DE VREES VAN Ds. DE VRIES
Onverkwikkelijke voorgeschiedenis
Ter bespreking is de redaktie toegezonden het onlangs verschenen boek van ds. P. de Vries, hervormd predikant te Zwartebroek-Terschuur, getiteld 'De weg Zijner getuigenissen — een oproep om te volharden in de gereformeerde religie' (uitg. De Roos, Vlaardingen 1986, 203 blz., ƒ 28, 75).
Dit boek is niet goed te plaatsen zonder enige kennis van de, mijns inziens onverkwikkelijke, voorgeschiedenis dit tot de publikatie ervan heeft geleid. In een schrijven gedagtekend 22 juli 1985 maakte ds. De Vries aan het Hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond zijn ernstige bewaren tegen het in het voorjaar van dat jaar verschenen boek 'Man en vrouw in Bijbels perspectief' (red. ds. C. den Boer) kenbaar. Hij gaf daarbij aan dit boek symptomatisch te achten „voor de verschuivingen en ontwikkelingen die zich de laatste jaren in een wel zeer snel tempo in de kring van de Gereformeerde Bond voltrekken". Deze verschuivingen gaan zijns inziens in de richting van de moderne theologie waarbij dus afstand wordt genomen van de klassieke gereformeerde theologie. Hij stelde daarbij zelfs: „Ik vrees dat als u aan al deze ontwikkelingen geen halt tracht toe te .roepen of hierin geen duidelijke keuzes maakt, u zich vervreemdt van hen die ook in onze tijd nog wensen te leven bij datgene wat onze vaderen destijds in de drie formulieren van enigheid hebben beleden. Bovendien zult u dan juist ook gezien uw eigen grondslag uw recht van bestaan gaan verliezen."
Ziedaar de vrees van ds. De Vries. In een Post Scriptum stelde hij daarbij nog dat hij deze brief in ruimer kring wilde laten circuleren. Daarmee gaf hij er dus het karakter van een open brief aan. Drie weken later, op 18 augustus 1985, plaatste hij in zijn gemeentebericht in de 'Hervormde Kerkbode voor de Veluwe' een uitvoerige beschouwing onder de titel: „Wie zou niet wenen? " Deze beschouwing was eigenlijk een samenvatting, maar ook een verscherping en toespitsing van het in de brief aan het Hoofdbestuur geschrevene.
Enkele citaten: „Het is echter schokkend in een publikatie van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond zo'n duidelijke doorwerking van de hedendaagse Schriftkritische exegese te vinden." „Het doet mij verdriet dat vooraanstaande mensen uit onze kringen inzichten naar voren brengen die de toetssteen van Gods Woord niet kunnen doorstaan en zo de gemeenten losweken van het erfgoed der vaderen."
Ds. C. den Boer reageerde hierop — mede namens het Hoofdbestuur — in 'de Waarheidsvriend' van 26 september 1985. Summier ging hij in op de inhoudelijke bezwaren van ds. De Vries, maar met name richtte hij zich tegen de wijze waarop deze één en ander in het openbaar aan de orde had gesteld. Ik citeer: „Het hoofdbestuur heeft ds. De Vries gaarne uitgenodigd voor een gesprek over zijn bezwaren tegen genoemde publicatie die hij kort voordat zijn artikel in de Kerkbode verscheen aan het hoofdbestuur kenbaar gemaakt had. Hij heeft kennelijk geen geduld gehad om een uitnodiging van het hoofdbestuur voor een gesprek af te wachten."
Ds. De Vries reageerde hier weer op met een kort stukje in zijn kerkbode van 4 oktober en een ingezonden stuk aan de redaktie van de Waarheidsvriend, eveneens gedagtekend 4 oktober. Dit stuk werd niet geplaatst. Deze brieven cn artikelen zijn nu als bijlagen opgenomen in het genoemde boek, waarin ds. De Vries zijn bezwaren breder ontvouwt en alarm slaat vanwege het verlaten van het gereformeerde belijden en beleven, zoals hij dit in dc kringen van de Gereformeerde Bond waarneemt.
Gemengde gevoelens
Ds. De Vries maakt in dit boek heel wat zinvolle opmerkingen. Zijn vrees is niet ongegrond. Hetgeen hij schrijft kan inderdaad als 'eye-opener' fungeren, dat wil zeggen: het kan de ogen openen voor ontwikkelingen die dreigen af te voeren van Schrift en belijdenis. In zoverre doet de hervormd-gereformeerde beweging in onze kerk er goed aan zich grondig te bezinnen op het door hem aan de orde gestelde.
Toch heb ik dit boek met gemengde gevoelens gelezen. En mijn uiteindelijke oordeel is toch: zo kan het niet en zo mag het niet!
