NA HET EUCHARISTISCH CONGRES
Enkele indrukken en gedachten maar!
Genoeg ophef heeft de Roomsche kerk gemaakt, opdat het Eucharistische Wereldcongres toch een grootsche demonstratie van Roomsch leven op dezen klassiek Protestantschen bodem zou wezen. Tot zelfs in de uitstalkasten onzer winkels werden wij door ansichtkaarten van kardinaal van Rossum, door borden en bekers met den heiligen ouwel, ja, door wat niet al, er aan herinnerd, dat de week van 20—27 Juli eenig in de historie van ons vaderland zijn zou. En de Roomsche pers, groote en kleine bladen, heeft haar best gedaan, om het Congres voor te bereiden. Zelfs Frederik van Eeden greep naar de lier en dichtte zijn Eucharistischen zang. Op deze wijze:
„Hoort de stem van den ouden bedelaar! „Verneemt, wat hem leerde, de ellende te dragen. „Zwaar zijn mijn dagen en mijn nachten, „Duldeloos zijn de waereldsche kwellingen. „Maar machtig is de steun van den Drievoudigen God. „Waar Hij ons voedt, wordt al ons lijden tot zegen. „Scherp is des boozen kracht, maar sterker is 't geloof, „Moeizaam en pijnlijk de reize, zalig de thuiskomst!"
Of het dan alles voor den wind ging met de grootsche toebereidselen tot het feest? Wat is er op deze wereld volmaakt? Men wilde het al te mooi, al te imponeerend maken! Bijv. met een vierdaagsch muziekfeest in het R.A.I.-gebouw; en met andere bijkomende feestelijkheden. Ja, 't scheen wel, of de eigenlijke plechtigheid van het Allerheiligste Sacrament daardoor overschaduwd zou worden. In elk geval, Deken Stroomer, voorzitter van het plaatselijk Comité, vond het noodig, officieel (zie o.a. de Amstelbode van 17 Juni) een waarschuwing de wereld in te sturen. Aldus:
,,'t Blijkt noodig, nogmaals zoowel leeken als geestelijken er op te wijzen, dat medewerken aan muziekuitvoeringen, tooneelspelen en tentoonstellingen gedurende de dagen van het komend Internationaal Eucharistisch Congres te Amsterdam hetzelfde is als werken tegen de traditie der Internationale Eucharistische Congressen."
Hoe stonden de Protestanten van Amsterdam en daarbuiten hiertegenover? Velen hebben gezwegen. Stelselmatig gezwegen. Dat kan welsprekend zijn. Niettemin, dat de kerkeraad van de Hervormde gemeente in Amsterdam sprak in zijn „Protest tegen de Roomsche Eucharistie, aangeboden aan het Nederlandsche volk", was goed. Het protest, opgesteld door Dr. G. Oorthuys, een harer predikanten, was waar, waardig en klaar. Geen opgewonden exclamaties, maar het Schriftuurlijke betoog, gedragen door een levend geloof. En de kerkeraad van de Gereformeerde kerk te Amsterdam had ongelijk, toen hij, op het verzoek van den Hervormden kerkeraad, om zijn stem ook te laten hooren, met een Gallio-gebaar er zich afmaakte, op deze manier:
„Waar in onze Geref. kerken Gods Woord der Reformatie en de verschillen met Rome regelmatig gepredikt wordt en de beginselen telkenmale worden behandeld, niet het minste bij de catechismusprediking, wordt dit schrijven voor kennisgeving aangenomen."
En evenzeer heeft het ons pijn gedaan, dat de Synodale Commissie der Ned. Hervormde kerk op geen enkele manier haren bijval kon geven aan het woord, dat de Hervormde gemeente van Amsterdam wou laten hooren. Wat toch de drijfveeren voor deze meer dan gereserveerde houding geweest zijn, wil ik hier laten rusten. De solidariteit van Rome was grooter dan die van het Protestantisme. En den kerkeraad der Amsterdamsche gemeente en allen, die met hem hebben ingestemd, mogen wij dankbaar zijn, dat hij het getuigenis des Woords heeft laten hooren. Hij is der traditie van ons volk en onze kerk trouw geweest, zooals die in het kerkgebouw op het Oudekerksplein staat gegraveerd:
't Misbruyck in Godes Kerck allengskens ingebracht,
Is hier weer afgedaan in 't jaar seventich acht XV.
en ook: Men moet om Godes dienst en kenniss' rein te houwen
Op 's Woords gront nu voortaan, geen menscheninstel bouwen.
