Leven met de Psalmen
Kleine kroniek
(^Tn het blad Idea is een bewerking opgeiJ^ nomen van de toespraak die ds. T. van Leer hield op een EA-gemeenteopbouwconferentie in februari jongstleden over de betekenis van (het boek van de) Psalmen in het leven van het geloof. We nemen graag kennis van zijn opmerkingen hierover
„De Psalmen zijn altijd bijzonder populair geweest, waarschijnlijk vooral door hun zo herkenbare persoonhjke en emotionele waarde: voor elke stemming is er wel een Psalm te vinden. Calvijn spreekt over het boek Psahnen als Gods apotheek, waar je de medicijnen van de plank kunt halen die je nodig hebt. Ergens anders heeft hij het over de anatomie van alle delen van de ziel. De hele menselijke ziel komt erin bloot te liggen. Luther zei dat men in de Psalmen de heihgen in het hart kijkt. De WiUibrord-vertaUng noemt ze de ademhaling van Israels godsdienstig leven.
De lofzang is de roeping van Israël. Het woord „Jehoeda" betekent „Godlover". God troont op de lofzangen van Israël. Wanneer we God aanbidden, geven we Hem de plaats die Hem toekomt. En als God op de troon zit, dan kan Hij regeren in ons leven.
Maar de lofzang is voor Israël niet alleen een roeping, het is ook een voorschrift (Ps. 122 : 4). Of ze er zin in hebben, of ze ervoor in de stemming zijn, dat wordt hen niet gevraagd. Ze moe ten God loven; en het is goed dat te doen van de vroege morgen tot de late avond (Ps. 92 : 2-3). Van de dood moeten de psalmdichters niets hebben, want als je dood bent kun je God niet meer loven: „Wat voor gewin ügt er in mijn bloed, in mijn nederdalen in de groeve? Kan het stof U loven, kan dat uw trouw vermelden? " (Ps. 30:10). Of, in Psalm 115: „Niet de doden zullen de Here loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald, maar wij, wij zullen de Here prijzen, van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja!" (zie ook Jes. 38:18-19).
Loven in continudienst
Wij zijn geneigd te zeggen: „Ach ja, die Israëheten wisten nog niet dat je na je dood naar de Heer gaat, en dat je dan nog eindeloos kunt lofprijzen." Maar we moeten oppassen dat we niet gaan denken: dat komt straks wel. Dan zouden we onze roeping verzaken om in ons aardse leven de naam van God te verheerhjken. Israël had er weet van, dat het mensehjk leven pas tot zijn recht komt als God wordt geloofd en geprezen. Daar werden dan ook speciaal mensen voor aangesteld. Het is interessant om dit na te lezen in 1 Kronieken 6: „Dit waren degenen die David aanstelde om de zang in het huis des Heren te leiden, nadat de ark haar rustplaats gevonden had... voor de tabernakel, de tent der samenkomst, deden zij dienst als zangers. Zij vervulden hun ambt overeenkomstig het hun gegeven voorschrift." Vervol- gens worden de namen opgesomd. Wat deze mensen deden wordt dus een „ambt" genoemd. Hoofdstuk 16 gaat op het onderwerp door: „David stelde voor de ark des Heren dienaren aan uit de Levieten: om de Here, de God van Israël, te roemen, te loven en te prijzen." Dat was hun vak. Met harpen, citers, cimbalen en trompetten speelden ze voortdurend voor de ark, tot eer van God.
De Bijbel spreekt over „Heraan en Jedutun en de overige uitgelezenen". De mensen die dit moesten doen werden dus met zorg uitgekozen, want het moest goed gebeuren. En het was ook geen bijbaantje: „De zangers, die in de vertrekken vertoefden - familiehoofden der Levieten - deze waren vrij van andere dienst; het was hun opgedragen dag en nacht met hun werk bezig te zijn" (1 Kron. 9 : 33). Met andere woorden: ze draaien vol-continudienst. Het loven en prijzen van God was dus bepaald geen randverschijnsel in Israël. En terecht: je kunt je een kerkdienst voorstellen zonder preek, maar een kerkdienst zonder zang, daar moet je toch niet aan denken? Als er iets is wat de gemeente bouwt, is het zang en muziek. Misschien is het dan ook niet toevaUig dat het meest omvangrijke bijbelboek een bederen- en gebedenbundel is en geen prekenbundel.
