„Engelen, die zeggen, dat hij leeft”.
En zijn lichaam niet vindende, kwamen zij en zeiden, dat zij ook een gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen dat hij leeft. Luc. XXIV : 23.
Jezus is, na zijn verrijzenis, niet aanstonds door de zijnen heikend. Dit bljjkt uit onloochenbare feiten. Toen Maria den verrezen Heiland ontmoette, meende zij, dat ze met den hovenier te doen had, en eerst moest Jezus toen zich zelf aan haar ontdekken. Ea nog sterker blijkt het uit de Emmaüsgangers. Met hen toch heeft Jezus den geheelen weg van Jeruzalem naar Emmaus afgelegd, en met hen over het heilige gesproken, en toch ontdekten ze eerst 's avonds aandendisch, dat de wandelaar met wien ze zoo heerlijk gesproken hadden, Jezus zelf was. hierbij denkt ge als van zelf aan wat op Thabor is geschied. Hier ging de Christus voor enkele uren in een verheerlijkte gestalte over, onderwijl Mozes en Elia hem op den berg verschenen, en ook Petrus en Johannes hem waarnamen. Ja zelfs hier bleef het niet bij. Ook de verschijning van den verhoogden Heiland aan Paulus op den w€g naar Damascus, en straks de verschijning van den Christus aan Johannes op Pathmos, doen hem nogmaals zich in gewijzigde gestalte vertoonen.
Bij de eerste ontmo«tingen met zijn jongeren na zijn verrijzenis, was de gestalte van den Christus nog zoo weinig veranderd, dat hij de wonden aan^ zijn handen nog toonen kon, en nog brood at op gelijke wijze als voorheen. Men ontvangt bij het lezen van de Opstandingsverhalen wel den indruk, dat er een geringe wijziging in Jezus gedaante of gestalte was ingetreden, doch nog zoo weinig toesprekend, dat wie hem niet aanstonds, gelijk Maria, herkenden, toch niet anders aan hem zagen, dan een gewoon persoon, zonder dat een bijzondere heerlijkheid in hem uitblonk. Hij was wel anders, en er was wel wijziging ingetreden, maar het bleef toch een gewoon menschelijke gedaante, zoodat wie hem niet herkenden, hem' voor een ander persoon aanzagen, zonder den indruk van een hoogere majesteit te hebben ontvangen. Zelfs de heerlijkheid die op Thabor uitblonk, trad voorshands nog niet in. Blijkbaar hing er alles aan, dat de apostelen wel waarlijk gelooven zouden, dat dezelfde Jezus, die aan het Kruis stierf, in het leven was teruggekeerd. Er mocht geen aarzeling, er mocht geen onzekerheid, er mocht geen twijfel blijven hangen, of Jezus, dezelfde Jezus, die aan het Kruis stierf, niet wel waarlijk in het leven was teruggekeerd. En met het oog hierop leende de Christus er zich toe, om zijn verschijning in deze veertig dagen zich nog geheel te doen aansluiten aan zijn vroegere gestalte. Iets vreemds, iets wonderbaars viel er voor den kenner waar te nemen, maar met name aan Thomas bewees de Christus, door op zijn gestalte en zijn litteekenen te wijzen, tot in de kleinste bijzonderheden, de identiteit van zijn persoon.
Op den weg naar Damascus en op Patmos openbaart zich nu wel een hoogere, heerlijker gestalte, en zulks wel op een wijze die zich bijzonderlijk voegde naar de behoefte van 't oogenblik. Saul us zag een schitterende verschijning, die hij met op 't eigen oogenblik herkende, en ook op Pathmos diende de gedaante van den Christus als in een hemelsche gestalte zich aan. Denkt ge hierbij nu terug aan de verschijning op Thabor, dan vestigt zich vanzelf bij u den indruk, dat de hoogverheven gestalte, waarin de Christus thans aan de rechterhand des Vaders is gezeten, wel volkomen menschelijk is gebleven, maar zich toch in hooger heerlijkheid ontplooid heeft.
Verwisseling van denzelfden persoon in menschelijke gestalte kent ons eigen leven. Is van een pasgeboren wicht de beeltenis genomen, en wacht men dan tot deze zuigeling, na verloop van vele jaren, den grijzen ouderdom beleefde, dan is de overgang van dat kleine wicht in den stokouden grijsaard aangrijpend, en oppervlakkig bezien, kunnen we ons ter nauwernood inbeelden, dat dit kindeken en die grijsaard één en dezelfde persoon is. Ge merkt hieraan hoe 't plantenrijk en het dierenrijk, waartoe ook de mensch, wat zijn lichaamsbouw betreft, behoort, geheel uiteenloopen, in duur van wisseling. Verreweg de meeste planten, boomen en bloemen prijken en pronken slechts zeer korten tijd met wat hen siert en aantrekkelijk maakt. Staat de eik nu eenmaal in 't volle blad, de roos in vollen bloesem, dan duurt 't slechts enkele maanden, of 't schoone duikt weer onder, en de ledige takken toonen u wat eens vol blad en bloesem schitterde. Hier is ontluiking, bloei en prachtvertooning, die wel al te zaam in enkele maanden in weelde schitteren, maar dan weer ondergaan. Doch zoo is 't in de dieren-en menschenwereld niet. Ook hieris wel ontluiking, opbloeiïog, prachtvertooning en inzinking, in verwording opgaande, maar zulks gaat hier niet in enkele maanden toe; het neemt tien, twintig en nog veel meer jaren Maar ook al neemt dit jaren, de persoon blijft toch dezelfde persoon, en of ge het Kindeke in de Kribbe ziet liggen of uw Heiland ten hemel ziet opvaren, het is een en dezelfde Christus, die van den Vader tot u kwam, en van u tot den Vader opvoer. En hieruit verklaart het zich dan ook, dat de Christus bij Damascus, en op Patmos, in rijker gestalte verscheen, dan waarin hij zich aan Maria bij het geopende graf vertoonde. Zooals met name de apostel Paulus 't ons zoo voor zeker aanzegt, de gestalte van den Christus wijzigt zich tot steeds hooger majesteit.
