"Onthoud het goed aan zijn meester niet!”
Onthoud het goed van zijne meesters niet als het in het vermogen uwer hand is het te doen. Spreuk. 3 : 27.
De pfactijk onzer vaderen was streng; streng bovenal op het punt van eerlijkheid. Een Hollandsch koopman stond in alle landen en op alle markten als de belichaamde soliditeit bekend En wat nering dreef of zaken deed in onze aloude republiek zon letterlijk, soms tot in het kleingeestige toe, op stipte, strikte, strenge nauwgezetheid in levering van waar en betaling van schulden.
Dat lag niet aan hen, alsof zij betere of andere menschen waren dan wij; maar aan het Woord Gods dat onder hen gepredikt was; aan de macht van Gods ordinantiën die onder hen was doorgedrongen; en aan het geloof, dat wie op God ook in zijn handel zag, door dien God van hemel en aarde ook in zijn handel zou worden gezegendi Er staat in de Spreuken: Vereer den Heere van uw goed en van de eerstelingen aller uwer inkomsten, en dan zullen uwe schuren vol zijn van goed. Toepassing dus van het sterven om te leven ook op uw bezitting. Wie houdt wat hij heeft, verarmt, en wie geeft van zijn bezit, dien maakt God rijk.
En dat woord nu is aan onie vaderen waar gemaakt. Ten gevolge van de krachtige prediking van de Wet des Heeren wa'j een diep besef van de schuldige zonde der oneerlijkheid hun ingeprent. Uit dat besef ontkiemde een stipt eerlijke handelsusantie. Die handelsusantie drukte haar stempel van eerlijkheid óp alle bedrijf en nering. En als soms uitzicht op oneerlijke winste verlokte, ontried de hebzucht zelfs, om naar dat lokaas de hand uit te steken. Immers zte stonden in de vaste overtuiging, dat stipte eerlijkheid hun op den langen duur nog machtiger er. diet en daardoor nog milder winst in den schoot zou werpen. Hun stelregel was: Eerlijk duurt het langst.
Wel waren er ook in die dagen uitionderingen. en wierd vooral in den huogcn groothandel soms schandelijk gespeeld; maar de manieren van hei volk leden daar niet onder.
De volksgewoonte bleef soliede en prompt. j Thans, helaas, is dit anders geworden. De kracht van het Woord is er bjj ons volk geheel uit Men drijft op den zacht kabbelenden stroom der beschaving. En de uitkomst is, dat men van alle kant tegen bedrog, fopperij I en oplichting op zijn hoede moet zijn; dat er bijna geen waar meer te vertrouwen is; dat in alle tak van handel leelijke practijken gewoonte zijn geworden; dat men op crediet in slede van op kapitaal teert; en dat schulden en faillieten een ornament des levens schijnen.
Daardoor is de volks««i/« achteruitgegaan; de volks«j««//V onder het vroeger zedelijk peil gedaald; de - voWsgewoonte slap en mat geworden; en kan er o, zooveel door, dat er niet door kan bij God noch bij den man die voor God bij zijn consciëntie leeft.
En zeg nu niet: »Zoo is het in de wereld, maar onder Gods kinderen niet"; want dit zeggen rust op een hoogst bedenkelijke dwaling; op de dwaling namelijk alsof een kind van God niet aangestoken zou worden door de kwade praktijken van zijn vakgenooten.
In elk vak van nering, waar ge in komt, bestaan usantiën; ge hebt te handelen en te rekenen met personen die bij die veelszins kwade usantiën zijn opgegroeid; en als gij nu tegen die usantie in wilt gaan, krijgt ge heel de markt tegen u, maakt ge uw handel moeilijk en lijdt ge natuurlijk schade.
In dien strijd bezwijken dan de meesten; en dan hebben ze tweeërlei geweten^ het ééne voor het particuliere leven, en dan nog een handelsgeweten er bij. En overmits ook de orthodoxe prediking in onzen tijd veel te eenzijdig in de mysteriën des geloofs blijft hangen, en van een degelijke, diep ingaande, tjntdekkende prediking van Gods Wet, in haar toepassing op het leven veelszins vervreemd is, bezwijkt dan ten leste de beste, en doet, zij het ook op eenigen afstand, met die onzuivere praktijken meê.
Dit nu is een kwaad. Een ongerechtigheid die bestreden moeti En waar Gods Woord de uitspraak tegen stelt: Dat ge het goed niet aan zijn meester moogt onthouden '•
Het sterkst tast dit zeggen het niet betalen van schuld aan.
Schuld is geld waarover niet gij heer zijt, maar waarover een ander meester , s. Het is van hem, niet van u. En op u rust van Godswege de verplichting om dat geld zoo spoedig mogelijk bij zijn meester thuis te brengen Evenals ge een kind van een ander, dat verdwaald was, niet bij u zoudt houden, maar ijlings naar zijn vader terugzenden, zoo ook moet ge met schuldgeld doen. Schuld is een verdoold kind, dat niet bij u boort en m uw huis niet blijven mag, maar terug moet naar zijn eigen huis.