Ds. De Vries mag grote bezwaren hebben tegen bepaalde publikaties en zelfs tegen heel het beleid van het Hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Maar dan zal hij toch allereerst de weg van een openhartig gesprek moeten zoeken. Die fase heeft hij overgeslagen door meteen met een open brief te beginnen. Er waren amper veertien dagen verstreken nadat die brief bij het Hoofdbestuur kan zijn gearriveerd, toen ds. De Vries in zijn kerkbode zeer verregaande beweringen neerschreef. Dit lijkt mij een voorbeeld van beïnvloeding door de tijdgeest. Zouden we niet eerst moeten toetsen of onze interpretatie van een bepaald geschrift en daarachter liggende bedoelingen wel juist is? Past het een jeugdig predikant niet zich
wat bescheidener en terughoudender op te stellen in openbare oordeelvellingen? Mag je zo gauw menen je 'leraars te overtreffen in beleid'? Maar ds. De Vries zegt: ik wil niet polariseren, geen verdeeldheid aanwakkeren, geen personen kwetsen. Alleen maar openlijk van de waarheid getuigen en waarschuwen nu „door allerlei ontwikkelingen de gemeente als het ware geruisloos van het erfgoed van de Reformatie verwijderd raakt."
Aan de subjektieve oprechtheid van mijn collega hierin wens ik niet te twijfelen. Maar intussen zijn ernstige fouten aanwijsbaar in de wijze waarop hij de zaken aan de orde stelt. In dit boek is beslist niet de vereiste zorgvuldigheid betracht bij het citeren van allerlei theologen uit eigen kring, waarbij van de één na de ander de positie verdacht wordt gemaakt. Zo denk je al lezend in dit boek: wie zal er nog meer volgen, hoeveel koppen zullen er nog gesneld worden in de konTende hoofdstukken?
Versta mij goed, ik ben er geen voorstander van dat bestaande tegenstellingen verdoezeld worden. Laat er gerust een openhartig gesprek zijn. waarin ook het moment kan aanbreken waarop gezegd moet worden: 'naar mijn overtuiging bent u hier op dc verkeerde weg'. Maar dan is strikte voorwaarde de bereidheid om de ander uit te laten spreken, om hem te peilen in zijn diepste intenties, om hem toch zoveel mogelijk recht te doen in zijn bedoelingen. Dat nu heb ik in het boek van ds. De Vries helaas gemist. Het boek zou veel meer aan het gestelde doel hebben kunnen beantwoorden, wanneer de schrijver zich eerst een echte gesprekspartner had betoond, en van daaruit, vanuit een echte ontmoeting, zijn 'oproep om te volharden in de gereformeerde religie' had laten horen.
Het is mij bekend dat het Hoofdbestuur van de Geref. Bond uitvoerige gesprekken met de schrijver heeft gevoerd. Graag had ik een weerslag daarvan in zijn boek gevonden.
Inhoudelijk veel goeds
Intussen biedt het boek inhoudelijk veel goeds. Veel bladzijden heb ik met instemming gelezen. Puntsgewijs geef ik aan waar collega De Vries beslist gehoor verdient op zijn appèl.
(1) De door hem ingebrachte bezwaren tegen het studierapport 'Man en vrouw in bijbels perspectief' verdienen grondige overweging. Ds. Den Boer is er in zijn korte reaktie in 'De Waarheidsvriend' nog niet echt op ingegaan. Het gaat ds. De Vries niet om een beroep op scheppingsordeningen los van de Schrift, welk beroep dan tot een vorm van natuurlijke theologie en tot handhaving van gevestigde orden zondermeer zou leiden. Heeft hij niet gelijk als hij stelt dat de gegevens van Genesis 1, 2 en 3 veel meer de hoofdlijn van het genoemde rapport hadden moeten bepalen? Legt hij er niet terecht de vinger bij dat de unieke plaats van het ambt bij de opbouw van de gemeente (en dan het ambt als representatie van Christus door het Woord) te weinig gehonoreerd is? Is een tekstgegeven als 1 Tim. 2 : 11 en volgende niet inderdaad onderbelicht, met als gevolg dat te weinig is gewezen op de ereplaats van de vrouw en moeder, in het gezin? Dit zijn zinvolle vragen, opmerkingen en bezwaren, die trouwens ten dele parallel lopen met de kritische kanttekeningen van ondergetekende in het Gereformeerd Weekblad van 25 oktober 1985. Waarbij dan wel moet worden gezegd dat die kanttekeningen staan in de kontekst van waardering voor veel wat in 'Man en vrouw in bijbels perspectief' geboden is. Het gaat veel te ver te stellen dat het rapport schriftkritische invloeden zou vertonen of bewust openingen zou willen maken voor de toelating van de vrouw tot alle ambten! We moeten de opstellers van het rapport hierin op hun woord nemen, ook al zouden we persoonlijk graag een krachtiger en resoluter positiebepaling hebben gezien.
