Johannes Theodorus van der Kemp (1747-i811) 2
door H. Hartman, Ridderkerk
In de Kaapkolonie waar het zendingswerk een aanvang nam, heersten mensonterende toestanden. De blanke boeren voerden met een gevoel van superioriteit, heerschappij over de zich daar bevindende Kaffers en Hottentotten. Zij dwongen hen om als slaven op de boerderijen en grote ondernemingen te werken. Viermaal per week preekte Van der Kemp voor hen en nam het voor hen op tegen hun onderdrukkers. „Deze ongelukkige mensen" schreef hij aan het Loudens Zendingsgenootschap, „worden naar de vreselijke wetten van dit ellendige land, als beesten verkocht en van hun kinderen gescheiden door monsters die zich Christenen noemen. Ik bedoel niet, dat alle slavenhouders even wreed zijn in de ontzettende handel, maar toch beroven de besten onder hen de slaven van de geringste vrijheid."
In de Kaapkolonie heerste veel onrust, omdat Engelsen en Hollanders met wisselend succes streden om de heerschappij over de kolonie. Voorts hadden de boeren veel last van invallen van Kaffers, daartoe aangezet door de koning van het Kafferland, Gaila. Het betekende plundering en levensgevaar. Het kostte de zendeling de grootste moeite om de blanke boeren het inzicht bij te brengen, dat blank en bruin beide schepselen van God waren, en de één de ander niet mocht discrimineren. Ze zagen de voorgenomen zendingsarbeid van Van der Kemp als onno dig en ongewenst. Er was dan ook steeds een gespannen verhouding tussen de zendeling en de boeren.
Eens hadden een aantal Hollandse boeren zich verzameld om een door Van der Kemp ontstoken kampvuur. Hij las hun voor uit de Bijbel en legde het Woord uit. Ze vroegen aan de zendeling bij hen te blijven, een kerk te bouwen en hun predikant te worden. Dat leek hun meer gepast en vruchtbaar, dan het Woord te brengen aan de verachtelijke Kaffers en Hottentotten.Verontwaardigd keerde hij zich van hen af.
Het was niet de bedoeling van Van der Kemp om in de Kaapkolonie te blijven, maar naar het land te gaan waar de Kaffers nog de vrijheid hadden op hun eigen manier te leven. Hij wilde hen in eigen land de Boodschap van de verlossing in Christus brengen.
In mei 1799 ving de reis daarheen aan. Een lange rij ossenwagens verliet Kaapstad. Met Van der Kemp ging zijn collega-zendeling Joh. Edmons mee. Gids en tolk was de Hottentot Bruntjie. Het werd een moeilijke en gevaarvolle reis. Gevaren dreigden zowel van de wilde heidenen als in de nacht van de wilde dieren. , , Bij het vallen van de avond spanden zij hun ossen uit en binnen de grote kring van de wagens maakten zij een vuur om zich te warmen en om de wilde dieren af te schrikken. Het brullen van leeuwen verstoorde vaak de slaap van de reizigers" (dr. A.M. Oussoren: „Pioniers van Christus"). Eindelijk kwam men bij het land waar de Kaffers woonden. Het gelukte de grens te passeren en het land binnen te komen. Van der Kemp kwam oog in oog te staan met de gevreesde koning Gaila. Mede door de dreigende houding van de krijgers van de koning was de situatie bepaald dreigend. Door middel van de tolk kwam het tot een dialoog tussen zendeling en koning. Gaila gaf te kennen, geen witmensen in zijn land te dulden, omdat deze zijn mensen meenamen en doodden. Van zijn kant maakte Van der Kemp duidelijk, dat hij in de naam van de Allerhoogste Koning kwam en hem zijn vriendschap aanbood. Na een lange discussie werd hen vergund met de ossen en de wagens een plaats te zoeken op een veld bij een rivier. In een dagboek, dat Van der Kemp vanaf die tijd bijhield, schreef hij: „Broeder Edmons en ik sneden lang gras in repen om een strooien dak te maken en ook hakte ik bomen om in het bos. Ik knielde neer op het gras en bad of vanonder dit dak het zaad van het Evangelie naar het Noorden door heel Afrika mocht verbreid worden". Zo begon de moeilijke en eenzame arbeid om het vertrouwen van de zwarte mensen te winnen en mogelijkheden te zoeken onder hen te Evangeliseren. Toen zijn coUega-zendeling hem verliet en ook de tolk er vandoor ging, namen de eenzaamheid en de moeilijkheden toe. Veel gevaren bedreigden hem.Via een vluchteling kwam hij te weten, dat men hem wilde vermoorden. De moedige predikant liet zich daardoor niet afschrikken. Hij bleef waar hij was, ook toen hij op een avond door een troep wolven werd aangevallen en ternauwernood het leven ervan afbracht.