De verwachting van heel Roomsch Amsterdam was dan hooggestemd. Een enkel staaltje? In de dagen vóór 't Congres heette het bijv. in de Willebrordusklok:
„Katholiek Amsterdam is ontwaakt! „In den grond der stad, naast de fundamenten der afgebroken Middeleeuwsche poortershuizen en Gods-gebouwen, rusten de millioenen, die in den loop der eeuwen Roomsch Amsterdam bewoonden. Zij sluimeren daar in onbekende diepten hun doodslaap in den schoot der a a r d e . . . . Roomsche burgemeesters, Schouten en Schepenen van Amstelland, de Roomsche ridders, Roomsche poorters en Roomsche poorteressen, monnikken, priesters, Kloostervrouwen.... het oude, verdwenen Roomsche leven der eeuwenoude stad. Maar door de straten gaan nu de levenden, komen de duizenden der geheele wereld, trekken de menigten op met hun Roomsche banieren en Roomsche liederen naar kerken, vergaderzalen en openbare gebouwen om te jubileeren bij het kroningsfeest van den Koning der Koningen."
Men dichtte:
„Klein Nederland, steeds groot in uwe daden,
Wat purpergloed en karmozijngewaden
Ziet G'in uw hoofdstad vorstelijk bijeen.
Uw vlaggentooi, de bloemen op uw paden,
Zij zouden 't ied'ren vreemd'ling ras verbaden:
Hier wordt een feest gevierd als nimmer een."
Dat beloofde heel wat! En 't is heel wat geworden! Wij moeten onzen Roomschen medeburgers de eere geven, dat zij alle zeilen hebben bijgezet.
We zijn op den dag van den intocht van den pauselijken legaat door de stad gewandeld en hebben eens rondgezien, of nu Amsterdam den indruk maakte, een Roomsche stad te zijn. Wij begonnen met onze inspectie in onze eigen straat, de Pieter de Hoochstraat, en zagen er geen enkele vlag. Ook de publieke gebouwen, Telefoon-Zuid en de Rijksverzekeringsbank, beide in onze straat gelegen, vlagden niet. Natuurlijk! Slechts zagen we van het koepeltje van het Jezuïetencollege, dat schuin tegenover ons huis, staat, eerbetoon. Als om de leegte te vergoeden, hadden de paters 4 vlaggen uitgestoken: 2 Nederlandsche en 2 pauselijke. En om het Jezuïetencollege niet alleen te laten staan, vlagde de R.K. school in onze straat ook. Wij gingen voort en kwamen in de volgende straat, de Joh. Vermeerstraat, waar de kardinaal in het huis van den heer Dreesman logeeren zou. Geen enkele vlag of versiering. Op het Museumplein al evenzoo. Toen kwamen wij verder de stad in. Daar was 't wel wat anders. Hotels, neringdoenden, enz. vlagden hier en daar. Maar geen dichte, onafzienbare rijen. Aan de Ceintuurbaan b.v. een paar balkons versierd. In onze lange en breede v. Woustraat, niet ver van de plaats der officieele opening, 4 of 5 vlaggen en een kindervlaggetje. Het vlagvertoon deed wel lévendig aan bij het zonnige weer, dat den intocht van den kardinaal vervroolijkte; maar het bewees allerminst, dat Amsterdam Roomsch is. Goddank!
Bij de blijde inkomst van den legaat ben ik niet tegenwoordig geweest. Wilt gij weten, waar ik zat? Bij mijn zieken. En overigens heb ik van het praalvertoon op de straat ook al heel weinig gezien. Trouwens, mijn tekst op Zondag 20 Juli in de vroegbeurt in de N.Z. Kapel luidde: „Die van Athene nu allen en de vreemdelingen die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te hooren" (Handelingen 17 : 21). En waar ik de menschen gewaarschuwd had, om toch niet bij den uiterlijken schijn te leven en het nieuwe na te loopen, maar het oude zondaarshart in de schaduw van het oude evangelie der genade in Christus te brengen, opdat dit een nieuw hart, een nieuwen mensch, een nieuwe kerk zou werken; daar lag het volstrekt niet in mijn lijn, om nu naar het kijkspel te staan zien. Ik heb er genoeg van gelezen in mijn dagblad. Mijn taak is dan ook geenszins, hier een verslag te geven, maar indrukken.
