kleur en hitte van de vlammen aanneemt, zo raakt een mens van het Woord doorgloeid. Maar dan zet Luther nog een tweede stap, om het meest innige en persoonlijke van dit geloofsgeheim te verwoorden. het beloftegeloof hecht ons namelijk aan Christus zelf, zoals bruid en bruidegom verenigd worden, hi deze geestelijke huwelijksvereniging - een geliefde beeldspraak uit de bruidsmystiek - wordt alles wat bruid en bruidegom bezitten in gemeenschap van goederen gedeeld: genade, leven en heil voor ons; zonde, dood en hel voor Hem. De vrolijke ruil! Wie kan - roept Luther uit - deze koninklijke bruiloft hoog genoeg waarderen, dat Christus, die rijke en liefdewille Bruidegom, zo'n arme en goddeloze deerne tot zijn vrouw neemt en haar van alle kwaad verlost en met al Zijn goederen tooit! De bruid mag met recht zeggen: 'Mijn Liefste is mijn en ik ben Zijn, en al het Zijne is het mijne'! De Christus voor ons is de Christus van ons en in ons.

Liefde

Hiermee is meteen de grond gelegd voor het tweede onderdeel van Luthers vrijheidstraktaat. Wie door hetgeloof m Christus is, die leeft niet meer zijn eigen liefdeloze leven, maar Christus leeft in hem. En dat draagt vrucht, want Christus is niet werkeloos in de zijnen! De vrijheid waarin Hij ons leidt is enerzijds een bevrijding van zonde, duivel, dienstbaarheid en dood, maar anderzijds tegelijk een vrijheid tot belangeloos, vrijwillig en vreugdevol dienstbetoon aan Gods geboden, tot welzijn van de naaste. Hier geldt de stelregel dat niet goede werken iemand tot een goed mens maken, maar dat omgekeerd een goed mens ( in Christus!) goede werken doet. Wie werkelijk christelijk leeft, draagt zorg voor de ander en leeft niet voor zichzelf. De bron van deze ongereserveerde naastenliefde is Christus. En dat op drie manieren. Ten eerste nam Hij ons de krampachtige zorg om ons eigen heil voorgoed uit handen. Ten tweede gaf Hij ons met heel Zijn dienend leven en voorbeeld ter navolging. Ten derde is Hij het zelf Die ons door de Heilige Geest met Zijn gezindheid begiftigdt. Zoals Hij zich heeft ontledigd en afstand deed van al Zijn rechten en zo aller dienstknecht werd, zo zal ook een christen gezind zijn. Luther doet een gewaagde uitspraak om de radicaliteit van dit christelijk dienstbetoon te onderstrepen: 'Daarom zal ik mezelf als een Christus aan de naaste geven, zoals Hij zich gegeven heeft aan mij, en in dit leven niets doen dat wat voor mijn naaste nodig en heilzaam is'.

Het is deze inwoning van Christus in ons die ons vruchtbaar, gul en inschikkelijk maakt voor anderen. Al het goede dat wij van God in Christus ontvangen, stroomt weer uit naar allen die het behoeven: in barmhartigheidsbetoon, respect en solidariteit, in medeleven, mede-lijden en vooral ook in een voorbede die zó ver gaat, dat we daarin niet alleen de wonden, maar ook de zonden van onze medemens tot voor Gods troon dragen alsof het onze eigen zonden en wonden waren. Samenvattend verklaart de reformator: een christenmens leeft niet in zichzelf; hij leeft in Christus door het geloof en in zijn naaste door de liefde. Door het geloof wordt hij boven zichzelf opgetrokken in God, door de liefde daalt hij tot onder zichzelf naar de naaste, zonder evenwel zijn woonplaats in God en diens liefde te verlaten.

Ik sluit af. Wat was er mis aan, toen men Luther eraan herinnerde, dat het geloof door de liefde werk? Daar was niets mis mee. Het was een citaat van Paulus! Maar dat Luther dit zou ontkennen, berustte op vertekening. Het punt waarop het mis ging, was de roomse zienswijze dat het geloof eerst dan rechtvaardigt wanneer het zich verdienstelijk heeft bewezen door (de werken van) de liefde. Tegen deze voorstelling van zaken kon Luther slechts vlammend protesteren. Het geloof alléén rechtvaardigt, omdat Christus alleen onze gerechtigheid is. Daar kan en mag niets bij! Maar de werken van de liefde dan? Precies, was Luthers repliek, de goede werken van de Iiefde\ En niet dat zijn goede werken die om beloning naar verdienste worden verricht, maar di't zijn goede werken: die vrucht zijn van een hait dat door geloof in Christus ligt verworteld. Dit geloof stroomt uit in onbaatzuchtig liefdebetoon. De Heidelberger heeft dit goed begrepen en zuiver omschreven: 'het is onmogelijk dat degene die Christus door het waarachtig geloof is ingeplant, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid (HC 24,64). Een christenmens is een rank in de Wijnstok, alleen door het geloof. Maar juist omdat dit geloof alleen ons redt, kan het niet alleen blijven. Het blijft in Christus alleen, en zó draagt het vrucht en heeft het een onvervreemdbare metgezel: de liefde. Zij ontspringt aan de verwondering over zo'n grote zaligheid, die met bloed is verworven, en ons compleet onverdiend werd toegezegd en toegeëigend. Wij hebben lief, God en elkaar. Waarom eigenlijk? Omdat we geloven dat Hij ons éérst heeft liefgehad. Anders zou ik het niet weten. En wie het vanwege al de fiasco's in eigen leven nogal hoog gegrepen vindt, die bidde tot God, zoals Luther dat deed in de derde strofe van zijn lied 'Nun hitten wir den Heiligen Geist':

Geef, heilige liefde, uw overvloed,
doe ons hart onvlammen in uw gloed,
dat wij één van zinnen elkaar beminnen,
alle twist en tweedracht ovemnnnen.
Kyrieleis. (Liedboek, gezang 241).

Delft, prof. dr. A. de Reuver

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1996

Protestants Nederland | 10 Pagina's

Alleen door geloof, dat niet alleen is

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1996

Protestants Nederland | 10 Pagina's