De altijd groene boom
Kijken we naar opbouw en structuur van het boek Psalmen, dan is het natuurUjk niet toevalhg dat Psahn 1 voorop staat. De Psaknen zijn ontstaan in de loop van een aantal honderden jaren. Toen het boek werd samengesteld is er goed nagedacht over de ordening. Hieronymus, al heel lang geleden, noemde Psalm 1 „de statige ingangspoort van het geweldige bouwwerk, dat het Boek der Psalmen is". Hij noemde Psalm 1 „het voorwoord van de Heihge Geest". Dat voorwoord begint met „welzalig", „gelukkig", „gezegend". „Oh, the joys of those who..." vertaalt de Living Bible. Daarmee is de toon gezet voor het hele boek. Een leven dat onder Gods zegen tot zijn bestemming komt: dat is het doel van ons bidden en zingen, daar is het God uiteindehjk om te doen. Die bestemming wordt weergegeven met dat prachtige beeld van de altijd groene boom, die vrucht draagt op zijn tijd, en die geplant is aan waterstromen (eigenhjk staat er „herplant"; dat is iets om over na te denken). Die boom komen we opnieuw tegen aan het eind van Psahn 92: „De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon; herplant in het huis des Heren groeien zij in de voorhoven van onze God; zij zullen in de ouderdom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn."
Een pahnboom is altijd even diep als hoog. Hoe hoger de boom groeit, des te dieper moeten de wortels de grond in om voeding en water te vinden. Omgekeerd: als de boom niet bereid is diep te wortelen, groeit hij ook niet omhoog. In het Koninkrijk van God zegt je grootte iets over je diepte. Groeien en bloeien hebben volgens Psalm 1 alles te maken met het welgevallen aan Gods wet en het overpeinzen daarvan bij dag en nacht. „Overpeinzen" is hier een opvallend woord. Bedoeld wordt dat je Gods Woord steeds opnieuw tot je neemt, dat je het bhjft herkauwen tot het een deel van je geworden is. Zoals voedsel wordt opgenomen en zijn werk doet door ons hele hchaam, zo wil Gods Woord in ons hele bestaan worden geïntegreerd.
Zo begint dus het Boek der Psalmen: met een fehcitatie aan het adres van de mens die zijn vreugde vindt in het horen en toepassen van Gods woorden, en die daar zijn levensweg naar richt. Deze weg houdt stand, in tegensteUing tot die andere weg, die „zich verüest", zoals Buber zo mooi vertaalt. Die andere weg loopt op niets uit. In het boek „Answering God, Learning tot Pray from the Psahns" van Eugene Peterson wijst de auteur er terecht op, dat Psahn 1 en 2 als één geheel gezien moeten worden. Psahn 2 sluit namehjk af met hetzelfde „welzaUg" waar Psalm 1 mee begint. Pas bij Psalm 3 beginnen de gebe- den. De eerste twee Psalmen zijn wegbereiders voor ons gebed. Psalm 1 beschrijft hoe het Woord van God ontvangen kan worden. Psahn 2 beschrijft hoe tegen dat Woord kan worden samengespannen: „Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde."
Maar voordat we met de vinger gaan wijzen naar die anderen, die samenspannen tegen Gods Woord, moeten we ons reaüseren dat we in elke Psalm onszelf tegenkomen. Ik word beschreven in Psalm 1 als iemand die probeert het Woord van God te ontvangen en daarnaar te leven, maar ik ben ook die mens die zich daar zo vaak tegen afzet; die niet kan verdragen dat het Woord scherp en hard mijn leven binnen komt. Zo krijgen we in de tweede Psalm profetisch zicht op wie de Heer is: „Nu dan, gij koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, gij richters der aarde. Dient de Here met vreze en verheugt u met beving." Zo wordt, schrijft Peterson, ons bidden als het ware gedragen door de Thora (Psalm 1) en de Profeten (Psahn 2). Van daaruit mogen we leren biddend te antwoorden op Gods woord.
Meebidden met Christus
Daarmee kom ik tot het eigenhjke thema. Leven uit de Psalmen, hoe doe je dat? Waarom zijn de Psahnen nu bij uitstek zo geschikt om vorm te geven aan ons geestehjk leven? Wel, dat heeft alles te maken met het antwoordkarakter ervan. In de Psalmen vinden we het antwoord van de mens op het Woord van God als Woord van God. De Psalmen zijn woorden van mensen, die reageren op de openbaring van God. Ze bidden, ze roepen, ze loven, ze vragen. En die woorden worden ons in de Schrift geschonken als Woord van God. Dat betekent dat God ons geloof, maar ook ons vra gen en zoeken, ongelooflijk serieus neemt. Je zou kunnen zeggen dat Hij ons in de Psalmen onze woorden aanreikt als zijn eigen Woord. „Alsjebheft", zegt Hij. „Spreek het maar uit, roep maar, klaag maar; Ik geef het je terug als mijn Woord dat jou verrijken mag." Zo worden het spreken van God en het spreken tot God één geheel. Vandaar dat de Psalmen door de eeuwen heen zo intens gezongen zijn en de tijd konden trotseren. In de oude kerk was het niet ongewoon om de hele „David", zoals het Psalmboek genoemd werd, uit het hoofd te kennen. In een oriëntaalse kerk was het zelfs voorwaarde voor het ambt. Dat was natuurhjk niet voor niets. Bhjkbaar had men ontdekt hoeveel waarde er schuilt in een leven met de Psalmen.