En dan zal ieder het zeker met mij eens zijn, dat de organisatie van Roomschen kant onovertroffen was. En de geestdrift scheen daarmede wel in evenwicht. Steeds volle samenkomsten. En dat ondanks het ruwe Hondsdagenweer. Ofs c h o o n . . . . men had het bij de sluitings-vergadering in het Stadion op Zaterdagavond wel beter kunnen maken. Daarvan meldde het Handelsblad: „Veel volk, doch het Stadion op geen stukken na gehéél bezet. De open tribunes toonden vele groote, open plekken; en de belangstelling op den weg naar de openlucht-bijeenkomst, ofschoon vrij groot, niet overweldigend."
Ook, dat de heer van Rossum, kardinaal legaat, uitstekend voor zijn taak was berekend. De paus had geen beteren afgezant naar ons vaderland kunnen zenden.
Voorts, dat het aan welsprekendheid bij de redenaars en welluidendheid bij de Schola Cantorum niet heeft ontbroken. Er zijn ook goede woorden gesproken, behartigenswaardig voor iederen Protestant. Ik denk bijv. aan wat de bladen meldden van de rede van een Duitscher, t r o f . Donders, die het had over de onmogelijk heid van verlossing uit ons zeiven; en toen zeide: „In de volheid der lijden kwam de God mensch. De verlossing komt slechts van den Allerhoogsten God, niet uit de diepte der aarde, niet van de menschen zeiven. God zelf zal komen om U te verlossen. Het moderne Pelagianisme denkt genade en verlossing te kunnen ontberen en uit zich zelve tot redding te kunnen komen, het is vergeefs gehoopt. Wij hebben noodig het licht, de kracht, de redding van boven, het Lam Gods, dat der menschheid zonden uitdelgt."
Of wanneer de burgemeester van Antwerpen, Frans van Cauwelaert, in de Willebrorduskerk zeide: „De rampen, die de menschheid thans treffen, zij zijn het gevolg van de afvalligheid en van het afwijken van de leer van het zichzelf vergeten en van het zoeken naar het louter aardsch genot. Laten wij ons aan Christus vasthouden, zonder vreeze slaven te worden van deze maatschappij, want Christus is de vrijheid, in dat verband herinnert spr. aan de spreuk, gebeiteld in een oude balk van het Antwerpsche Stadhuis, die aldus luidt: „Alle slaven die komen binnen deze steden zijn vrij, en buiten de macht van hunne meesters!"
Of ook het woord, dat het Tweede Kamerlid, de heer Hermans, sprak over het huiselijke verkeer: „Laat men toch terugkeeren tot het oude, helaas! hier-en-daar verouderde gebruik, om zooveel mogelijk alle ontspanning te zoeken in den familiekring, 't Is onbegrijpelijk, dat zoo velen dit hebben kunnen prijsgeven, door b.v. urenlang, stijf in een rij, te zitten turen naar dikwijls gemeene, doch meestal waardelooze films in een bioscoop. Het echte familiefeest met zijn vroolijken zang en gullen lach, met zijn gezonden humor en geestigen scherts, waarop men niet kunstmatig door anderen wordt vermaakt, maar zichzelf ontspant, staat torenhoog daarboven verheven. Wij moeten dien familiekring weer in eere herstellen, dat is het beste wapen tegen de groote gevaren der openbare vermakelijkheden. Dat kan ook bidden zijn! Dan toch kunnen wij met Christus zijn, ook bij onze rechtmatige ontspanning; met Christus, Dien wij ons wel kunnen voorstellen in het gezellige huisje van Nazareth, op de bruiloft van Kana, maar onmogelijk in modern theater of cinema!"
