Alleen, toch niet alleen…
..ik alleen ben overgebleven..
..ook heb IK in Israël doen overblijven zeven duizend.. 1 Kon. 19: 14 en 18
De profeet Elia leefde niet egoïstisch zijn eigen leven, zonder hart te hebben voor de lotgevallen van de kinderen zijns volks. Dat is juist het kenmerk van de ware profeet, dat hij zeer nauw met zijn omgeving verbonden is, om in die omgeving het verlossende woord te spreken. Zoals het geweten van de mens zich in zijn innerlijk leven gelden laat, zo funktioneert de profeet als het volksgeweten, een orgaan, dat tot het wezen en het welzijn van het volk behoort.
Maar door de zonde zien we deze verscheurdheid, dat de mens tegen zijn geweten ingaat. De stem van het geweten, hoewel behorend tot het wezen van de mens, schijnt dan een vreemd element. De stem van de profeet, hoewel hij zo nauw verbonden is met zijn volk, klinkt als een vreemd geluid. Dat was het zielelijden van Elia. Hij zou zo gaarne zijn geliefde volk in zijn geheel opheffen tot een hoog peil van blijdschap en welvaart en vreze des Heeren, maar hij krijgt zijn volk niet mee. Elia zelf dient de Heere, maar de kinderen Israëls hebben Zijn Verbond verlaten. Elia zelf ondervindt GODS gunst. Maar hij ziet zijn volk getroffen door Gods oordeel en daarom eet hij zijn brood met tranen. Elia's broodbezorgers, de raven, dragen zwarte rouwkleding.
Och ja, hijzelf heeft zijn eten en drinken wel op tijd, maar zijn volk lijdt honger. Och neen, hijzelf is nog niet door de hongerdood weggenomen, hij is ook niet door de afval en de goddeloosheid meegesleept, neen, hij is overgebleven, maar, en dat is het smartelijke: hij is ALLEEN overgebleven, hij mist datgene, waarvoor hij eigenlijk leeft: zijn volk.
Daarom is het zulk een rijke vertroosting voor de bedroefde profeet Elia, wanneer de HEERE hem bekend maakt, dat er toch nog een volk is, verborgen voor de wereld, maar door de Heere opgemerkt. Klein in vergelijking met de onwillige menigte, maar van deugdelijk gehalte, zeer gewillig op de dag van GODS heirkracht. Ik heb MIJ in Israël doen overblijven zeven duizend. Wij zien hier, hoe de Heere Zich in Zijn woordkeus aansluit bij de klacht van Elia, maar dan toch zó, dat Gods spreken hoog boven het klagen van Elia uitgaat. De profeet had gesproken over „overgebleven zijn" als een lot, dat hij moest ondergaan. De Heere gebruikt echter dat woord „overblijven" in aktieve zin: Ik heb Mij doen overblijven. Wat er in Israël gebeurt, is een daad GODS, Die Zijn volk Israël in de smeltkroes werpt om het schuim van het goud af te scheiden.
In de geschiedenis van Elia en zijn volksgenoten komt reeds iets openbaar van het mysterie der uitverkiezing, waaraan Jesaja eenmaal uitdrukking zal geven door zijn zoon te noemen: Schear-Jaschub, dat is: het overblijfsel keert weder (Jes. 7:3) en waarvan de apostel Paulus eenmaal getuigen zal: zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel geworden, naar de verkiezing der genade (Rom. 11:5). Elia had het zo moeilijk gehad, omdat hij niet tellen kon. Zijn vinger kon de zeven duizend niet aanwijzen, maar de Heere kende hen, Zijn verborgenen. Zo blijkt de kleinheid van de mens, zelfs van de profeet. Maar de grootheid GODS komt juist openbaar in het vergaderen van een schare, die niemand tellen kan, de veelheid van hen, die door genade de goede keuze gedaan hebben van met de Heere alleen overgebleven te willen zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1973
In de Rechte Straat | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1973
In de Rechte Straat | 32 Pagina's