De prediking van Jonathan Edwards
Inleiding
Jonathan Edwards (1703-1758) wordt als de grootste denker beschouwd die Amerika tot dusver heeft voortgebracht. De laatste decennia is er in Amerika sprake van een groeiende belangstelling voor deze denker. In het bijzonder Perry Miller heeft daartoe de stoot gegeven. Miller was zelf atheïst maar was geïnteresseerd in de filosofische aspecten van het denken van Edwards. Dat had overigens wel tot gevolg dat hij Edwards niet altijd recht deed. Evenals Augustinus was Edwards filosofisch ingesteld. Echter, hij moet allereerst als theoloog worden gezien. Filosofische gedachtegangen zijn bij hem helemaal ingebed in zijn theologie van de soevereiniteit van God. Latere onderzoekers hebben daarvoor steeds meer oog gekregen. Een veelal onderbelicht facet van Edwards is zijn prediking. Aan dat laatste element wijdde overigens John Carrick, hoogleraar praktische theologie en dogmatiek, onlangs een gehele studie (The preaching of Jonathan Edwards, uitgave The Banner of Truth, Edinburgh). Juist in zijn prediking zien we hoe Edwards zijn theologie praktisch vertolkte. Iemand die zich zowel in theologisch als homiletisch opzicht op Edwards oriënteerde, was D. Martyn Lloyd Jones. Zijn typering van de prediking als bezielde logica (‘logic on fire’) is helemaal in diens geest.
De soevereiniteit van God en de verantwoordelijkheid van de mens
Het eerste gepubliceerde werk van Edwards was een preek over 1 Korinthe 1:29-31 die hij heeft gehouden op donderdag 8 juli 1731 in de week dat het academisch jaar van Harvard werd geopend. De titel daarvan luidde God verheerlijkt in de afhankelijkheid van de mens. Het thema van Gods soevereiniteit lag Edwards zeer na aan het hart. God is aan de natuurlijke mens niets verplicht. De inhoud van de verbondsbeloften geldt slechts hen die door een waar geloof Christus zijn ingeplant. De visie van Miller dat Edwards met zijn leer van het verbond de calvinistische leer van de soevereiniteit van God matigde getuigt dat hij zowel het calvinisme als Edwards hierin misverstaat. Het arminianisme zag Edwards als een grote bedreiging voor waarachtig geestelijk leven en voor een echte opwekking. Het arminianisme zag hij als een feitelijke ontkenning van de godheid van de Heilige Geest als de Bewerker van het geestelijke leven. Kenmerkend voor waarachtig geestelijk leven is dat alle eer van de zaligheid aan God wordt toegeschreven. Noch in het klassieke calvinisme noch bij Edwards staan verbond en verkiezing in een spanningsvolle verhouding tot elkaar, maar liggen zij in elkaars verlengde. Wel is het juist dat voor Edwards de wetenschap dat God soeverein is geen belemmering vormde voor het appèl tot geloof en bekering. Kennismaking met zijn geschriften bevrijdde de baptistische predikers Fuller en Carey van hypercalvinistische gedachten waardoor zij vanuit hun achtergrond waren gestempeld; een gedachtegoed dat de oproep tot geloof en bekering strijdig achtte met de leer van Gods verkiezing.
De ernst van de toekomende toorn en de heerlijkheid van de hemel
Edwards is in het bijzonder bekend om preken waarin de ernst van de toekomende toorn centraal staat. Ik noem de preek over Romeinen 3:20 met de titel De rechtvaardigheid van God in de verdoemenis van zondaren – de preek die het begin vormde van de eerste opwekking onder Edwards’ prediking in Northampton – en de preek over Deuteronomium 32:35 Zondaren in de handen van een vertoornd God; de bekendste preek die Edwards ooit heeft gehouden. In zijn eigen gemeente Northampton had Edwards deze preek al een keer gehouden, toen hij hem echter opnieuw hield in Enfield op 8 juli 1741 luidde dat een opwekking in deze plaats in. Edwards was diep overtuigd van de eeuwige duur van de rampzaligheid. Ernstig waarschuwde hij in zijn preken tegen de opvattingen van de Anglicaanse aartsbisschop John Tillotson die meende dat de rampzaligheid beperkt van duur was.
De gedachte dat Edwards onevenredig aandacht aan de hel en de rampzaligheid besteedde is echter niet juist. Niet minder maar juist meer nog dan over de hel spreekt Edwards over de hemel als de plaats waar God alles is en in allen. Een prekenserie over 1 Korinthe 13 besloot hij met een preek die als titel kreeg De hemel: een wereld van liefde. In de lijn van Calvijn vormde voor hem de overdenking van de toekomende heerlijkheid een essentieel element van het leven van de christen hier op aarde.