Waarom zouden wij wit zwart heeten? Wat goed is, moet goed blijven, al weten wij wel, dat alles in deze redevoeringen uitliep op de Eucharistie, de hulde voor den heiligen ouwel en voor den heiligen Vader. Inderdaad, toen ik met aandacht de onderscheidene redevoeringen van dit Wereldcongres las, kwam bijwijlen heimwee naar de ééne, ongedeelde kerk van Christus bij mij op, al was er ook dankbaarheid in mij, dat God mij uit Protestantsche ouders, in een Hervormde kerk liet geboren worden. Doch naast het goede, dat er klonk, drukte deze gedachte: en dat alles om den afgodischen waan van Christus in den ouwel, telkens weer neer. En in dien waan sterkten zich duizenden bij duizenden, en daaronder de eersten en de besten van ons volk, ministers, Kamerleden, inspecteurs bij het onderwijs, doktoren, wethouders, enz. En die suggestie moet heel ons volk, ten spijt van zijn glorieuze historie, worden gebracht!
Daar was ook een enkel oogenblik, dat de diplomatie zoo kostelijk om den hoek kijken kwam. Of wat was het anders, toen kardinaal Dubois, aartsbisschop van Parijs, direct nadat kardinaal van Rossum den Antwerpschen burgemeester, krachtig voorvechter van Vlaanderen en het Vlaamsch, bij zich ontboden had, hem de hand had gedrukt en gezegend, het Waalsche Kamerlid, dat vlak daarop het woord voerde, bij zich riep, hem complimenteerde en, zooals het dagbladverslag luidde, hem kuste? Was er soms in die kus een climax? In elk geval moest hier het evenwicht tusschen Vlamen en Walen angstvallig bewaard blijven. En deze eer komt den aartsbisschop van Parijs toe. De nationaliteit speelt in de kerk van Rome haar rol toch ook nog.
Dan, hoe heel anders is toch de Roomsche mentaliteit dan de Protestantsche. Dit trof mij in een korte mededeeling van den congresvoorzitter, mgr. Heylen, bisschop van Namen. Wanneer hij had gezegd, dat de sluitingsvergadering niet in de kerk, maar in het Stadion, dus in de open lucht zou plaats hebben, voegde hij er bij: „Een hartelijk verzoek aan allen, om een „wees gegroetje" te bidden, opdat het weer morgenavond goed zal zijn!" En dan lees ik verder in het krantenverslag: „Opmerking, die de lachspieren in beweging bracht; de prelaat lacht hartelijk mee." Wanneer een goed Protestant zoo iets leest, kijkt hij toch even verbaasd op. En al is hij misschien nog zoo gesteld op wat humor in het leven, hier moet hij zich ergeren. Onze opvatting van -bidden, ook van begunstiging met goed weer, is toch geen mengeling van oppervlakkigheid, familiariteit en een kruimeltje godsdienst? Dergelijke combinaties, als de prelaat zich hier permitteerde, laat de Bijbel zelfs in het Vlaamsche land niet toe.
Eindelijk wil ik ook niet verzwijgen, dat op den welvoorzienen disch der congresonderwerpen het bigotte Roomsche niet ontbrak, 't Was voor mgr. van Schaik, president van het Kleinseminarie te Culemborg, weggelegd, over „de wonderen van het Allerheiligste Sacrament des Altaars" te refereeren. En een heele serie van 'Eucharistische bloedwonderen, van de vroegste tijden af, heeft hij de revue laten passeeren. Met deze restrictie er evenwel bij, dat deze wonderen „niet tot den geloofsschat der heilige kerk" behooren. Dus, wie ze niet gelooven wil, kan daarom toch evengoed een trouw zoon van de kerk zijn, wanneer hij overigens hare leer maar toestemt. Wat weet men het kleed bij Rome toch altijd weer soepel te plooien. Het bagijntje verheuge zich in „de bloeddoeken van Boxtel". De hoogleeraar mag er mee doen wat hij wil.
