Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bijbel en de vrouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bijbel en de vrouw

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

We willen proberen vanuit de Bijbel door te stoten tot de gedachtengang die achter de Mariaverering ligt. En dan komen we allereerst voor de vraag te staan: Wat denkt de Bijbel van de vrouw?

Was Paulus een vrouwenhater?

Paulus zegt in dit verband zeer merkwaardige dingen: „Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, noch over de man heerse, maar wi'1 dat zij in stilheid zij. Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva. En Adam is niet verleid geworden; maar de vrouw, verleid zijnde, is in overtreding geweest." (1 Tim. 2:11-14).

Ik heb lang moeite gehad met deze tekst. Zo op het eerste gezicht lijkt het wel alsof Paulus een vrouwenhater is en een trap geeft in de richting van Eva. Als je echter deze tekst plaatst in het geheel van de onderrichting van Paulus, dan valt er een ander licht op.

In de eerste plaats zegt Paulus elders duidelijk, dat toch niet door de eerste vrouw, maar door de eerste man de zonde in de wereld is binnengetreden en daardoor de heerschappij van de 'dood. Zie Rom. 5:12-21. Hij laadt de volle verantwoordelijkheid op Adam. En vervolgens laat diezelfde Paulus ook de 'heerlijkheid van de vrouw zien als uitbeelding van de stralende gemeente van Christus in Ef. 5:25-33.

Strukturen in Godsheilsplan

Ik meen daarom dat Paulus in 1 Tim. 2:11-14 diepere strukturen blootlegt. De vrouw is krachtens de Bijbel geroepen de leiding van de man te volgen, zoals de gemeente Jezus als haar Hoofd moet volgen (Ef. 5:23). In heel haar levenspatroon moet de vrouw dit uitbeelden en zo steeds weer door haar stilheid, haar onderdanigheid en haar overgave de gemeente wijzen op haar roeping altijd luisterend op te zien naar Jezus; de gemeente, dus ook de manoen van die gemeente. Zo is zij de vermaanster tot het geloof dat enkel ontvangen kan en wil.

Deze stille levenshouding van de vrouw wil helemaal niet zeggen, dat zij alles maar slikken moet wat haar man zegt of doet. Zij moet ook haar man de dienst bewijzen van de liefdevolle vermaning vanuit het Woord Gods, zoals ook de man dat moet doen aan zijn vrouw. Het gaat hier slechts over strukturen en niet over een psychologie van de man-vrouw verhouding. Als men dat uit het oog verliest, dan zou de man deze woorden van Paulus kunnen gebruiken om zijn vrouw als een slavin te behandelen, over wie 'hij als diktator heersen kan. Zodra echter deze strukturen doorbroken worden, ontstaat er wanorde, troebel water waarin de duivel vissen kan. Dan zien we de vrouw oprijzen als beeld van het Gode afvallige volk Gods, van de ontrouwe gemeente, van de geestelijke hoer, die uitloopt op de grote hoer, „met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben" (Operib. 17).

Protestantse Mariaverering

Een interessant 'boekje over de achtergronden van de Mariaverering is: „Mystischer Geist oder Christus-Geist" van Armin Hippel. Hij toont aan hoe ook in het protestantisme iets van die Mariaverering aan het doorbreken is, met name bij de Oekumenische Mariënschwester in Darmstadt. Hij citeert verbijsterende uitspraken van dr. Klara Schlïnk („Mutter Maria Basilea") in haar boek: „Maria, der "Weg der Mutter des Herrri".

Zoals in de r.k. theologie krijgt ook bij dr. Schlïnk het „ja" van Maria een overaccentuering. „De engel gaat van haar heen en brengt het „jawoord" van de maagd Maria over naar Gods troon, en dan komt de Zoon naar beneden" (a.w. p. 9). „Een heilig „ja", van wereldbeslissende betekenis" (p. 18). Zo echter draait dr. Schlink de rollen totaal om: het „jawoord" van Maria dat een gevolg was van Gods uitverkiezing, wordt hier gemaakt tot oorzaak van haar uitverkiezing. Duidelijker nog zegt zij dat op p. 21: „Om haar deemoed en overgave rustte het welbehagen Gods op Maria, en alleen aldus kon Jezus door haar geboren worden.". De Bijbel echter zegt onomwonden, dat het welbehagen Gods louter uit Hemzelf voortkomt, terwijl wij slechts Zijn toorn kunnen opwekken vanwege de zonden waarin wij ontvangen zijn en die wij nog dagelijks persoonlijk herhalen. „Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm en Ik zal barmhartig zijn jegens wie Ik barmhartig ben." (Rom. 9:15). „En indien het (de uitverkiezing) door genade is, zo is het .niet meer uit de werken; anders is de genade geen genade meer." (Rom. 11:6).

Men komt dan ook evenals in de r.k. kerk tot verering en gemeenschapsoefening met gestorvenen. Zo lezen we b.v. in het „Maria-Buch" van dr. Schlink: „Wij staan dikwijls in een persoonlijke geestelijke verhouding tot de apostelen Petrus en Paulus, - en hoe zouden wij dan Maria uitsluiten?" (p. 153).

