De laatste vijand
De dood. Wie zou daar niet meer van willen weten? De boekenmarkt wordt heden overspoeld met wetenschappelijke en populaire boeken en geschriften over het sterven en doodsprobleem.
Okke Jager geeft in zijn laatste gepubliceerde werken over genoemd doodsprobleem honderden verwijzingen naar literatuur in in binnen-en buitenland. Er zijn antwoorden te over op de vraag naar de zin van al deze problemen, maar al die antwoorden komen, zoals we weten, van levenden die ook maar wat zeggen, al naar gelang hun visie of vermeend geloof. De Christen-belijder stelt echter vast dat volgens de Heilige Schrift en onze belijdenisgeschriften der Kerk, de dood nog altijd wordt beschreven als een koning der verschrikking en de laatste vijand. De bezoldiging der zonde is de dood (zie Genesis 2 : 17). Ik weet wel dat velen, die ook het doodsprobleem bestuderen dit niet erkennen en anders zien.
Ik denk hier aan sommige dichters uit de school der tachtigers en wel aan P. C. Boutens. Willem Kloos en Fred. van Eeden. Hun gedichten zijn dikwijls doortrokken van doodsweemoed doodsverlangen. P. C. Boutens noemde het sterven de laatste teug, die eindeloos zoet was. Nu denk ik niet, dat hij zijn gedachten over de goede dood heeft gehandhaafd, omdat hij — volgens mededeling van één van zijn vrienden — na een langdurig en pijnlijk lijden de laatste adem heeft uitgeblazen. Hij wachtte op „het zuiver pijpen van de goede dood". Maar de dood liet hem wachten. Ook citeert een vriendin een brief van iemand, die de dode opgebaard had gezien, dat de laatste teug van de dood voor Boutens allerminst zoet voor hem geweest was Helaas was de levensgang — zoals van de meeste tachtigers — anti-Christelijk. Annie Salomons beschrijft in haar pocketboekje sterfbedden van literatoren en dichters. Van haar leermeester prof. Vogelsang, kunsthistoricus te Utrecht, vermeldt zij van het sterfbed van deze man, dat er nu niets in het leven was geweest of hij had het met vreugde aanvaard. Hij had zich ook met vreugde tot de dood gekeerd. Toen een collega zich over hem heenboog, kort voor het einde zei hij zacht: „Sterven is heerlijk". Een onbegrijpelijk woord. Dood zijn kan toch alleen voor de gelovigen heerlijk zijn, maar sterven? Of is het zo, dat de gelovige voldoende stervensgenade ontvangt om de laatste vijand zonder schrik in de ogen te zien?
Het oude gezang van Rhijnvis Feith: Hoe zacht wien wij de vromen, de dood schier zonder schromen, blijmoedig tegengaan, bevat dan wel een waarheid.
Zo iemand leeft, zo sterft hij, zegt meestal de volksmond. Daar zit wel iets in.
Thans wil ik mijn opstel vervolgen om belangstellenden in het vak kleine kerkgeschiedenis enige interessante gegevens over de sterfbedden van dienaren des Woords in deze en vroeger eeuw, te uwer kennis te
brengen.
Toen Herman Bavinck (1854—1921), destijds hoogleraar aan de Vrije Universiteit, de grote denker en schrijver van veel studieboeken, op zijn sterfbed lag, vond hij zelf in de dood nog stof om te peinzen. „Het leven is vreemd", zei hij tegen zijn vvijkprcdikant Wielinga. die hem in zijn ziekte steeds bezocht had", maar het sterven is nog vreemder", hijgde hij.
Huibert Jacobus Budding (1810—1870), wiens eigenaardK-i i gemoedelijke preektrant legendarisch is, ontving op zijn sterfdag de ambtsdragers van zijn gemeente met de mededeling: „Broedertjes, het gaat nu wel op het einde aan". In de kringen der afgescheiden kerkjes sprak men veel tot elkaar in verkleinwoorden, vandaar zijn uitroep: „Broedertjes". Ik mag belangstellenden wel verwijzen naar het enige maanden geleden verschenen originele studieboek van prof. dr. C. Dekker, rijksarchivaris in de provincie Utrecht, getiteld: Ds. H. J. Budding en zijn gemeente" Uitgave Goes - Middelburg.
Jodocus van Lodenstein (1620—1677) was in laatste ure nog bezig met de kerkvader Augustinus; verschillende citaten over wat hij van de hemelse heerlijkheid had geschreven, kwamen uit Lodensteins mond. „Ik ben zeer vol van gedachten" waren zijn laatste woorden".
Van recenter datum is de dood van ds. mr. Stevens, herv. predikant in Den Haag. Deze man, die de liturgie zo ter harte ging. vierde op zijn sterfbed het Heilig Avondmaal en sprak daarna nog met heldere stem de oud-christelijke groet „Geloofd zij de Heere Jezus Christus in eeuwigheid". Hij viel achterover in de kussens en gaf de geest.