Doch hoe het dan ook zij, behalve dat er veel en velerlei is gesproken, heeft men het oog en het oor weten te bekoren. Aan ceremoniën, aan etikette geen gebrek. De man in de straat heeft zich kunnen vergasten aan den kardinaal in zijn statiekoets, bespannen met 4 paarden en gereden door een koetsier met gepoederden pruik. En wien het gelukte een plaatsje in de Willebrorduskerk of in het Stadion te veroveren, heeft den witten troon van den kardinaal-legaat en de roode tronen der andere kardinalen, ook de groene zetels van de bisschoppen en de abten kunnen bewonderen. En wat was er niet al meer, zoodat het oog niet werd verzadigd van het zien en het oor van het hooren. Waarlijk, de tegenstelling tusschen Roomsch en Protestantsch trof mij in deze dagen meer dan eens, wanneer ik eerst de luisterrijke verslagen van het Congres en daarna het verslag van de Synodezittingen onder „kerknieuws" had gelezen. Zingt en zegt het Protestantisme van onze dagen nog, met een Maarten Luther: „Geen aardsche macht begeeren wij, die gaat alras verloren!?" Omdat het wat beters en zaligers in den sterken Held bezit? Of bezit het misschien niets meer; en ziet het daarom met begeerige, afgunstige oogen naar de zetels der kardinalen, bisschoppen en abten? Hebben wij onzen bijbel nog? Leven wij nog uit het stuk van de rechtvaardigmaking uit het geloof? Alleen dan kan een Protestant tevreden wezen met zijn eenvoudigen eeredienst, met zijn sobere kerkgebouwen. Op den kansel ligt immers de bijbel. En die ligt op Rome's kansels niet. Wij zeggen het pater Borromeüs de Greeve, die ook in de Willebrorduskerk sprak, van ganscher harte na: „Geen protesteerende betoogen zonder meer; maar een positiviteit die levend maakt en leven werkt!"
Ondertusschen was „Eerherstelling", gelijk de Congresvoorzitter het uitdrukte, het groote doel van deze wereldsamenkomst. Eerherstel van den Eucharistischen Koning. Of wat hetzelfde is, van de Mis en de processie. Dat zal dus het wachtwoord voor de eerstvolgende tijden zijn. Daarvoor zullen Jezuiëten, Franciscanen en Dominicanen met vernieuwde geestdrift, na dit geestdriftige Congres, werken en prediken.
Dat beteekent dan een aanval op het Protestantisme over heel de linie. Ook in ons land. Eerherstel, dat zal in onze vaderlandsche verhouding allereerst de vraag zijn om processievrijheid. Niemand minder dan de paus sprak het in zijn brève, bij de opening van het Congres voorgelezen, aldus uit:
„En wij, ofschoon wij door niet geringen afstand van u gescheiden zijn, wij zien bijna in de gedachte — inplaats van die plechtige en vrome processie, welke ieder jaar plaats had ter gedachtenis van het Wonder, voor den storm der zestiende eeuw — vele duizenden mannen in stilte rondgaan langs de kerk van het Wonder, langs denzelfden weg en op dezelfde dagen, waarop onze vaderen het deden, met een zekeren ernst in houding en gelaat: voorwaar een grcotsch schouwspel, hetwelk niet alleen het Geloof der Amsterdamsche Katholieken ten voorbeeld voor allen stelt, maar ook het verlangen naar volledige vrijheid der Katholieke plechtigheden — welke vrijheid helaas verloren is gegaan — scherper doet gevoelen en het herstel dier vrijheid opeischt"
En nadat die laatste zinsnede uit den pauselijken brief was voorgelezen, volgde een daverend applaus.
Derhalve, wanneer er vóór het Congres opzettelijk betoogd werd (men deed het in de samenkomsten voor andersdenkenden in de Dominicanenkerk en in de Mozes- en Aaronkerk), dat het Congres geen propaganda, maar aanbidding bedoelde, dan keek de aap hier toch wel even leelijk uit den mouw van den pauselijken mantel. „Herstel van volledige vrijheid van Katholieke plechtigheden!" Processies ! De politieke partijen kunnen 't zich voor gezegd houden. Niet voor een tweede maal laat Rome zich deze buit ontgaan!
Maar ik zou verder willen vragen, of het voor de vrijheid en de eer van ons volk wel gewenscht is, dat het door pauselijke brève's, van over de bergen, geregeerd wordt? Zetelt onze regeering-in den Haag of in Rome? Daarom hulde gebracht aan ons medelid in „Protestantsch Nederland", Dr. P. J. Kromsigt, die direct tegen den pauselijken eisch heeft geprotesteerd. Wij zullen zijn stuk, ingezonden in het Handelsblad , op een andere plaats in ons Maandblad weergeven, 't Was een woord op zijn pas!
