Crematie is en blijft tegen de christelijke zede
Binnen de reformatorische keri< en zijn vanotids principiële argumenten aangevoerd voor begrafenis van de doden en tegen crematie. Ook de Rooms-Katholieke kerk wees tot voor kort crematie voor haar leden af. Er mag worden gesteld dat eeuwenlang het begraven van de doden een zeer taaie christelijke zede is geweest, een constant element temidden van een nogal eens wisselend patroon.
Trouwens ook in het Oude en Nieuwe Testament is begraven de vanzelfsprekende regel en lijkverbranding een huiveringwekkende uitzondering (in het'kader van een vonnis of in de noodsituatie van een epidemie). In onze tijd verliest het begraven echter zijn vanzelfsprekendheid. De crematie is in opmars, zeker sinds 1968 voor de Nederlandse wet begraven en cremeren volkomen gelijk zijn gesteld.
Binnen de kerken is de vroegere eenstemmigheid doorbroken. De roomse kerk blijft tot op heden op grond van de traditie wel voorstander van begraven boven cremeren, maar legt hun die crematie prefereren geen strobreed meer in de weg. Crematie zou wel ingaan tegen de christelijke traditie, maar niet strijdig zijn met de christelijke leer.
Gelijkluidende stemmen klinken in het protestantse kamp. Dat ook voorgangers, pastoors en predikanten zich laten cremeren, is allang niet meer uitzonderlijk. Vele uitvaartverzorgers (de naam begrafenisondernemer is in dit geval achterhaald) regelen al meer crematies dan begrafenissen.
In dit artikel wordt verdedigd dat voor dc christen begrafenis ver boven crematie is te stellen. Het is noodzakelijk de wacht te betrekken rond de christelijke zede van het begraven. In prediking, catechese en pastoraat zal het inzicht bevorderd moeten worden dat zwaarwegende overwegingen tot een besliste keuze tegen crematie dringen.
Zede of gebod?
Sommigen zijn van mening dat de uitgangspositie meteen al verzwakt wordt door van begrafenis te spreken als „zede". Als het ..maar een zede" is. zou deze als zovele eerbiedwaardige tradities, voor onze tijd volstrekt achterhaald kunnen worden geacht. Toch is het niet doenlijk een uitspraak als ..gij zult niet cremeren" te verheffen tot het niveau van Gods uitdrukkelijk gebod zoals ..gij zult niet stelen". Fijnzinnige onderscheiding blijft hier nodig.
Echter, het is nu ook vveer niet zo dat de zede zomaar als een paar oude schoenen kan worden weggeworpen. De zede staar in min of meer direkt verband met Gods wet en evangelie. De zede is veranderlijk, zij staat altijd weer in rapport met culturele ontwikkelingen. Zij wordt trouwens meer dan eens gecorrigeerd door een helderder verstaan van de Schrift, dank zij de voortgaande leiding van de Heilige Geest.
Maar in de christelijke kerk zullen de zeden altijd weer afgetast en doorgelicht moeten worden om de aard en de mate van hun betrokkenheid op Gods geboden en beloften vast te stellen. In hoeverre is de christelijke zede gehalte en gestalte van christelijk belijden en beleven.? Wanneer die vraag wordt gesteld, is het veelzeggend dat begraven als zede en Israël èn de christelijke kerk zozeer heeft getypeerd, de eeuwen door en dikwijls in opvallend onderscheid met de heidense omgeving. Wat zit daar achter.?
Motieven
Achter de zeden van Israël en de christelijke kerk om de doden niet te cremeren maar te begraven, liggen enkele centrale geloofsmotieven. Doorslaggevend is voor de gelovige niet de discussie rond zakelijke, ethische, hygiënische en planologische of ecologische motieven die door voorstanders van crematie worden aangevoerd. Er is tegen elk van die argumenten wel wat in te brengen. maar op dat niveau vallen toch de beslissingen niet.
De eigenlijke drangredenen liggen dieper en ik zou deze willen aangeven in aansluiting bij wijlen prof. dr. G. C. van Niftrik. In zijn boek „Waar zijn onze doden.? " (1970) geeft deze op de in de titel tot uitdrukking gebrachte vraag tien antwoorden.
De ee'rste drie antwoorden zijn in dit verband van betekenis. Onze doden zijn in het graf, ze zijn op het kerkhof en zij zijn in de aarde. Het graf is in wezen een verschrikkelijke zaak. Terecht wordt gesproken van „de groeve der vertering". Maar het heeft de gelovige zeer veel te zeggen dat Christus begraven is geweest.
De stille zaterdag was vol gespannen verwachting. Gods Zoon had de lichamelijkheid losgelaten om er met Pasen op een nieuwe wijze bezit van te nemen. Christus' opstanding is een troostrijk en belofterijk paradigma. Dat wil zeggen: in Zijn opstanding is Christus Voorloper en voorbeeld-ig: Eersteling van degenen die ontslapen zijn. Daarom kan nu gezegd worden: voor onze doden is het in zekere zin „Stille zaterdag". Er is een Paasgeur. Er is een zinderende spanning, die de Heidelberger Catechismus zo vertolkt:
„maar dat ook in mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden" (antw. 57).