De wijze waarop Edwards zijn preken voordroeg
Een van de belangrijkste werken van Edwards is Een geschiedenis van het werk van de verlossing. In dit werk ontvouwt hij de bijbelse boodschap onder het gezichtspunt van de voortgang van de openbaring. Het werk vormt de neerslag van een serie preken. Nehemia Strong, hoogleraar wiskunde en natuurlijke filosofie aan Yale, vertelde op hoge leeftijd aan Edwards’ kleinzoon Timothy Dwight dat hij bij de voortgang van deze serie als jonge luisteraar steeds meer en meer betrokken raakte op wat werd gepredikt. De laatste preek van de serie gewijd aan de wederkomst en het laatste oordeel maakte bij het houden ervan zo’n indruk op hem dat hij verwachtte dat diezelfde dag nog deze dingen zouden plaatsvinden. Dit getuigenis weerspreekt de wel eens gedane bewering dat Edwards’ preekwijze niet zo indrukwekkend was. Al was hij geen redenaar als Whitefield, dat wil niet zeggen dat hij als prediker onbegaafd was. Het feit dat Edwards zijn preken aanvankelijk geheel uitgeschreven meenam naar de kansel, wil nog niet zeggen dat hij helemaal aan zijn papier was gebonden. De geschreven manuscripten bevatten allerlei markeringstekens waaruit kan worden afgeleid dat Edwards los van zijn papier poogde te komen. Bij het ouder worden schreef Edwards zijn preken – afgezien van preken waarvan het de bedoeling was dat zij gepubliceerd zouden worden – niet meer helemaal uit. Zoals de geschreven preken geen bewijs zijn voor een tekort aan voordrachtsgaven, zo mag het feit dat Edwards op schetsen overstapte niet worden gezien als een teken dat hij bij het ouder worden de voorbereiding van zijn preken minder serieus nam.
De toepassing en de oproep tot zelfonderzoek
Edwards’ aandacht in de prediking voor de heilsgeschiedenis leidde niet tot een negeren van de heilstoe-eigening; iets wat bij veel zogenaamd heilshistorische prediking helaas wel het geval is. In de preken van Edwards hebben zowel de indicatief, verbonden met het werk van God in Christus buiten ons, als de imperatief en de gloedvolle uitroep, verbonden met de toepassing van Christus door de Heilige Geest aan ons, elk hun eigen plaats. Het was niet alleen Edwards’ wens om zijn hoorders te onderwijzen, maar ook om hen te bewegen tot een waarachtig geloof en een godzalig leven. Een prediking die niet onderscheidend was en die ervan uitging dat iedere hoorder in de zaligheid deelde, kon – al was zij verder nog zo rechtzinnig – niet op zijn instemming rekenen. Een bijbelse prediking was naar zijn vaste overtuiging ook een onderscheidende prediking waarin de onfeilbare kenmerken van genade naar voren kwamen opdat de hoorders zich eraan zouden toetsen. Waarachtige troost kan en mag alleen worden verkondigd aan hen die metterdaad door een waar geloof Christus toebehoren. Voor hen die buiten Christus zijn, geldt dat God een verterend vuur is. De rechtvaardiging door het geloof en de wedergeboorte door Gods Geest werden door Edwards niet tegenover elkaar gesteld, maar – zoals dat behoort – met elkaar verbonden. Een boodschap waarbij de rechtvaardiging er is zonder de wedergeboorte, is een boodschap die niet de bijbelse leer van de rechtvaardiging vertolkt, terwijl de mens die werkelijk wedergeboren is door Gods Geest, leeft door het geloof in de Zoon van God Die hem heeft liefgehad en Zich voor hem heeft overgegeven.
De blijvende betekenis van de prediking van Edwards
Het is inmiddels meer dan 250 jaar geleden dat Edwards overleed. De blijvende betekenis van zijn theologie en prediking ligt in de klassieke notie dat wij Woord en Geest nooit van elkaar mogen losmaken. Echte prediking ontleent haar gezag aan het Woord van God dat daarin wordt ontvouwd en echte prediking is prediking in betoning van de Heilige Geest en van kracht. Het is de Heilige Geest Die een prediker, nadat deze zich naar zijn beste kunnen heeft voorbereid, in staat stelt de onnaspeurlijke rijkdom van Christus uit te schilderen. Werkelijk bevindelijk preken blijft ook voor de prediker zelf een verrassing. Ook daarin geldt dat uit God, door God en tot God alle dingen zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 2009
Kerkblad | 12 Pagina's