Zorg voor ouden van dagen.
Van blijvende beteekenis is een rapport, over de zorge voor ouden van dagen in den Raad van de Gereformeerde Kerk te Amsterdam ingediend. Er bestaan ook op Diaconaal gebied nog zoovele misstanden, voortgevloeid uit averechtsche denkbeelden, dat het van belang is, dat allerwegen de practijk weer aan de beginselen getoetst worde. Niet om hooghartig en laatdunkend al wat anders liep dan het moest, te veroordeelen, noch ook om plotseling den bestaanden toestand te willen omzetten, maar wel om de oogen te doen opengaan voor het kwaad, waartoe ten slotte de ontwikkeling van verkeerde beginselen altoos leiden moet.
Het is daarom goed, dat men ook buiten Amsterdam van enkele stukken uit dit rapport kennis neme; al aanstonds van de beginselen waarvan het uitgaat.
Deze nu worden wat de Diaconale bemoeiing in het algemeen betreft, aldus omschreven:
Volgens de Gereformeerde beginselen is de Diaconale Dienst der Kerk één der Diensten, die Christus door den Heiligen Geest, enambttelijk door het Apostolaat, ingesteld heeft, om het leven zijner Gemeente onder Christus haar Hoofd en Koning te dienen. Diensvolgens is de Diaconale Dienst onvoorwaardelijk gebonden aan het Woord van God; staat deze Dienst in het kiezen van den weg onder het oordeel des Kerkeraads; en heeft deze Dienst zich te richten op het, leven, waartoe de Gemeente van Christus geroepen is.
Volgens het Woord Gods erkennen wij, Gereformeerden, de Gemeente van Christus als de gemeenschap der heiligen, de gemeenschap der geloovigen ook zonder het kerkelijk ambt. Het ambt der Kerk maakt niet de Kerk, maar dient de Kerk, en maakt ook niet het gemeenschapsleven der geloovigen, maar dient het. Het ambt neemt, volgens de Gereformeerde beginselen, de zorg voor het leven niet over, maar biedt het licht van Gods Woord, waakt over de kudde en steunt het Volk Gods op den levensweg.
Zoo heeft de Kerk dan ook in haar Diaconalen Dienst dezen regel te houden. De bediening van Gods Woord in de vergadering der geloovigen is altoos noodig. Maar de ambtelijke vermaning en onderzoeking treedt slechts op, waar die noodig blijkt, zonder de particuliere broederlijke vermaning over te nemen. En' zoo treedt ook de Diaconale Dienst slechts op, waar de gewone steunsels in het leven, ook in het gemeenschapsleven der geloovigen, ontbreken of tekortschieten, en dan nog slechts voor zoover de steun van den Diaconalen Dienst daar noodig is.
De gewone steunsels in het leven kunnen
tekortschieten door ontrouw en traagheid of door levensverhoudingen, die uit sociale misstanden voortvloeien. De ambtelijke Dienst der Kerk kan hierdoor tot tijdelijke bemoeiing verplicht zijn, maar heeft daarbij de roeping, om tegen zoodanige misstanden te getuigen en op wegnemen dier misstanden aan te dringen. Zoo kan de Kerk tijdelijk een school moeten oprichten, maar zij moet daarbij op het stichten der vrije school bij de ouders aandringen. En naar dezen zelfden regel mag de Diaconie er niet naar jagen, of er genoegen mee nemen, dat, wie steun behoeft, onder de zorg der Diakenen valt, maar heeft zij de familiebanden tot werking te prikkelen, en b.v. met het oog op den ouden dag op pensionneering uit den verrichten arbeid, op het sluiten van levensverzekeringen, enz. aan te dringen, en voor zooveel noodig daarvoor te pleiten, bepaald ook in den kring der geloovigen.