1 Corinthe 15
Het kerkhof mag zaaiveld heten en dodenakker. Hier spreekt 1 Corinthe 15 rijke taal (vers 42—44). Wenende zaaiers weten in het geloof dat ze eens juichend maaiers zullen zijn (Psalm 126).
Van belang is hierbij ook de zorg die in het Oude Testament wordt besteed aan het gebeente van de overledenen — de beenderen moeten tot rust gebracht worden in het graf. Denk aan de uitdrukking „tot zijn volken verzameld worden", de betekenis die Abraham hechtte aan de begrafenis van Sara, zijn vrouw, het bevel van Jozef dat te zijner tijd zijn beenderen moesten worden meegevoerd naar Kanaan. Op nog versluierde wijze drukt zich in dat alles uit een overtuiging van ook in de dood bij God geborgen te zijn, ondanks de dood toekomst te hebben door Gods trouw en zo door de dood heen perspectief te kennen op... wederopstanding.
Heeft het ons niet veel te zeggen dat het gebeente van de Heere Jezus niet gebroken mocht worden, maar naar de profetie ongeschonden in het graf moest worden gelegd? Was dat al niet een voorbode van Pasen? De oudste christenen wilden ook in hun sterven de weg van hun Heere gaan.
„De christelijke zede van het begraven der doden... geeft de doden in Gods hand. Zij bewaart een stuk begrip voor wat de bijbel over de groeve der vertering leert. Zij verheldert het inzicht in een groot stuk bijbelse symboliek." (R. Schippers).
Of met de woorden van H. Bavinck: „Lijkverbranding is niet daarom te verwerpen, wijl zij aan Gods almacht paal en perk zou stellen en de opstanding onmogelijk zou maken. Maar zij is toch van heidense oorsprong, was onder Israël en bij de christenvolken nooit in gebruik, en strijdt met de christelijke zede.
Daarentegen is begraving veel meer in overeenstemming met Schrift en belijdenis en liturgie, met de leer van het beeld Gods dat ook in het lichaam uitkomt, en van de dood als een straf der zonde, met de aan de doden verschuldigde eerbied en de opstanding ten jongsten dage. De christen conserveert de lijken niet kunstmatig, gelijk de Egyptenaren; hij vernielt ze ook niet mechanisch zoals thans velen begeren, maar hij vertrouwt ze aan de schoot der aarde toe en laat ze rusten tot de opstandingsdag". (Gereformeerde Dogmatiek, IV par. 572).
Repliek van Delleman
In zijn studie over „Christen en Crematie" (1977) heeft de gereformeerde predikant ds. Th. Delleman een poging ondernomen de van christelijke zijde tegen crematie ingebrachte argumenten te weerleggen. Thans zou het opteren voor crematie geen samenhang meer behoeven te vertonen met secularisatie, materialisme en anti-christelijkheid.
De vroege kerk kende reeds het Phoenixthema en nam daarmee een Egyptische symboliek van de vogel die uit de as herrijst in dienst van de eigen verkondiging. De op zichzelf neutrale vorm van crematie kan evenzeer met christelijke symbolen gevuld worden, als allerlei heidense en bijgelovige tradities met de begrafenis verbonden kunnen zijn.
Hierop is te antwoorden dat inderdaad gewaakt moet worden tegen een overwoekering van de begrafenis door bijgeloof en dat kritische bezinning moet plaatsvinden op ons spraakgebruik en doen en laten rond het begraven. Anderzijds is echter crematie beslist nog niet los van oorspronkelijke anti-christelijke wortels, ook al zullen de meeste mensen die tegenwoordig voor crematie kiezen, zich dat niet meer bewust zijn.
Bij crematie is iets te bespeuren van verzakelijking en camouflage van de dood. De moderne mens wil vanuit zijn autonomie ook het nu eenmaal onvermijdelijke ontbindingsproces in eigen hand nemen, zelf de duur ervan en de wijze waarop bepalen. Wanneer het 'tot stof wederkeren' niet langer als de straf van een toornend God wordt erkend, zal men er ook des te gemakkelijker toe overgaan het proces van vertering naar eigen believen in te korten, (zo ds. P. Lok; ds. J. H. Velema).
Delleman ontkent vervolgens dat het beroep op 1 Cor. 15 terecht is. Volgens hem ziet het beeld van het 'zaaien' op het sterven, niet op het begraven. De tegenstelling is in Paulus' betoog dan ook: opwekken. In de tijd van de apostel werden doden trouwens niet in de grond begraven, maar in rotsgraven, vaak bovengronds, neergelegd. 'Zaaien' is ook te vertalen als 'uitstrooien'.