„Uit genade leerde de Here mij Moeder Maria lief te 'hebben en te vereren."

De vrouwinhetambt

In de r.k. kerk heeft de vrouw de haar toekomende plaats doorbroken, doordat zij in Maria verhoogd -is tot een plaats bijna naast God als „smekende almacht", We hebben gezien hoe de Mariaverering ook begint door te dringen in het protestantisme, al is dat nog maar aarzelend. In het protestantisme 'heeft de vrouw edhter op een andere manier overwonnen in haar opstand tegen de haar door God aangewezen positie. Paulus schrijft: „Dat uw vrouwen in de gemeente zwijgen" (1 Kor. 14:34), maar de tegenwoordige kerkorde geeft haar de kans er het hoogste woord te voeren en voor te gaan in de dienst des Woords. Ik heb geen zin te gaan diskussiëren over allerlei teksten die schijnbaar aan de vrouw de toegang tot het ambt openstellen. Er is een bijbelse aanvoeling in mij die zegt: Dat kan niet, dat mag niet, dat gaat in tegen de verordening Gods. Als de vrouw gesteld is tot beeld van de gemeente - en wat een prachtige roeping is dat niet! -, dan moet zij in heel haar levenshouding de ondergeschikte zijn. Dat is haar sieraad, evenals dat het sieraad is van de gemeente.

Nog eens: deze ondergeschiktheid sluit niet een zeker „naast elkaar" uit. „Ondergeschikt aan de mail" en „naast de man" gaan hier samen in een wonderlijke, verrukkelijke harmonie, die de vrouw op geen enkele wijze a)ls persoon minder zou maken dan de man. Luistert u maar eens naar het Hooglied. Wat een verering klinkt in deze poëzie door voor de bruid. Bruidegom en bruid zijn hier ten volle vrienden. Ze zingen elkaar om beurten de hoogste tederheid toe. Geestelijk zijn ze even sterk gerijpt in een diepe liefde.

Zo is er ook sprake van echte vriendschap van Christus met de Zijnen: „Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. Ik heet u niet meer dienstknechten; want de dienstknecht weet niet wat zijn 'heer doet; maar ik 'heb u vrienden genoemd; want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat 'heb Ik u bekend gemaakt." (Joh. 15:14-15). Zo is er dus ook tussen Christus en Zijn gemeente die wonderlijke harmonie van het „onder Hem" en „naast Hem", van genade en liefde, van volstrekte afhankelijkheid en volledige vriendschap.

De vrouw is in de gemeente als het teken van de genade. Haar optreden moet de gemeente er steeds aan herinneren, dat wij slechts ontvangen kunnen, dat alle rijkdom van zegeningen enkel van de 'hemelse Bruidegom komt. Wanneer men de vrouw in haar tekenkarakter aantast - „Gelijk de gemeente aan Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen aan haar eigen mannen" (Ef. 5:24) -, dan kan dat alleen maar tot grote geestelijke schade zijn voor de gemeente; nog eens, niet omdat de vrouw mindere bekwaamheden zou 'hebben dan de man, - daar gaat het hier helemaal >niet over -, maar omdat men dan de door God gewilde strukturen doorbreekt.

Naar de eindtijd

Laten wij toch ernstig over al deze dingen nadenken. Vergeet niet dat aan het einde der tijden de vrouw triomferen zal als de machtige hoer, „bekleed met purper en scharlaken en versierd met goud en kostelijk gesteente en paarlen, en zij had in haar handen een gouden drinkbeker vol van gruwelen en van onreinheid harer hoererij. En op 'haar voorhoofd was een naam geschreven, namelijk Verborgenheid: het grote Babylon, de moeder der hoererijen en van de gruwelen der aarde." (Openb. 17:4-5).

Heus, het is niet zo onschuldig als het lijkt, wanneer men de vrouw in het ambt toelaat. Dat is niet zo maar een kerkrechtelijke kwestie, dat nu in artikel zoveel naast paragraaf a over de man, nu ook paragraaf b over de vrouw in het ambt verschijnt. Dat alles heeft een veel diepere zin. Ik zie er een langzaam heenschuiven naar het einde der tijden in. Langzaam?

De hoer is het beeld van de vrouw die geen banden wil, de bandeloze; van haar die rniet geeft om trouw en zich niet afvraagt of de ander met wie zij één vlees wordt, wellicht gebonden is door huwelijksbelofte. In de Bijbel is zij het beeld van de gemeente die afdwaalt, van het volk Gods dat afvallig wordt; denkt u maar aan Hosea 1 en 2.

Moge de Gemeente steeds ootmoedig opzien naar haar Here en Bruidegom, zich reinhoudend van de smetten der wereld, wachtende op de komst van de Bruidegom op de Grote Dag, in trouw, in stilheid van geest.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1968

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

De Bijbel en de vrouw

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1968

In de Rechte Straat | 32 Pagina's