Waar nu de Diaconale dienst tot steun der geloovigen op moet treden, daar hebben Diakenen in de Gemeente ernstig de middelen te zoeken, het leven der Gemeente te wekken in den Naam des Heeren, ' opdat zij van 's Heeren wege de hand der Gemeente mogen zijn voor wie steun behoeft. Maar daar moet dan ook voor hen, gelijk voor de Gemeente, de regel gelden, dat de Gemeenschap der heiligen ook op stoffelijk gebied moet geoefend worden, opdat er geen gebrek in het Lichaam van Christus zij, maar iederj zij het ook in den meest bescheiden zin, zijn nooddruft hebbe, opdat hij als een lid van het Lichaam zich kan handhaven en zijn menschelijk leven, zijn leven als Lid der Gemeente, vrij en zelfstandig leven kan, voor zooveel de Heere zelf hem die vrijheid en zelfstandigheid niet ontnam. Het Diaconale ambt der Kerk mag nooit bezit van het leven nemen, maar moet juist den steun bieden, opdat dit leven zich in de Gemeenle vrij en zelfstandig handhave, naar den regel der liefde: „Gij zult uw naaste liefhebben als u zei ven".
Valt echter één of meer der voorwaarden van vrijheid en zelfstandigheid weg, zoodat die niet te herstellen zijn, dan kan het kerkelijk ambt, voor zoover natuurlijke of particuliere banden geen voorziening kunnen aanbrengen, geroepen zijn, om een zoodanig steunsel te zoeken of te bieden, dat op de meest natuurlijke wijze en het meest naar den eisch van het leven in Gods Kerk in den bestaanden nood voorziet. Zoo kan de Kerk geroepen zijn, om voor den wees een tehuis te zoeken of te bereiden; den blinde te leiden; den kranke te verplegen; en den laatsten snik van den eenzame op te-vangen.
En ook v/orden deze algemeene denkbeelden nader in dezer voege toegepast op de zorge voor de ouden van dagen:
Is hiermee de algemeene regel voor den Diaconalen Dienst der Kerk naar de Gereformeerde beginselen aangewezen, vragen wij dan nu naar de bepaalde toepassing van dien regel met het oog op oude behoeftige leden der Kerk. Ook hier toch wordt de toepassing door de beginselen beheerscht.
Ouden van Dagen, die in behoeftige omstandigheden verkeeren, zijn niet een bijzondere soort van arm.en, een categorie, die in de Gemeente van Christus volgens een afzonderlijken regel geholpen moet worden. De Schrift weet van zoodanige categorieën van leden in de Gemeente des Heeren, ook met het oog op den Diaconalen Dienst niets af. Zelfs worden de ouden niet bijzonder als voorwerpen van Diaconale zorg genoemd, hetgeen met weduwen en weezen wèl het geval is. Zij behooren, waar zij arm of behoefdg zijn en geen helper hebben of vol doende steunsel missen, eenvoudig tot die leden der Kerk, naar welke de barmhartigheid door den Diaconalen dienst de hand moet uitstrekken, om hen te • helpen, naar dat hun nood eischt. Hun bijzondere omstandigheden komen hierbij in aanmerking; de gebreken des cuderdoms stellen hier verschillende cischen, die echter voor allen weer niet dezelfde zijn, maar integendeel zeer onderscheiden. Plaatselijke toestanden kunnen hier voor den ouderdom bijzondere behoefte aan hulp in het leven roepen. Maar altoos moet de Dienst der barmhartigheid er naar staan, de behoeftige broeders en zusters, voor zooveel ze zich in het leven niet staande kunnen houden en geen steun vinden, naar hunne bijzondere behoeften de hand te bieden, opdat zij in het Huis des Heeren, in de Gemeente des Heeren op aarde, en wel in den kring dien de Heere hun meer bepaald gegeven heeft, tot in de grijsheid toe, ja tot aan hun laatste ure, de plaats mogen innemen, die ze van hun God hebben mogen, als menschen in het georganiseerde menschelijke leven, en als vrije kinderen Gods in het midden der Gemeente.
Niet genoeg kan de nadruk er op gelegd worden dat de Diaconale Dienst hier de hand moet reiken, opdat het leven van Gods kinderen hier vrijelijk leune op den stok des broods en te midden der medegeloovigen in zijn eere blijve.
