Naar een verplicht mentoraat
Wanneer alles verloopt volgens de voorstellen van de Generale Synode, dan krijgen we er in de kerk een „instituut" bij: het mentoraat. Misschien is er nu een argeloze lezer die denkt: maar dat hébben we toch al? Immers, wie predikant wil worden moet na zijn studie enigszins vertrouwd raken met het werk in een gemeente en zet als leervicaris z'n eerste wankele schreden op het pastorale pad. Dat geschiedt onder leiding van een predikant en deze heet ook al „mentor".
Inderdaad, maar nu gaat er een tweede „mentoraat" bijkomen. In juni 1985 heeft de Generale Synode besloten het mentoraat voor beginnende predikanten verplicht te stellen. Kennelijk zeker van haar zaak — hoewel de voorstellen nog naar de Classicale Vergaderingen moesten! — benoemde de Synode alvast maar een coördinator voor het mentoraat. Deze man krijgt de taak de mentoren te werven, toe te rusten en te begeleiden, terwijl hij ook de mentor en de betrokken predikant met elkaar in contact moet brengen. Inmiddels hebben de Classicale Vergaderingen geconsidereerd en de komende Generale Synode zal — misschien met enkele wijzigingen — de voorstellen wel kerkordelijk vastleggen.
Behoefte aan begeleiding
In de Toelichting op het voorstel wordt aan de afgevaardigden naar de Classes meegedeeld dat de Synode van verschillende kanten had gehoord dat zo'n metoraat wenselijk is: van de visitatie, van de raad voor de herderlijke zorg, van het seminarium en van de commissie voor het beroepingswerk.
Tussen haakjes: er „waren signalen die de synode... bereikten", zo heet het officieel. Een verschijnsel, dat kennelijk in de lucht zit en ook in de kerkelijke wereld regelmatig voorkomt. Overal worden signalen uitgezonden en opgevangen! Volgens Van Dale is een signaal in eerste instantie „een sein om iets te doen of iets na te laten". Als tweede betekenis wordt gegeven: „gebeurtenis die aanleiding geeft tot iets". Dat klinkt allemaal nogal vaag, net zo vaag als de signalen die de Synode hebben bereikt. Maar kennelijk beschikken we in de kerk over mannen (en vrouwen!) die signalen opvangen en ze vervolgens ook weten te interpreteren.
Want — zo gaat het stuk verder, en ik citeer nu letterlijk - er bleek een
„toenemende behoefte aan werkbegeleiding van predikanten op hun eerste standplaats. Juist in de begintijd van hun functioneren blijken predikanten nogal eens te maken te hebben met problemen van uiteenlopende aard. Dat kan diverse oorzaken hebben: het verschillende verwachtingspatroon van predikant en gemeente aangaande het werk in en met de gemeente, de overgang van de universiteitsstad naar de (plattelands)gemeente, het beslag dat het gemeentewerk blijkt te leggen op het privéleven van de predikant en zijn gezin, enz."
Welnu, déze problematiek, daar gaat het mentoraat in voorzien. Het is bedoeld — en ik citeer opnieuw —
„om predikanten in die allereerste fase van hun ambtelijke loopbaan werkbegeleiding te geven. Het zal moeten uitgaan van de concrete ervaringen die de predikant in de praktijk van het gemeentepastoraat opdoet: daarbij kan het gehele functioneren van de predikant — van zijn tijdsplanning tot zijn persoonlijk geloofsleven — aan de orde komen".
Zonder mentor...
Als je dat leest, denk je bij jezelf: dat is het nu helemaal! „Het hele functioneren van de predikant — van zijn tijdsplanning tot zijn persoonlijk geloofsleven." Als oudere predikant — nee, dat wil ik eigenlijk niet zijn, maar zo gaan ze je toch langzamerhand wel beschouwen — krijg ik het gevoel dat ik gewoon te vroeg geboren ben. Want al die fouten, die mislukkingen, die uitglijders en die frustraties waren gewoon niet nodig geweest, die hadden voorkómen kunnen worden, als ik in die beginfase in mijn eerste gemeente maar een mentor had gehad...
Het staat me allemaal nog levendig voor de geest, die eerste tijd in de eerste gemeente! Daar ging ik dan, daags na de bevestiging en intrede, met in mijn zak een lijstje met namen van mensen die nodig bezoek moesten hebben. En het was net aan het begin van de herfst, dus ook de catechisaties moesten starten. En omdat ik het belangrijk vond als gemeente en predikant snel aan elkaar te wennen begon ik — tegen de gewoonte in — maar meteen twee keer per zondag zelf te preken. Een paar weken later stierven er op één dag twee mensen, die moesten ook op één dag begraven worden. Dat viel buiten mijn planning... Het gevolg was dat ik 's zaterdagsavonds tot in de kleine uurtjes op mijn studeerkamer zat en 's zondagsmiddags opnieuw... Tijdplanning? Ik had er nauwelijks van gehoord!
