Noach
(10)
„Daarna liet hij een duif van zich uit, om te zien, of de wateren gedaald waren van hoven de aardbodem". Genesis 8 : 6—12 (vervolg)
De duif brengt Noach het teken van leven vanaf de vernieuwde aarde, die gereinigd uit de grote watervloed te voorschijn is gekomen. Ons is gevraagd enige inleving te betrachten. Tenslotte zijn veertig dagen en nachten van wachten en verwachten niet in een zucht voorbij. Integendeel — Noach en de zijnen zijn geroepen gedurende de stilte na de storm van het gericht de nieuwe morgen te verwachten. Gevraagd wordt van de bewoners van de ark te wandelen door geloof en niet door aanschouwen. Wat het aanschouwen van het vernieuwde aardrijk betreft, is er voorlopig niet meer te zien dan het teken van leven, dat de duif toont. Op het ritme van de zeven dagen is er de terugkeer naar de ark eerst zonder nog een zichtbaar teken van de vernieuwde schepping, daarna een teken van leven in een vers geplukt olijfblad en tenslotte — eindelijk dan toch — de doortocht van de duif als eerste naar de gereinigde aarde.
In deze gedaante van de duif is ons een gelijkenis van het Evangelie gegeven. Wanneer de Schriften met elkaar in gesprek raken en wederzijds voor ons verwonderend oor elkaar beginnen uit te leggen worden diepere verbanden opengelegd, die bij oppervlakkig en onverschillig luisteren nooit zullen helder worden. We trachten een fragment van zulk gesprek binnen de Schriften op te vangen en door te geven.
Waneer Jezus Zich laat dopen in het water van de Jordaan, verschijnt boven Hem en onder de geopende hemel de gedaante van een duif .En deze is beeld en teken van de Geest. Ook hier laat de duif ons, staande op de oever, de nieuwe schepping zien. In de doortocht van Jezus Christus valt eveneens te bespeuren het ritme van het drievoudige gaan en komen van de duif. Op drievoudige wijze brengt de Geest een teken van leven in Christus naar het hart, dat verbeidt en wacht.
Om te beginnen is er het moment, dat de duif de gereinigde aarde zoekt, maar nog geen rust vindt voor het hol van de voet.
De Geest zoekt te rusten in een vernieuwde schepping, die gelouterd is door het water van de grote vloed heen. We zien vooreerst de Geest rusteloos heen en weer gaan, zoals in den beginne er was het zweven op de wateren. De Geest zoekt de nieuwe aarde en daarop het nieuwe mensenleven. Het leven zoekt de Geest, waarvan God kan zeggen dat het goed, ja zeer goed is. Bij de doop van Jezus in de Jordaan is er de duif boven Hem, en deze zoekt de plaats van vernieuwing. Maar nog wacht de waterdoop od de bloeddoop, nog is het water teken en belofte van de doortocht door het donkere graf naar de morgen der opstanding heen. Zo wordt ons te verstaan gegeven, dat de Geest geen rustplaats vindt op aarde dan op de plaats, waar de Ene, die in Gods ogen genade heeft gevonden, de nieuwe aarde en de vernieuwde schepping is binnengegaan. Het eerste teken van leven van de Geest, dat uit Christus genomen is, brengt ons de tijding, dat wie in Christus is een nieuwe schepping mag zijn binnengegaan, maar tevens dat er geen rust is voor het hol van de voet wanneer niet de bloeddoop is volbracht tot in de klare morgen der opstanding.
Vervolgens is er het moment na zeven dagen, dat de duif weerkeert tegen de avondtijd met een olijfblad in de bek. Een onmiskenbaar teken van levende hoop brengt dan de Geest naderbij. Wonderschoon is de gestalte van de Opgestane, zoals de Geest deze in de avond doet zien. De avond van de dag van Pasen wordt Christus als de Verrezene gezien. Hij komt door gesloten deuren, maar Hij komt met de groet van vrede. De avondtijd, de smalle grensstrook tussen licht en donker, is immers het begin van de nieuwe dag. En dat zouden we toch niet hebben mogen vergeten. Onze klokketijd heeft het gehaaste en gewrongene aan zich, maar in de Schriften wordt ons voorgehouden hoe de nieuwe dag wordt geboren uit de nacht. Bij het invallen van de schemer begint reeds de volgende dag. Dat is de gegeven orde: het was avond geweest en het was morgen geweest. Deze volgorde wil heilzaam ons leven bepalen. En zo zien we door de avond heen de opgestane Christus verschijnen .Hoe dan? Zo — zoals de duif aan Noach een olijfblad bezorgt. In deze eenvoud en zekerheid. De duif is een postduif geworden, die het bericht van een nieuwe schepping overbrengt. Zie, een olijfblad. Zie, de tekenen in handen en zijde. Zie, hoe de doortocht is volbracht. Zie, het Lam, nu staande als geslacht.