_ Vrijheid en zelfstandigheid zijn gaven Gods, die bijzonder aan Gods kinderen gewaarborgd zijn, en die daarom door den Dienst der Kerk allerminst mogen worden geroofd of verkort. De Kerk heeft geen beschikking over de geloovigen, en het kerkelijk ambt allerminst. In de gemeenschap der heiligen is dwang onbe staanbaar; elk moet zich daar schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewillig en met vreugde aan te leggen, — maar niemand kan daartoe gedwongen worden, en niemand mag hier dwingen. En waar het Woord Gods de opzieners zoo ernstig waarschuwt om over het erfdeel des Heeren toch geen heerschappij te voeren, daar mag het Diakenambt, dat zelfs tot geenerlei regeering in de Gemeente geroepen is, en juist dient om de vrijheid voor den arme te handhaven, wel biddend waken om voor de zonde bewaard te worden, dat den arme voor een bolle broods zijn geboorterecht, zijn vrijheid en zelfstandigheid, zou ontnomen worden.
De gemeenschap der heiligen vordert hier juist bijzonder de vrijheid en de zelfstandigheid. Elk geloovige heeft in het Lichaam van Christus zijn plaats. Door alle voegselen der toebrenging naar de werking van een iegelijk deel in zijn maat moet het geheele Lichaam den wasdom des lichaams bekomen en in de liefde volwassen worden. Hiervan is geen enkel lid uitgesloten. Het hoofd kan hier niet zeggen tot de voeten: ik heb u niet van noode. Ook de kleinen, de geringen gelden hier. Ja veelmeer, de leden, die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn, die zijn noodig. En die ons dunken - de minst geleerde leden des lichaams te zijn, dezen doen wij overvloediger eer aan, en onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering; onze sierlijke hebben het niet van noode; maar God heeft het lichaam alzoo samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen gebrek daaraan heeft, opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen. d e m d v o S h i d s u n z
Hoeveel mist nu reeds de arme, de oude! Slechts te le^i en zijn roeping in de Gemeente Gods en in zijn kring te vervullen, op de plaats, die hij van zijn God ontving, — zichzelf daar nog te zijn, dat blijft hem over, — tenzij de barmhartigheid der Kerk hem zijn vrijheid en zelfstandigheid OLtneemt en daarmee den Tempel Gods schendt en den Heiligen Geest bedroeft.
De armoede en de ouderdom bedreigen reeds de vrijheid en de zelfstandigheid, en breken die af; afhankelijkheid is het kruis van de armoede en van den ouderdom; athankelijkheid aan het einde van een leven, dat eenmaal worstelend tot vrijheid en tot een eigen positie is gekomen. Diè afhankelijkheid wordt immer sterker voor den armen oude van dagen.
Telkens weer valt één der krachten en steunsels des levens weg; het leven wordt gebonden, opgesloten; het gehoor des oors vindt al kleiner kring; de voeten kunnen slechts over vlakken grond in beperkten cirkel zich bewegen; straks dooft zelfs het licht der oogen uit. Tegen die afbreking in klemt zich juist de oude aan het overblijfsel van zijn vrijheid en zelfstandigheid, van zijn persoonlijkheid eti zijn plaats in het leveti tot den laatsten stroospier toe krampachtig vast. En het is de roeping der Christelijke barmhartigheid, de taak van den Diaconalen Dienst van Christus' Kerk, om tot dit handhaven van het leve? !, en de vrijheid, van de zelf staudigheid, d plaats en de roeping in Gods Gemeente, den armen ouden en grijzen, den vaders en moeders, die ons voortrokken, een staf in de hand te geven, en hen bij het wankelen te ondersteunen tot het einde toe.