Natuurlijk hangt dit dan weder saam met Jezus terugkeer tot deze aarde, als hij eens ten gerichte nederdaalt, de oude aarde geheel vervormd zal worden, en de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel zich zal vestigen in nooit meer ondergaanden luister. Een vast en over te brengen beeld is ons hiervan niet gegeven, maar 't is toch aan geen twijfel onderhevig, of op de nieuwe aarde en onder den nieuwen hemel, zullen nog schitterender en nog heerlijker gestalten zich ontplooien. Met name de Apocalypse wijst hier gedurig op. Denk maar altoos weer aan de aangrijpende gestalte waarin Johannes den Middelaar verschijnen zag. Hoofdzaak is nu maar, dat we steeds bij alle deze wisselingen vasthouden aan het gelijk en 't zelfde biy ven v^-n den persoon van den Christus. Kennen we hier op aarde slechts diamanten van nog geen hand breed, óéé.r zullen 't zijn diamanten poorten, waardoor de heiligen dan ingaan. De hier waargenomen gestalten duidden daaromnogpas den aanvangder heerlijkheden aan, en zelfs met onze sterkste verbeelding kunnen we vooralsnog niet inleven in wat eens in de glorie der eeuwen door al Gods gezaligde kinderen zal aanschouwd en genoten worden. Doch juist daarom is het zoo rij ke genade, dat onze Heiland zich die eerste veerdg dagen in nog zoo veelszins gebrekkige gestalte aan zijn apostelen vertoond heeft. Een hooger graad van uitwendige heerlijkheid was reeds op Thabor openbaar geworden, en toch hield Jezus na zijn Verrijzenis den hoogen graad nog in, en bleef in zijn lagere gestalte aan zijn jongeren verschijnen, opdat ze de vaste en stellige' overtuiging in zich zouden opnemen, dat het dezelfde Jezus was, die stierf aan 't Kruis en nu uit de dooden was opgestaan. Natuurlijk had de Christus aanstonds in een hoogere gestalte van heerlijkheid kunnen ingaan, doch hij deed dit opzettelijk niet, opdat zelfs een Thomas als voor oogen zien kon, dat 't nog altoos en onverandeilijk dezelfde Jezus was, die twee dagen te voren aan 't Kruis stierf, en nu levend voor hem stond en hem toesprak.
De Engelen bij het graf hadden aan de vrouwen gezegd: „Uw Heiland stierf wel, doch zü, hij leefU^ en dit nu juist kon niet klaarder waargemaakt en bevestigd worden, dan zoo Jezus hun tegemoet kwam, hen opzocht en hen vCTscheen in geheel dezgjfde gestalte en gedaante, als waarin hij gestorven was aan het Kruis. Het was daarom met opzet, dat Jezus voor de oogen der discipelen at en dronk, en dat hij de wonden in zijn handen zien liet, en de diepe wonde in zijn zijde, waar het water en bloed uit was gevloeid.. Thans, na zoo vele eeuwen, zouden wij allicht meer verrukt zijn geweest, indien de Heiland aanstonds na zijn Verrijzenis in hemelsche majesteit aan de zijnen zich vertoond had. Maar juist dit kon en mocht niet. Dan toch zouden de jongeren geaarzeld hebben om aan de waarachtige Verrijzenis te gelooven. Zelfbedrog zou hen overmeesterd hebben. Naar die behoefte van zijn jongeren nu voegde en schikte zich de Heere. Voor de jongeren en voor die vrouwen was noodig, dat ze als tot in bijzonderheden voor zichzelf en voor anderen konden uitmaken, dat ze na zijn Verrijzenis met geheel denzeltden Jezus te doen hadden gehad, van wiens Kruis ze allen afwisten. Hiervoor nu was noodig, dat Jezus als geheel in zijn aloude verschijning en gestalte terugkeerde. Zóó hadden ze hem voorheen gekend, zóó hadden ze Hem den wee naar het Kruis zien ingaan, en zóó kregen ze Hem nu weder. Zóó zagen ze hem met eigen oogen voor zich staan. Zelfbedrog of vergissing was buitengesloten. En zoo alleen konden de jongeren en konden die vrouwen ook voor ons de getuigen zijn, die ons de waarachtige Verrijzenis van den Christus die op Golgotha stierf, als ooggetuigen waarborgen konden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1919
De Heraut | 4 Pagina's