Wij kunnen ons dus in den eerstvolgenden tijd voorbereiden op den strijd om de processies. En als dit bastion genomen is, wat dan? Of is de eer dan volledig hersteld? Ik denk het niet. Wie weet of men dan niet begint te tornen aan de H. Stede, waar nu al zoo'n ophef van gemaakt is? Zoodat men niet eerder rust, voordat de N.Z. kapel weer „in eere hersteld" is. En zijn we dan klaar? Is de eer hersteld? Ik vreeze met een groote vreeze. Naarmate Rome's geld en Rome's macht winnen, groeit haar begeerte naar meer. Zinspeelde de heer Wierdels, wethouder van Amsterdam, die een der samenkomsten in het Stadion presideerde, er niet op, door te zeggen: „Toen aan onze vaderen de voor hen en door hen gebouwde kerken waren ontnomen", enz.? Dat het gezegd wordt, teekent. Dat het door een overheidspersoon wordt gezegd, teekent nog meer. Dat het bij een officiëele gelegenheid, zooals dit Congres, gezegd wordt, teekent het meest. Daarom moeten sommige vredelievende Protestanten nu maar eens ophouden te roepen: Vrede, vrede en geen gevaar! Er is wel gevaar! En de vrede is alleen dan ons deel, wanneer wij ons, gebonden aan handen en voeten, willen overgeven.
Derhalve, waakt, bidt en strijdt!
Een merkwaardige boodschap ging er van de Salvatori-vergadering, tijdens het Congres gehouden en door honderden bij honderden Protestanten bezocht, uit haar den kardinaallegaat. Zij luidde aldus:
Wij, zonen der Reformatie, bijeen in Salvatori, zeggen u dank, dat gij van Rome naar onze goede stad zijt gekomen, om het ons Nederlandsche volk eens heel duidelijk te zeggen, dat gij het wederom terug wilt voeren onder het juk van de pauselijke hierachie.
Wij voelen ons gedrongen u te verzoeken aan uwen pauselijken heer de boodschap over te brengen van duizenden hier te lande, dat hij niet voort moge gaan zijne ultra-montaansche dienstknechten hier te lande aan te zetten tot vernietigen van het Protestantisme en niet langer misbruik te maken van de alhier grondwettig gewaarborgde geloofsvrijheid, die hij zelf aan andersdenken in landen, waar hij heerschappij heeft, niet toestaat.
Wij bezweren u niet voort te gaan den godsdienstoorlog in ons goede Nederland weder te ontketenen, als in de dagen van Alva weleer, den bloeddorstigen dienstknecht van uwe voorgangeren; wilt gij opnieuw hardnekkig verzet ontmoeten. Al schijnt ook het Protestantisme ingesluimerd onder den verderfelijken invloed van een godsdienstloos liberalisme (met zijn revolutionair nakroost), dat eertijds uw bondgenoot was, uw Roomsche klokken zullen het wakker roepen.
Wie wind zaait, zal stormwind oogsten. Moge uw komst medewerken, het Protestantsche bewustzijn en de liefde voor onze roemruchte historie weer te wekken. Dat schenke God!
Een uitnemende gedachte om tegenover de brève van den paus aan ons Nederlandsche volk, een boodschap van ons Nederlandsche volk aan den paus te stellen.
En daarin ernstige woorden! B.v. „Wij bezweren u niet voort te gaan den godsdienstoorlog in ons goede Nederland weder te ontketenen." En ook: „Moge uw komst medewerken het Protestantsche bewustzijn en de liefde voor onze roemruchte historie weer te wekken!" Ja, dat gave God!
En daarom uit ik hier mijn blijdschap over onze samenkomsten op 21 en 28 Juli in de Nieuwe Kerk.
