„nog onverwacht”
KOLOMMETJE
Je krijgt ze en je ziet ze. Je krijgt ze via toegezonden zwart gerande brieven. Je ziet ze in de krant op de pagina van de familieberichten per advertentie. Eerste, haast altijd eerste zinnen van overlijdensannonces, die te kennen geven dat genoemde nog onverwacht heenging. Ik besef dat het delicaat is kritiek te oetenen op berichtgeving van overlijden. Iemand die dit leest zal er pasgeleden eentje verstuurd hebben en met die woorden zijn tijding zijn begonnen. Och, misschien kan hij er een zo als ik bedoel opdiepen uit mijn familie-archief. Zelfs wil ik de mogelijkheid niet uitsluiten dat ik er zelf de hand in had. Het is met dat soort dingen navenant als met de zonde van de begeerte. Ik wist echt niet dat ik door te begeren in overtreding was, als Gods Wet niet zei: Gij zult niet begeren. Zolang het gebod niet leefde was ik het me niet bewust. Maar o wee, toen het gebod kwam. Zolang het niet tot mij doordrong, las ik er overheen. Nu schrik ik ervan, wanneer ik lees: „Nog onverwacht nam de Heere uit ons midden weg." Zodra het je opvalt lees je het herhaaldelijk. Dan denk ik bij mezelf: ..Waarom moet de Heere altijd zo onverwacht onze dierbaren bij ons weghalen? " Ik kan mij beslist niet indenken dat Hij daarin behagen heeft. Dan lees je het opnieuw: ..Heden nam de Heere nog onverwacht van ons weg." Moet dat jaar in jaar uit maar doorgaan? Hoe kan ik het begrijpen in het licht van de teksten uit de Bijbei. dat de Heere geen lust heeft in dood. sterven en aanverwante situaties. Zelfs wanneer onze God vanuit wonderbare wijsheid kastijdt dan doet Hij dat allerminst van harte. Hij plaagt nooit met leedvermaak. Hoe kan het dan dat de hemelse Vader gedurig onverwacht de adem wegneemt? Dat ik nagenoeg zeventig jaar moest worden om mij dit af te vragen. Waarom is mij dat nooit eerder opgevallen?
Of zou het helemaal aan onszelf liggen? Zijn wij het die de dag van de dood stelselmatig heel ver in de toekomst wegduwen? Wanneer het einde zich aankondigt toch nog wel maanden in het verschiet, opschuiven en bij al dichterbijkomen weken, dagen; uren, wanneer het allang een kwestie is van minuten. Dan zal het zijn. Voor ons onverwacht. Maar dan mogen wij toch niet zo openlijk hiermee te koop lopen? Want de gedachte ontstaat wel degelijk dat de God van het leven, ons kennend en onze zwakheden, best de afloop duidelijker moCht aankondigen. Zouden wij geloven — ja ik spreek hier bewust van geloven — wanneer wij per telegram zwart op wit werden gewaarschuwd? Het is niet waar, zo zou onze reaktie wezen. Wij zijn het zelf die er heel halsstarrig niet bij bepaald willen worden. Zelfs heel uitvoerig en gedurig over onze dood praten onder betuiging dat het — o verschrikkelijk — wat zal
uitmaken, in de meeste gevallen zelfbedrog. Er opzettelijk zo vaak en zo druk over te praten om er juist dan niet aan te hoeven denken. De profeet, u weet wel jeremia, heeft het geweten, toen hij vaststelde dat het menselijk hart onvoorstelbaar arglistig is.
Ik heb een sterk vermoeden dat ons levensgevoel haaks staat op wat het werkelijk zijn moet. Wij denken er wel precies zo over als bijbelheiligen, kerkvaders, reformatoren, oudvaders, leesbare brieven die ons voorgingen, maar het is geenszins uitgesloten dat wij er niet zo bij en in en uit leven. Hizkia zei: Bij deze dingen leeft men en in dit alles is het leven van mijn ziel. Vindt het eens. Met de mond leven in de diepte der waarheden, maar met het hart aan de oppervlakte van al het wereldse. Onze godsdienst is een kwestie van bijdrage, van contributie, van afsnijden van schijfjes die wij aan de dienst van de Heere besteden. Het zijn losse fragmenten. Wij geven brokjes tijd en aandacht. Anderhalf uur onder de preek, af en toe handen vouwen en bidden, soms o ja midden tussen de bezigheden — daaraan denken. Misschien relatief zelfs vrij veelvuldig. Maar is de Heere de bestendige diepe ondertoon van ons leven. Ook al zijn onze bezigheden, woorden, gedachten niet altijd op die manier bij de Heere, die verbondenheid, dat verbond is er permanent, omdat Christus onafgebroken in mij leeft.
Ons levensgevoel, onze hele levensinstelling, zou zich radicaal moeten wijzigen. Wat wij zingen moet niet slechts uit het hart gegrepen zijn, maar het hart zou daardoor gegrepen moeten wezen. Zoals: „Ik zal dan gedurig bij U zijn." Vooral ook — hoe luidkeels klinkt het, wanneer het werd opgegeven — , , 'k Blijf u al de dag verwachten." Leest u goed: ..al dc dag". En uit 130: „Ik blijf de HEER verwachten; mijn ziel wacht ongestoord". Welzalig die gedurig... Ook in liet Nieuwe Testament lezen wij van dit uitziende leven. „Het kom-ja-kom Heere Jezus, " kom er eens om. Probeer het eens te krijgen.
Zo'n formuliergebed dat jaar in jaar uit, eeuw na eeuw in psalmboekjes staat te vergelen. Zo'n Avondgebed. Wie leest het, laat staan wie bidt het? „Verlicht de ogen van ons verstand, opdat wij in de dood niet ontslapen, maar altijd verwachten, onze verlossing uit deze ellendigheid". Wanneer die ellendigheid er niet zo voor ons is, er zo existentieel niet voor ons is, hoeft niemand erop te rekenen dat hij altijd zal verwachten. Altijd verwachten onze verlossing uit deze handtastelijke ellendigheid. Laat ik mijn mond maar houden. En u ook. Wij allen. Laten wij beter iets anders doen. Ons bekeren en leven. Dan wordt het onverwachte lang
verwacht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's