(2) Terecht neemt ds. De Vries afstand van het spreken over een 'drie stromenland' in de benadering van de Heilige Schrift, waarbij dan de echt reformatorische benadering zich evenzeer van het fundamentalisme als van de historisch-kritische methode zou onderscheiden. Ik meen dat deze gedachte van een 'drie stromenland' ons niet echt verder helpt. We kunnen en mogen ons niet restloos vereenzelvigen met allerlei fundamentalistische stromingen. Maar intussen staan wij met hen op het zelfde fundament van de onfeilbare Schrift en dus aan een gemeenschappelijk front tegenover de aanhangers van de historisch-kritische methode, ook al zijn dat dan nog tamelijk 'gematigde' vertegenwoordigers van die benaderingswijze, zoals K. Barth of in Nederland K. H. Miskotte.
Kritische opmerkingen naar de 'fundamentalisten' moeten er zijn, maar zijn van een ander soortelijk gewicht als de noodzakelijke kritiek op de moderne bijbelwetenschap met haar filosofische vooronderstellingen.
(3) Waakzaam dient de gereformeerde theologie te zijn tegenover een visie op Israël, waarbij op één of andere subtiele wijze een 'twee-wegen-leer' wordt ingevoerd. Ds. P. de Vries wijst er terecht op dat de verwerping van Israël niet totaal en definitief is, dat er nog onvervulde beloften zijn voor het Joodse volk en dat dit volk een bijzondere plaats blijft innemen in het heilshandelen van God. Maar evenzeer terecht wijst hij op het gevaar dat niet langer openlijk en voluit wordt getuigd — ook in het kontakt met Israël — van de enige Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid, de Naam van Jezus.
(4) Van fundamentele betekenis is het dat in theologie en prediking duidelijk blijft uitkomen dat de schepping aan het (genade)verbond voorafgaat, dat het 'werkverbond' voor de zondeval van andere aard is geweest dan het genadeverbond na de zondeval en dat de wet voor het evangelie uitgaat, zoals dc naald voor de draad uitgaat.
Wanneer, mede onder invloed van de barthiaanse theologie, deze zaken niet meer helder en klaar aan de orde worden gesteld, kan de zonde niet meer in alle ernst in het licht gesteld worden, dan kan ook uiteindelijk de genade tot een principe worden en ebt de diepe verwondering over Gods grondeloze en gadeloze ontferming weg. Ook kan dan de verantwoordelijkheid en de schuld van ieder mens, ook van hen die de bijzondere openbaring niet kennen, niet meer gehandhaafd blijven: in het voetspoor van Barth wordt immers de algemene openbaring ontkend! Dat heeft dan weer konsekwenties voor de
benadering van de moderne, geseculariseerde mens.
(5) Het is van belang in te zien dat — zoals ds. De Vries in hoofdstuk 8 onderstreept — 'in deze bedeling de kerk de enige directe gestalte is van het koninkrijk Gods'. Het koninkrijk Gods is breder dan de kerk, maar het koninkrijk Gods openbaart zich in de gestalte van de kerk, in de verkondiging van het Woord, in de bediening van de sacramenten, in de heiliging van het leven vanuit de gemeenschap met Christus. Iedere direkte verbindingslijn tussen het koninkrijk Gods en 'menselijkheid', 'humaniteit', 'emancipatie', 'wereldvrede', 'solidariteit', miskent de breuklijn die er loopt tussen kerk en wereld, maar ook tussen het zaligmakend werk van de Geest enerzijds en blijken van Gods algemene genade anderzijds, tussen de verzoening met God in Christus en bepaalde humanitaire bewegingen tot overbrugging van klassen-en rassentegenstellingen. Die laatstgenoemde bewegingen zijn niet onbelangrijk, er mag dankbaar een blijk van Gods algemene genade in gezien worden. Maar ze mogen nimmer onder de noemer van het koninkrijk Gods worden gebracht, zolang er geen sprake is van wedergeboorte, geloof in Christus, rechtvaardiging van de goddeloze, verheerlijking van Gods Naam.
Zo zou er nog wel meer te noemen zijn waar ds. De Vries terecht de vinger bij legt. Nogmaals: zijn presentatie is onjuist. Hij doet aan verschillende mensen die hij citeert of met name noemt onrecht. Het geeft geen pas — om nu ook maar eens een naam te noemen — iemand als ds. C. den Boer van schriftkritische of barthiaanse neigingen te beschuldigen. Bovendien is het onjuist om een verband te suggereren tussen enerzijds allerlei uitlatingen van mensen die in de brede zin van het woord tot de gereformeerdhervormde sector in onze kerk behoren en anderzijds het beleid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond, dat zich niet buiten de klassiek-gereformeerde kaders begeeft.
Toch zou het jammer zijn wanneer het goede uit dit boek miskend zou worden. Ik ben bang dat ds. De Vries zo grof geschut heeft gebruikt, dat hij daarmee zijn doel voorbij heeft geschoten. Dat is tragisch, omdat veel van zijn beschouwingen op zichzelf genomen 'in de roos' zijn en er in hervormdgereformeerde kring beslist de noodzaak is tot een diepgaande gedachtenwisseling en duidelijke positiebepaling ten aanzien van dc in dit boek aangesneden punten. Om zo in de gemeenschap met alle heiligen in de gereformeerde religie te kunnen volharden.
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's