Vooral bij den arbeider zij dat gebod u heilig. Het loon van den dagloonbr wil de Schrift dat zelfs niet bij u overnachten zal.
Ja, stipte, strikte betaling van het loon van den arbeider is een der teederste en heiligste rechten van de mingegoeden, waar de Heere, wiens oogen op alle plaatsen zijn, streng op let.
Evenzoo staat het met de betaling van rekeningen. Ook daarbij sloop ongelooflijke slordigheid in. Voor sommigen is het laten staan van rekeningen soms tot twee en meer jaren, zelfs regel geworden. Zelfs is er gehoord van een rijk man, die een prachtige kast vol zilverwerk had aangekocht en die er op roemde, dat al ! deze pracht was aangeschaft door rente, die I was uitgespaard door zijn laat betalen van I rekeningen. Dit nu is klinkklare roof Gestoj len geld. Rente die aan den winkelier toebej hoorde, en dus aan zijn meester onthouden wierd. En wat de zaak nog erger maakt; sluipt die booze usantie eenmaal in, dan is de winkelier ook slim, zondigt op zijn beurt, en kalkt de rekening dikker aan. En aldus worden kooper en verkooper beiden bedriegers.
Ook bij het kenen van geld sluipt er dan kwaad in. Eertijds zag men op tegen leenen, want men wist: Geleend geld is eereschuld, en liever droog brood, dan geleend geld met op tijd terug te brengen aan zijn meester.
Maar ook hierover bestaan thans andere denkbeelden. Menschen die zich schaman zouden om u een gift te vragen, komen kwansuis leeneti. Leenen met belofte van terugbetaling in hoofdsom en rente. Zoo heft men fier zijn hoofd op. Het is nauwelijks een gunst, die ge bewijst. Louter een zaak van handel. Maar heel anders zijn daarbij soms de overleggingen des harten.
En als nu het geleende geld opgeteerd is, acht meer dan een dat geleend geld slapen mag.
Een kwaad dat reeds zoover inkroop, dat het ' regel is, bij leenen te denken: »Och, dat geld ben ik locli kwijt!'' i Dit nu wordt een vloek voor onze samen j leving. Zoo wordt de maatschappij van de I ordinantiën Gods afgeschoven. Soliditeit raakt ' zoek Het vertrouwen vlucht naar de woestijn.
En het eind is, dat alle zaken achteruitgaan; onze waar op de markt geen prijs meer kan bedingen; failliet aan de orde van den dag is ; tal van personen wrak staan ; en als straf voor dit alles de zegen des Heeren wijkt, die eens ons volk had rijk gemaakt.
•»Onthoud het goed aan zijn meester niet!''' is voor deze kanker het eenig proef houdend medicijn; mits ge begint met dezen gulden regel allereerst op den Heere zelven toe te passen.
Zijns is al uw goed. Hij gaf het u slechts om er over te rentmeesteren, en er over te rentmeesteren onder beding, dat ge elk jaar Hem en zijn armen een door Hem bestemd deel er van zoudt afstaan.
Noem 'nu dat deel eerstelingen of tienden, dat doet er niet toe. Zooi^el staat vast, dat een vast deel van uw inkom m aan uw vrije beschrikking onttrokken en door God voor zijn dienst en zijn werk voorbehouden is.
En indien er dan ook in de laatste jaren eenig meerder welvaren onder ons Christenvolk waarneembaar is, dan hebt ge dit daar vooral aan te danken, dat God de Heere door den loop der gebeurtenissen in zake kerk en school een deel van zijn volk dwong, om veel milder en ruimer dan eertijds dit deel uit het goed niet langer voor eigen gebruik aan Hem te onthouden.
Want ontstelen aan God het deel dat Hij zichzelven voorbehield, dat, en niets anders is het, zoo ge uw eerstelingen en uw tienden niet besteedt voor zijn dienst en zijn armen, maar aanwendt voor eigen genot of geldbelegging.
Dat mag niet Dat is zonde. Een kwaad waarbij de gerechtige wrake Gods niet achterblijft.
Immers de i' eerè hoort het geroep, als de dienst zijner kerk in armoe kwijnt. Hij hoort het geroep als uw scholen in verlegenheid tobben moeten. Hij hoort het geroep, als de blinden en kranken hun hulp derven. En Hij hoort ook het geroep van zijn armen, als de arme Lazarus omkomt en de rijke man in overdaad tiert.
Dit deel van uw goed is het uwe niet. Het is Godes De Heere is van dit deel van uw goed de Meester.
En daarom wee u, als ge iets ook maar van dit deel van uw goed aan zijn goddelijken Meester onthoudt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1889
De Heraut | 4 Pagina's