Wordt de as na de crematie uitgestrooid, dan kan daarbij heel goed 1 Cor. 15 geciteerd worden. Delleman laat in zijn bespreking een belangrijke factor achterwege waarop J. H. Velema terecht gewezen heeft. Bij crematie wordt gewelddadig ingegrepen in het ontbindingsproces, terwijl 'zaaien' wijst op een natuurlijk proces van ontbinding zoals dat met het sterven begint en zich voort-
Bovendien ontkent Delleman iedere continuïteit en indentiteit tussen het lijk dat begraven wordt met het opstandingslichaam van de gelovige. Hij schrijft letterlijk: 'Het lijk heeft geen enkele toekomst meer'. Hoe kan hij dit volhouden — zo vraag ik mij af
— in het licht van bijvoorbeeld het Paasevangelie bij Johannes. waar in de beschrijving van de verschijningen van de opgestane Heere zo grote nadruk wordt gelegd op de continuïteit in dc discontinuïteit. Tot in de handpalmen en zijde toe is de Heere in vernieuwde lichamelijkheid dezelfde en toch anders!
Door de christelijke zede van het begraven van dc doden wordt de overtuiging tot uiting gebracht dat er een copulum, een verbinding, bestaat tussen het lichaam dat gezaaid wordt en het opstandingslichaam dat eens geoogst zal worden op de jongste dag. „Het lichaam van de mens moge na de dood vergaan cn naar zijn stofmassa in allerlei andere organismen worden omgezet, er blijft op aarde iets van over, dat het substraat van het opstandingslichaam uitmaakt. Wat dat is, weten wij niet en kunnen wij nimmer uitvinden". (H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, IV par. 573).
Consequenties
Aan de hier geformuleerde en beargumenteerde positiekeuze zijn consequenties verbonden. Begraven is een christelijke zede die bewaard en daarom ook bewaakt moet worden. De kerken zullen dan ook ondubbelzinnig blijk moeten geven van hun keuze
tegen crematie. In dit verband komt de vraag op of een dienaar des Woords medewerking mag verlenen aan crematie door in een crematorium een rouwdienst te leiden of een stichtelijk woord te spreken. Onder tegenstanders van crematie wordt hierover verschillend gedacht.
Mijns inziens doet een predikant er verstandig aan zich niet naar het crematorium te begeven. Wel is er de pastorale verantwoordelijkheid voor de betreffende familie. Het Woord mag niemand onthouden worden. In de gemeente die ik dien, komt het meer dan eens voor dat één van de predikanten een meditatie houdt en de voorbede verricht in een aula in Veenendaal, waarna de familie zich naar het crematorium in Arnhem begeeft.
Op deze wijze bestaat er geen twijfel inzake de houding van de kerkeraad ten aanzien van crematie. Het is mij bekend dat er predikanten zijn die uit pastorale motieven in uitzonderingsgevallen wel meegaan naar het crematorium. Niemand mag zich aanmatigen daar over de staf te breken, indien zulks in goed overleg met de kerkeraad is geschied.
Maar terdege dient in rekening te worden gebracht dat er ook een verantwoordelijkheid is naar de gemeente toe, die licht in verwarring kan raken. Indien al een uitzondering moet worden gemaakt, dienen op navraag vanuit de gemeente gegronde redenen te worden aangevoerd. De praktijk wijst ook uit dat een belijnde houding van de kerkeraden in dezen preventief werkt en dat in het algemeen bij de families begrip bestaat voor de principes die in het geding zijn, zodat de pastorale contacten door een tactvolle weigering niet geschaad behoeven te worden.
Vrijheid
Begrafenisondernemers die geen crematie wensen te verzorgen, verdienen waardering en steun. Wie een uitnodiging ontvangt om een crematie bij te wonen als familielid ot relatie van de overledene, zal naar de vrijheid van het christelijke geweten mogen handelen. Het lijkt mij onjuist in dezen richtlijnen te willen geven. Aan eigen visie op crematie dient men overigens nooit twijfel te laten bestaan.
Tenslotte: wie tegen crematie is, spreekt daarmee nog geen oordeel uit over mensen die zich laten cremeren. En: wie tegen crematie is, zie er op toe dat een begrafenis ook werkelijk een begrafenis is. Meer en meer wint de gewoonte veld om „de kist niet te laten zakken". Scherp, maar terecht zegt J. H. Velema: „Ik ben zo ver gekomen dat ik van te voren aan de familie vraag: moet ik een begrafenis leiden of een schijnbegrafenis? "
Wie op deze wiize toch weer de werkelijkheid camoufleert, verliest daarmee het recht om crematie af te wijzen.
P.S. Bovenstaand artikel werd eerder opgenomen in het Reformatorisch Dagblad van 5 februari '82. Aangezien mij van tijd tot tijd vragen over crematie bereiken, leek het mij goed het nog eens in ons blad te doen opnemen. Graag ben ik bereid op nadere vragen over dit onderwerp vanuit de lezerskring in te gaan.
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 september 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 september 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's