De eerste was uitnemend En door het waardige en ware woord dat Ds. Klinkenberg en Dr. Kromsigt spraken. En om de opkomst; onze kathedraal was geheel bezet. En daaronder hoorders, die meetellen konden, zooals Prof. Paul, uit Belfast, de hoofdstad van Ierland, en Dr. Wölner, uit Lund, in Zweden, onder geleide van Ds. v. Wijngaarden, den voorzitter der Evangelische Maatschappij, die als vurige Protestanten naar Amsterdam gekomen waren, niet alleen om hun belangstelling te toonen, maar allereerst om verslag voor het „Internationale Verbond" uit te brengen. En vooral ook uitnemend om de aandacht, de belangstelling, waarmede de inhoudrijke redevoeringen werden aangehoord. Ds. Klinkenberg sprak vooral over het eene en al genoegzame offer van Christus. En lei den nadruk op: het i s volbracht! Ds. Kromsigt sloot hierbij aan en toonde hoe Christus zelf van de pompeuze praalvertooning der Roomsche kerk niet gediend was. De vossen hebben holen, de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des menschen heeft niets waarop Hij zijn hoofd kan neerleggen.
De tweede samenkomst was evenwel overweldigend. Toen was Protestantsch Amsterdam wakker geworden. Men wilde reageeren op den Congres-Zondag met al zijn Roomsche vertoon. Het H a n d e l s b l a d meldde van de opkomst:
„Zóó groot was de belangstelling voor deze kerkelijke bijeenkomst, dat reeds om zeven uur — acht uur zou de vergadering aanvangen — de Nieuwe Kerk geheel en al was gevuld. Vele honderden vergenoegden zich met staanplaatsen, en nog grooter was het aantal van hen, die geen toegang meer konden krijgen. Besloten werd toen ook in de Westerkerk een bijeenkomst te houden. Zoodra dit besluit aan de wachtenden was medegedeeld, trokken enkele duizenden naar de Westerkerk, welke reeds geruimen tijd vóór acht uur meer dan vol was."
In de Nieuwe Kerk sprak Ds. Poot en Ds. Beernink, de secretaris onzer vereeniging. Welk een taak voor een menigte van honderden, neen van duizenden te getuigen. Welk een heerlijke taak! Is 't wonder dat hun beider woord geestdriftig was; en uiting gaf aan wat er leefde in de Protestantsche gemoederen? Een woord van blijdschap was 't niet. Daar zijn de omstandigheden niet naar. Maar een getuigenis naar de Schrift, tegen de steeds meer opdringende dwaling van Rome. Een geloofswoord : „Rome spreekt van het mirakel van de Heilige Stede. Het grootste mirakel is evenwel, dat God de Heere de Protestantsche Kerk heeft staande gehouden." 't Was ook goed dat Ds. Poot het gewicht van zijn protest tegen onzen vrijmoedigen „stadsbestuurder", den Roomschen heer Wierdels, in de weegschaal wierp.
In de Westerkerk, zoo plotseling gerequireerd en ook gevuld, spraken Ds. Klinkenberg en Ds. Poot. De eerste onvoorbereid; de andere ten tweede male op dien avond.
Een woord van grooten dank komt toe, zoowel aan den een als aan den ander. Geen kleine taak, onvoorbereid voor zulk een schare, in zulk een geding, op te treden. Maar. . . . men wordt gedragen in zulke oogenblikken. Door de luisterende menigte, o zeker! Maar nog meer door hoogere kracht. Is het wonder, dat Ds. Klinkenberg sloot met Luther's woord? „Daar staat het, blijf af van dat Woord! Met dat Woord staan wij of vallen wij! Vallen, kan het? Dan zou Gods Woord ook vallen. Dan zou God zelf vallen. Dat kan niet! En daarom staan wij met Gods Woord pal!" Dat is echt Luthersch! ' t l s ook echt Calvinistisch! 't Is zeker „goed Protestantsch"! Geweldig klonk bij het eind de oude psalm: Hoe zalig is het volk, dat naar uw klanken hoort! En toen, bij het uitgaan, spontaan: Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland! Mij dunkt, wanneer in de Congresdagen iets duidelijk geworden is, dan is het 't bestaansrecht van onze vereeniging „Protestantsch Nederland".
En nu aan het werk, vrienden! De oogst moet binnengehaald. Wie werft leden? En wie bezorgt abonné's voor de K l o k ? Want beide moeten groeien!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 10 augustus 1924
De Klok | 4 Pagina's