O, grote Christus, eeuwig licht. Hoe draagt juist de avond het geheim van de stilte na de storm. Er is een stilte, die sprekender is dan de duizenden gesproken woorden. Een enkel olijfblad draagt gans de zekerheid van de nieuwe schepping. Zo is de Geest bij machte aan verslagenen van hart, aan hen, die gaan door een diep dal van duister, een licht te doen zien, dat niet meer doven zal. Wanneer het woord van vrede uit Christus' mond gevoegd is bij het zien van de wonden in handen en zijde, dan is er vrede. En deze vrede van het grensgebied tussen dag en nacht is de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat.
En dan is er ook het derde moment, dat
de duif niet terugkeert naar de ark. Hoe zouden we Christus willen vasthouden en naar onszelf Hem willen toetrekken. Maar
— Hij gaat als de Opgestane vóór naar de nieuwe schepping. Daarom is Hij hiér — in het graf — niet. Daarom mag Maria Hem niet vasthouden. Daarom onttrekt de wolk Hem aan de ogen van de discipelen en gaat Hij vóór naar de andere zijde, En dat alles is nuttig, want zo kunnen we het ongehoorde woord beginnen te verstaan dat de Ene voor altijd is voorgegaan. Want daarom gaat het immers voor het aangezicht van de Eeuwige: dat de doortocht volbracht is tot op de nieuwe aarde, onder de nieuwe hemel. En heeft Johannes vanaf Patmos dit niet mogen schouwen bij het licht van de Geest: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde? En de zee zag hij niet meer. Niet meer het donkere en dreigende water, maar slechts het water des levens.
Zó ook mogen we zien hoe de Geest uit Christus neemt ter verkondiging aan ons, die de duif gezien hebben boven de wateren van de vloed op zoek naar het teken van leven.
Tenslotte gaat onze blik nog eenmaal over deze tekening van de duif uit Noachs ark. Een fragment uit het gebeuren van de zondvloed is het, dat ons diep ontroert. En wanneer we dan ons eigen leven hier mede getekend vinden, hoe staat het er dan met ons voor? Het oog van het geloof speurt diepe dingen in het drievoudig heen en weer gaan van de duif.
Het eerste moment herkent het geloof als het rusteloze zoeken. Dolend over de aarde, geen rust voor de voet, geen plek om neer te zitten, geen vrede om te genieten. Waar is de nieuwe aarde? Dan is er nog de terugkeer naar de ark. Dan zoekt het hart de rust in de ark. De plaats van behoud temidden van de dood. Nog is er dan de terugkeer naar het hart van de verzoening. Nog is de nieuwe aarde niet zichtbaar verschenen boven het water van het oordeel uit. Nog is dat leven met Christus verborgen in God. En zolang geen voet gezet kan zijn op het vernieuwde aardrijk moet de rustplaats gezocht worden in de ark. Nog is dan de ark de kleine en besloten ruimte, waarbinnen mens en dier zijn bijeengebracht als een teken en belofte van het komende koninkrijk van God. Zo leidt ons de duif terug naar de ark, zo voert ons de Geest door het verwachten van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde heen naar de enige rustplaats voor het hol van onze voet. De Geest Zelf kan niet rusten nog voorgoed, en daarom kunnen wij het ook nog niet. Zolang aan God Zijn schepping als een nieuwe schepping niet is teruggebracht kan niemand van ons ooit de rust vinden, die met het volste recht de eeuwige rust genoemd mag worden.
Het tweede moment, dat van de terugkeer in de avond met het olijfblad, wordt herkend als de avondtijd in het leven van geloof, hoop en liefde, waarin het teken van de hoop in de mond is gegeven. Dan mogen wc met niet meer dan een simpel blad van de olijfboom het anderen en ook onszelf verkondigen dat de doortocht is volbracht, en dat het nu de tijd is om te leven uit de gegronde hoop. De avondtijd is bij uitstek gegeven om onze naaste in duister en wanhoop te verzekeren, dat de morgen der opstanding zich zal uitstrekken tot een dag, waarop geen avond en nacht meer volgen zullen.
En dan het derde en laatste moment in het gaan van de duif zonder dat nog terugkeer volgt. Het geloof herkent het moment, waarop een ogenblik de eeuwigheid is neergedaald in de tijd. Dan is de grens gepasseerd, dan is er sprake van een opgetrokken zijn tot in de derde hemel. Zulke ogenblikken maken het leven kostbaar, wanneer de Geest in ons zucht, en wanneer de Geest zucht met de gemeente om de komst voorgoed van de opgestane Christus. Geroepen en gezeten aan de tafel, waarop de tekenen van brood en wijn gegeven zijn. kan het diep verlangen leven om niet meer terug te hoeven keren, om voor altijd voorbij de grens te mogen blijven. In zulke momenten begint het hart te beseffen wat het inhoudt dat de duif ten derde male niet weer terugkeert in de ark. maar eens en vooral is voorgegaan naar het nieuwe land.
En boven dit tafereel van de duif en de ark ziet God de nieuwe aarde verschijnen, opkomende uit het donkere water. En in deze stilte na de grote storm begint het loflied te klinken aan de nooit genoeg volprezen Naam van God.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's