Ook anderen hebben in een laatste woord een getuigenis willen leggen. „Ik sterf in het geloof van Augustinus, Calvijn en Pascal", verklaarde A. Steketee, de vroegere docent aan de theologische School te Kampen, toen hij zich voorbereidde op de dood.
Bernard ter Haar (1806—1880), de Utrechtse professor-dichter, zei nog in zijn laatste benauwdheid: „Ik weet in Wie ik geloofd heb".
Het laatste woord van de Duitse theoloog Martin Kahler was: „Nu is er niets meer in mij, dat geen vrede heeft met God."
En van Joachim Neander, die in 1680 voor altijd insliep, zijn deze woorden opgetekend: „Thans heeft de Heere mijn rekening opgemaakt."
Spurgeon verklaarde tegen de ouderlingen die hem bezochten aan zijn sterfbed: „Ik heb zoveel boeken geschreven, maar nu kan het evangelie voor mij op een stuivertje: „Jezus stierf voor mij".
De Londense predikant John Rees richtte zich vlak voor zijn dood rechtop en zei tegen zijn ambtsgenoot, die hem ondervroeg over de toestand van zijn ziel: „Christus in Zijn persoon, Christus in de liefde van Zijn hart en Christus in de sterkte van Zijn arm, ziedaar de Rots waarop ik rust en geheel vertrouw". Toen zakte hij weg op zijn sterfbed en stamelde: Dood, doe uw werk." Dit klinkt wel enigszins theatraal. Wel overtuigend was de bekende „oude schrijver" Petrus Immens (1664—1720) wiens geschreven boek „De godsdienstige Avondmaalganger" heden in Nederland nog steeds wordt herdrukt. Op zijn sterfbed hoorde men hem zeggen: „Ik weet, ik zal zeker zalig worden, doch het zal nauwelijks, nauwelijks, nauwelijks zijn".
Het laatste woord dat iemand bij zijn leven nog spreekt, wordt door hen die het hoorden goed onthouden. Toch moet er m.i. niet te grote waarde aan worden gehecht. Het leven van een Christen vertoont niet altijd een stijgende lijn met een climax aan het slot. Van Job wordt ons in de Heilige Schrift beschreven, dat hij oud en van het leven verzadigd stierf. Maar de belijdenis „ik weet dat mijn Verlosser leeft", een prachtig woord om op te sterven, kwam lang voor zijn dood uit Jobs mond en het lijkt of hij die hoogte later niet meer heeft bereikt. Onthouden wij goed dat het laatste woord van een Christen zeker wel typerend is, maar altijd niet beslissend.
Trouwens, een medicus heeft eens verteld dat in deze tijd verreweg de meeste mensen al lang het bewustzijn hebben verloren eer ze sterven. Vroeger, toen er niet met injecties werd gewerkt, bleven de mensen lang helder, al moesten ze soms ontzettend lijden.
Van velen is ons geen laatste woord bekend dat voor een afgerond levensbeeld zorgt. Mr. Hieronymus van Alphen, de man die vele kindergedichtjes heeft geschreven, is ook de dichter van het zo graag gezongen: „Nooit kan 't geloof teveel verwachten en die hoop moet al ons leed verzachten". Maar toen hij op sterven lag (1803) klaagde hij over gebrek aan het levenswater, dat lichaam en ziel verkwikt. Hoewel hij vast vertrouwde op zijn Heiland, brak het licht van Gods vertroosting op zijn sterfbed niet door. Soms is de laatste daad beslissender dan het laatste woord.
Wendelmoet Claesdochter, de bekende ' doperse vrouw uit Monnickendam, die in 1527 haar leven op de brandstapel in Den Haag eindigde, belijdt op nogal ruwe wijze haar geloof, maar als de vlammen haar omringen, dan is haar overgave een getuigenis. En er werd een lied op haar gemaakt, waarin staat:
Dus liefelijk ontslapen Is Welmoet in de Heer...
Precies honderd jaar later ligt Dirk Rafaëlsz Camphuysen (1586—1627) op zijn sterfbed. Hij is pas 41 jaar oud en heeft een veelbewogen leven achter zich. De woorden „daar met veel stryds gestreden zijn, veel kruys en leeds geleden zijn" is precies van toepassing op zijn leven. Het laatste woord van Camphuysen kan niet op de hoogte staan van zijn laatste daad. „Hij stierf met toegeslagen handen en met opengeslagen ogen naar de hemel, al met een blij gelaat" zegt zijn levensbeschrijver.
Zo gezien zou men toch de laatste woorden op sterfbedden geuit van Gods kinderen, die tijdens Tttin leven de goede strijd hebben gestreden de goede dood kunnen noemen.
Epe (G.)
J. H. de Boer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's