De vrijheid en zelfstandigheid, die de Heere zijn volk in dit leven gunt, zijn echter geen losbandigheid of willekeur. Die vrijheid is gebonden aan Gods ordinantiën, die in den van God verordineerden levensvorm en in de van Hem gestelde levensverhoudingen ons zijn aangewezen, en die ook voor het leven van Gods Gemeente gelden. De eigeit woning is een band die voor de vrijheid noodzakelijk is. Evenzoo zijn de gezindsvorm, de gezinsgemeente, de familie, het geslacht, de Gemeente en haar Vergadering, de Dienst des Woords en der Sacramenten en het Kerkelijk Opzicht, banden, die door de vrijheid niet kunnen gemist worden. De banden in de gemeenschap, de van God gelegde natuurlijke en geestelijke banden, zijn voorwaarden voor het zelfstandig leven in de gemeenschap; en de Gemeente des Heeren heeft ook in haar Diaconalen Dienst op het handhaven van die banden bedacht te zijn. Toch mogen daarbij die banden het leven zelf niet bedreigen, en boeien worden, waarin het leven verkwijnt.
Den oude mag om zijn armoede de eigen woning en de beschikking over zijn kleed en spijze, over zijn komen en gaan, niet worden ontzegd. Maar hij kan eenzaam worden en onbekwaam, om huis en lichaam rein te houden, om zijn penningen te beheeren en zijn spijs te bereiden. Dan zou zijn afzondering zijn ongeluk worden en vordert de vrijheid verlossing uit zijn hulpeloosheid.
Zijn woning kan altijd hooger de trap op gezocht worden, terwijl het dalen hem eindelijk onmogelijk wordt, — dan wordt die woning zijn gevangenis, en wordt het roeping hem een weg te banen, opdat hij weer in het leven wonen kan.
In den kring zijner kinderen kan de plaats voor hem ontbreken; die kring, in kleine ruimte opgesloten, kan voor hem onmegelijk worden; de zorg, die daar heerscht, vooral waar het hart niet ruim is, kan het brood der ouden tot genadebrood en tranenbrood maken, ook al betaalt hij er iets voor; de gemeenschap der geloovigen kan door te grooten afstand van de kerkgebouwen daar voor hem onmogelijk worden ; terwijl wereldsche, goddelooze en zedelooze kinderen of kleinkinderen zijn ziel verbitteren, zonder dat de oude tegen de jongeren op kan. Straat of buurt, levensgewoel of arbeidsgedruisch kunnen voor hem of haar, die in hun ouderdom rust behoeven, ondraaglijk worden.
Dit is niet alles te overwinnen; ook in den ouderdom blijft Gods volk tot strijden en lijden geroepen.
Maar de Dienst der Barmhartigheid in Christus' Kerk is door haar beginsel verplicht, voor zooveel het mogelijk is, ook in dit alles den gevangene te prediken losmaking, en weg en middel te zoeken en te bieden, waar handhaving van het leven en de vrijheid tegenover de knelüng en overheersching der banden noodzakelijk is, opdat naar Jozua's exempel onze ouden van dagen tot aan het einde huns levens het woord gestand hennen doen: „Aangaande mij en mijn huis, wij zullen den Heere dienen."
In heel den veelvoudigen arbeid, waartoe alzoo de Diaconale Dienst der Kerk tegenover hulpbehoevende arme ouden van dagen geroepen is, moet echter steeds in het oog worden gehouden, dat, waar een andere weg voor den bedrukte gezocht wordt en den wankelenden steun wordt geboden, Ae-verordineerde levensvorm, dien de Heere voor het georganiseerde menschelijke leven gegeven heeft, en de levensverhoudingen, die Hij heeft gesteld, voor zooveel de omstandigheden toelaten, worden gehandhaafd en tot hun recht komen, dat de vrijheid en zelfstandigheid, ook waar ze terrein verliezen, worden geëerd, gehandhaafd en beschermd, zooveel mogelijk is.
Of de begripsbepaling hier altoos scherp genoeg is geweest, blijve in het midden gelaten; in elk geval spreekt hier de geest, die weigert met de sleur af te drijven, en principieele helderheid beoogt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1902
De Heraut | 4 Pagina's