Zijn ingespannen arbeid in prediking en onderwijs bleef niet geheel zonder vrucht. Er kwamen bekeerlingen. Er werden Kaffers gedoopt. Toch dwongen de tegenwerkende krachten en het voortdurend wantrouwen van koning Gaila, de moedige zendeling aan het eind van het jaar 1800, het land van de Kaffers te verlaten en te gaan werken onder de Kaffers en Hottentotten binnen de kolonie waar het in elk geval veiliger was en die toen in handen van de Hollanders was. Weer werdVan der Kemp „zwerver voor God".
Weer zette de karavaan zich in beweging. Over een afstand van 160 mijl trokken zij de streek door, hun schapen en ander vee voor zich uitdrijvend, met op de wagens zwarte moeders met hun baby's. „Dwars door woeste stromen trok men; bruisende stromen doorwaadde men het gevaar van leven; aan alle kanten dreigde de dood; wilde heidenen bedreigden hen en men moest steeds bedacht zijn op de wilde dieren". Eindelijk na jaren van zwerven en moeiten en zorgen, konden zij zich door bemiddeling van de gouverneur Janssens, vestigen bij een kleine stroom. Hier vond de onvermoeibare zendeling met de zwarten die hem volgden en door het gepredikte Woord tot geloof waren gekomen, een woonplaats. Men stichtte een dorp dat men „Bethelsdorp" noemde. Het bestond uit eenvoudige huisjes en een in kruisvorm gebouwd kerkje, dat bekend werd als de „kerk van stro". Daar hoorde men het Evangehe, daar bad en zong men samen. En ook hier bleek het Woord van God, toegepast door de Heilige Geest, een kracht van God tot zaligheid. Er kwam ritseling van leven in de harten van Kaffers en Hottentotten. Er kwam een breken met zondige gewoonten. Maar ook vijandschap nam toe. Vele Hollanders zagen in Van der Kemp een gevaar. Ze dachten en spraken het ook uit: „De Engelsen hebben hem gezonden om de zwarten tegen ons op te hitsen" . Te midden van dit alles arbeidde Van der Kemp trouw en vol ijver verder. Door Gods zegen werd Bethelsdorp een licht in de duisternis van het heidendom. Vele zwarten zochten er bescherming en vonden er een tehuis. Niet zonder reden werdVan der Kemp genoemd „de vader van de Hottentotten". Door de inzet van de zwarten op het gebied van landbouw en veeteelt en allerlei handwerk, ontstond gaandeweg een meer geordende samenleving, ondanks de voortdurende tegenstand van de boeren.
In 1810 telde men ongeveer tweehonderd Christenen. Een hoogtepunt was het samenkomen onder de prediking van het Woord. En, om enkele cijfers te noemen: er waren 140 huizen gebouwd, men had ruim 2200 stuks vee, 4200 schapen en geiten, 17 paarden en veel varkens en kippen. Zoveel Kaffers en Hottentotten voegden zich bij hen, dat er nodig een nieuw dorp moest komen. Al de jaren in Bethelsdorp ontving Van der Kemp geen salaris uit Engeland. Hij betaalde alles uit eigen zak en weigerde van de fondsen van het Zendingsgenootschap gebruik te maken.
Van der Kemp zendeling af
In het jaar 1811 ging hij naar Kaapstad. Niet om een rustpauze in te lassen, hoewel hij dit wel verdiende en aan rust toe was. Neen... hij wilde doorreizen naar Londen om de Engelse regering op de hoogte te brengen van de barbaarse slavernij en de gespannen verhouding tussen blanken en zwarten die nog steeds voortduurde. Maar hij werd in Kaapstad ziek en kon niet verder reizen. Zijn enorme krachtsinspanning onder de meest ongunstige omstandigheden, hadden zijn krachten verteerd. Hij realiseerde zich, dat zijn taak op een einde liep, dat zijn kracht was gebroken en de dood naderde. Op het bericht dat de zo geliefde zendeling ziek was, kwamen vele zwarten hem bezoeken. Ze gaven uiting aan hun dankbaarheid voor wat hij voor hen had betekend en aan hun verdriet, hem weldra te moeten missen. Op 7 december 1811 ontsliep Johannes Theodorus van der Kemp. Voor hij de laatste adem uitblies, juichte hij: „Licht, alles licht". Dan vallen de ogen toe... de dood is gekomen, maar daarmee ook de eeuwige heerlijkheid. Onder grote belangstelling werd hij begraven. Blanken en zwarten, officieren, predikanten en zendelingen volgden hem naar het graf. Deze begenadigde man, die als zendeling al zijn krachten verteerd heeft in dienst van zijn Zender, vond een rustplaats in Bethelsdorp. Maar daar boven uit mocht hij ingaan in de rust, die overblijft voor het volk van God.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 2004
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 2004
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's