Bonhoeffer heeft een prachtig boekje geschreven, „Bidden met de Psalmen". Daarin zegt Hij: „De Psalmen zijn een ons door God geschonken gebedenboek, dat wij met Christus mee kunnen bidden." Geen oudtestamentisch geschrift wordt in het Nieuwe Testament zo veelvuldig geciteerd als de Psahnen. Alle zeven kruiswoorden zijn direct of indirect tot een Psalm te herleiden. Jezus heeft uit de Psalmen gezongen met zijn discipelen (Matt. 26: 30). Het was zijn gebedenboek, en als gemeente van Christus worden we uitgenodigd met Hem mee te bidden.
Het komt er dus eigenhjk niet op aan of de Psalmen wel uftdrukken wat we op dit moment in ons hart voelen, zegt Bonhoeffer Misschien is het juist wel nodig dat we tegen ons eigen hart in bidden om goed te bidden. Want niet de armoede van ons hart, maar de rijkdom van Gods woord mag ons gebed bepalen. Als evangeUsche christenen menen we vaak, dat alleen het spontane, vrije gebed een goed gebed is, want daarin werkt de Geest. Natuurhjk werkt de Geest in onze gebeden. Maar Hij werkt niet onbemiddeld. Mijn eigen gevoelens en geloofsbeleving, met alle beperkingen daaraan verbonden, komen mee in het vrije gebed, zelfs als de Geest mij ertoe aandrijft. Mijn geloofsbeleving is echter veel minder breed, veel minder bijbels en veel minder geestelijk dan de woorden van de Schrift. Daarom zouden we veel meer met en vanuit de Bijbel moeten bidden. Luther dacht er ook zo over. Hij zegt: „Wie de Psalmen serieus en regelmatig begint te bidden, zal de andere, gemakkelijke, eigen godvruchtige gebedjes al spoedig met vakantie sturen en zeggen: ach, het is niet het sap, de kracht, de bronst en het vuur, dat ik in het Psalter vind; het is me te koud en te hard." Bonhoeffer, die dit citeert, voegt eraan toe: „De christeÜjke gemeente laat met het Psalter een onvergeüjkeUjke schat verloren gaan, en met herinvoering ervan zullen onvermoede krachten haar weer binnen dringen."
De Psahnen tillen ons gebed omhoog tot het niveau van het Woord van God. Benedictus schreef in zijn kloosterregel de monniken voor, dat ze moesten doorgaan met het psahngebed „totdat de bewegingen van hun hart in harmonie kwamen met de bewegingen van hun hppen". Met andere woorden: begin nou maar gewoon met hardop uit te spreken, en dan zal datgene wat je zegt uiteindehjk werkehjkheid worden bij jou van binnen. Waarom werkt dat nu zo bij de Psalmen? Waarom zijn dat bij uitstek de gebeden die ons hart kunnen raken? "
Op deze vraag noemt Van Leer drie redenen, die hij vervolgens verder uitwerkt: 1. De Psalmen plaatsen je voor Gods aangezicht onder alle omstandigheden. 2. De Psalmen leren ons bidden met en vanuit de gemeenschap. 3. De Psalmen brengen je bij de essentie. Zij leren ons op weg te gaan naar het heiligdom van God.
Ik citeer het slot van het artikel: „Zo veelzeggend als het begin van het Psalmboek is, zo veelzeggend is ook het slot. Het boek loopt uit op een grote lofzang in de laatste zes Psalmen. Psahn 145 wordt wel het kroonjuweel van de lofprijzing genoemd. Daarna komen de laatste vijf, die allemaal beginnen en eindigen met „halleluja". Psahn 150 is eigenhjk één groot halleluja. Ongetwijfeld staat deze Psalm niet voor niets achteraan. Het is alsof daarmee gezegd wordt: als je helemaal uitgebeden, uitgeklaagd, uitgevraagd en uitgezongen bent, als je zo door de hoogten en de diepten van het leven God hebt leren kennen, dan is dit waar het op uitloopt: „Alles wat adem heeft, love de Heer, halleluja." Het is wel heerUjk dat we daarmee niet hoeven te beginnen. God begint waar we zijn. Maar als we Hem toestaan om dat te doen, dan brengt Hij ons waar Hij is. Dan brengt Hij ons naar onze bestemming: de gemeenschap met Hem."
Veenendaal
J. Hoek
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juli 1999
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juli 1999
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's