En over een verwachtingspatroon gesproken, dat van mij sloeg in ieder geval nergens op! Ik wist beter, maar verwachtte toch stiekem dat verreweg het grootste deel van de gemeente met heilbegerige harten mijn prediking zouden ontvangen. En die prediking zou binnen enkele maanden toch wel radicale veranderingen teweegbrengen...
Of er binnen de gemeente ook een verwachtingspatroon bestond weet ik eigenlijk niet. Ze had al meer dominees zien komen en gaan. Terecht verwachtte ze van mij dat ik het Woord zou bedienen, de jongeren zou onderwijzen, de doden begraven. En wanneer ik eens brokken maakte, dan zei men onder elkaar: „Och, hij moet nog veel leren." En de broeders van de kerkeraad waarschuwden me van tijd tot tijd dat ik niet te hard van stapel moest lopen. In een erg drukke periode kwamen ze vragen of ze me misschien wat bezoekwerk uit handen mochten nemen.
Zo ging ik struikelend, vallend en weer opstaan, mijn weg. Soms vol schaamte als ik
er naar mijn gevoel weer niets van terecht gebracht had. Soms ook met dankbaarheid dat de Heere met zulk ongeschikt materiaal wilde werken. Ik denk dat vele collega's vóór mij ook zo'n weg gegaan zijn, en dat ze soortgelijke ervaringen zouden kunnen vertellen. Maar zónder mentor.
En dan heb ik nog het voorrecht gehad vier maanden leervicaris te zijn geweest. Ik stond niet helemaal als de bekende poes in het vreemde pakhuis. Maar die generatie vóór me, waarvan de meesten nu al van hun emeritaat of van de VUT genieten... Die dominees werden zomaar op de gemeente losgelaten. Van de universiteitsstad naar de plattelandsgemeente. Terwijl het verwachtingspatroon van gemeente en predikant van elkaar verwijderd waren als het oosten van het westen. Eigenlijk een wonder dat ze het overleefd hebben... En dat ze — hopelijk — het geloof behouden hebben!
Vragen
M'n oplettende lezers moeten vooral niet denken dat ik een beetje de draak steek met het „mentoraat". Er zitten zeker goede kanten aan een stukje begeleiding door een oudere en ervaren predikant. Maar hoe zal dat in de praktijk functioneren? Bijvoorbeeld: een mentor moet gekozen worden, zo luidt het voorstel, „uit de lidmaten der kerk". Hij hoeft dus, strikt genomen, geen predikant te zijn. Maar is een gemeentelid capabel om een predikant te begeleiden cn zijn werk te beoordelen?
En vervolgens, de mentor moet aangewezen worden door de Provinciale Kerkvergadering „na overleg met de betrokken predikant". Dat is iets anders dan „in overleg". De predikant kan zijn voorkeur uitspreken, maar de P.K.V. beslist. Klikt het tussen de mentor en de jonge predikant? Zo niet, wat komt er van de begeleiding terecht?
En de mentoren moeten voor dit werk toegerust en getraind worden. Hoeveel tijd gaat dat allemaal kosten? Vragen genoeg, waarop tot nog toe zinnige antwoorden ontbreken.
Het éne nodige
Het was natuurlijk niet juist dat er vroeger geen enkele praktische vorming tot het ambt bestond. We hebben het vicariaat gekregen, en het seminarie. Nog later de nascholingscursussen. Nu komt er dan weer het mentoraat bij. We blijven aan het vormen en toerusten. Moet alles zo nodig georganiseerd en gereglementeerd worden? Krijgen we straks all-round predikanten, begeleid en getraind, zó grondig dat het éne nodige op de achtergrond komt?
Wat zou het geweldig zijn wanneer de Synode de beginnende predikanten eens wees op de noodzaak van de dagelijkse persoonlijke omgang met het Woord, op de verborgen omgang met de Heere! Op het onmisbare van de toerusting door de Heilige Geest! Zó zal „het persoonlijk geloofsleven" gebouwd worden en dat kan alleen maar tot grote zegen van de gemeente zijn.
In het bevestigingsformulier voor de dienaren van het Woord wordt de nieuwe predikant als volgt aangesproken: „Houd aan in het lezen, in het vermanen en leren en verzuim niet de gave die u gegeven is. Bedenk deze dingen en wees hierin bezig opdat uw toenemen openbaar zij in alles." En in het gebed wordt onder andere gevraagd: „verleen hem kloekmoedigheid in alle voorvallende moeiten en zwarigheden die hem in zijn dienst zullen ontmoeten."
Wat kan een jonge, maar ook een oudere predikant, op cruciale momenten, door zulke
woorden worden bemoedigd!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's