De dominee op de begravenis
Als dienaar van het Woord wordt men vaak geconfronteerd met de dood. Weliswaar behoort het leiden van begrafenissen, strikt-genomen, niet tot onze taak. Noch in het bevestigingsformulier voor de dienaren van het Woord, noch in de beroepsbrief, waarin de werkzaamheden van een predikant worden opgesomd, wordt er ook maar met één woord over gesproken. Desondanks is het bijna vanzelfsprekend, zowel voor dc predikant zelf alsook voor de gemeenteleden, dat hij bij een begrafenis aanwezig is en spreekt. En ook in onze tijd, nu het aantal rand-en buitenkerkelijken sterk toegenomen is, blijken er nog betrekkelijk veel mensen te zijn die op de aanwezigheid en de leiding van de predikant prijs stellen. Je kunt toch vader of moeder niet „als een hond" naar het kerkhof laten brengen? Wie als predikant wordt uitgenodigd voor het leiden van een begrafenis zal dat mijns inziens niet mogen weigeren. Ook al heeft de overledene tijdens zijn of haar leven „nergens aan gedaan" of al is de hele familie totaal onkerkelijk, we krijgen de gelegenheid het Woord te verkondigen en die kans mogen we niet voorbij laten gaan. Uiteraard zullen we bij de tekstkeuze en ook in de toespraak rekening moeten houden met ons „publiek". Bij een meelevende familie mogen vele zaken als bekend worden verondersteld, zodat we dieper kunnen doorstoten dan bij mensen die de kerk nimmer van binnen zien. Zonder de boodschap zelf geweld aan te doen zullen we op een kinderlijk-eenvoudige manier moeten spreken. Een eis die we trouwens onszelf altijd moeten stellen. Bij iedere begrafenis zijn wel „andersdenkenden" aanwezig, of mensen die volkomen onbekend zijn met de inhoud van de bijbelse boodschap. Daarom moet een rouwdienst altijd iets hebben van een Evangelisatie-toespraak, waarin op eenvoudige wijze het Woord van God wordt doorgegeven. Wie weet voor wie van de aanwezigen het tot zegen zou kunnen zijn?
De overledene of de overlevenden?
Het is opvallend dat juist rand-en buitenkerkelijke families er vaak geen notie van hebben wat de taak van de predikant bij een rouwdienst inhoudt. Veelal zijn ze van mening dat ze een dominee „inhuren" om de lof van de overledene te zingen! Vooral in een stedelijke samenleving, waarin je nogal eens een begrafenis moet leiden van iemand die ie nooit gezien of gekend hebt, word je soms uitvoerig geïnformeerd over het leven van hem of haar die is heengegaan. Met de bedoeling natuurlijk, dat dit
alles in de rouwdienst zal worden gememoreerd. Er is dan veel tact en wijsheid nodig om de familie aan het verstand te brengen dat niet de overledene centraal behoort te staan, maar het Woord. Zeker is er in elke rouwdienst een bescheiden plaats voor een , , In Memoriam", waarin (kort) het leven van de overledene wordt geschetst, en zijn of haar betekenis voor de familie of voor de kring waarin hij of zij zich bewoog. Maar overigens dient het Woord volledig aan het woord te komen. En dat Woord heeft een boodschap, niet voor de overledene, maar voor de overlevenden.
Geen eeuwigheidsbesef
Wanneer ergens kan worden geconstateerd hoe ver de saecularisatie gevorderd is, dan wel in sterfhuizen en bij begrafenissen. Op het platteland mag er ook bij randkerkelijken nog wat eeuwigheidsbesef zijn, in de meer verstedelijkte samenleving is dat praktisch verdwenen. Dat blijkt uit tal van opmerkingen, door familieleden van de overledene gemaakt. Is vader of moeder plotseling overleden, dan was dat „een mooie dood". Was de overledene zwaar gehandicapt. of dement, of ernstig ziek, dan is hij of zij „uit het lijden verlost", of „het is maar beter zo". Dat ons leven een voorbereidingstijd is voor de eeuwigheid, en dat dit aardse bestaan een vervolg heeft, komt nauwelijks meer binnen het gezichtsveld.
En waar nog wèl een vermoeden bestaat dat het met dit leven niet afgelopen is, daar gaat men er vaak zonder meer vanuit, dat de overledene nu „in de hemel" is, ook al was er tijdens het leven geen enkele band aan het Woord, zelfs geen belangstelling voor het Woord. De gronden daarvoor zijn vanouds bekend: „altijd netjes geleefd" of „nooit iemand kwaad gedaan" of „ieder het zijne gegeven". Die mening kan nog worden versterkt doordat de stervende iets héél moois zag, of mooie muziek hoorde. Zelfs de gelaatsuitdrukking van de dode heeft betekenis: „kijk eens, hoe vredig hij of zij erbij ligt"...
Voor ons, predikanten, zijn dat moeilijke momenten. Je wilt niemand, zeker geen nabestaanden, onnodig pijn doen, maar je mag ook niet ontrouw worden aan je opdracht.
Natuurlijk doe je het de familie niet aan, staande bij de kist, tegen zulke uitspraken in te gaan. Bovendien, het oordeel over de eeuwige bestemming is niet aan óns, en wij kunnen ook aan die bestemming niets meer veranderen. Wat wij wèl moeten doen is vanuit het Woord erop wijzen wat voor ons, levenden, nodig is: in dit leven leren sterven aan onszelf, om het leven buiten onszelf in Christus te zoeken. En dan is het nog maar de vraag of dat enigszins tot de mensen doordringt...
Rouwkaart en rouwdienst
De tekst van de rouwkaart spreekt in dit verband ook boekdelen. Hoewel Nel Benschop en haar gedichten bij rand-en buitenkerkelijken waarschijnlijk onbekend zijn, meent wel iedereen beslag te kunnen leggen op de regels: „Rust nu maar uit, je hebt je strijd gestreden..." Dat wordt wellicht gewoon overgenomen uit andere rouwberichten. Favoriet is ook „De Heer is mijn Herder", evenals „Veilig in Jezus' armen".
Je hebt het gevoel dat deze en dergelijke regels de enige overblijfselen zijn van wat vroeger misschien nog geleerd is op de zondagsschool. Regels die nu goed van pas komen... Uit méér kennis van de bijbel of van het psalm-en gezangboek kan niet w r orden geput...
Hetzelfde verschijnsel doet zich voor wanneer er in de rouwdienst moet worden gezongen, of wanneer er in de aula op de begraafplaats moet worden gespeeld. De families komen, alsof het afgesproken werk is, steeds weer met dezelfde verzoeknummers. Dat zijn dan weer de boven geciteerde verzen, eventueel vermeerderd met „Blijf bij mij. Heer, want d' avond is nabij..." Je voelt je als predikant weleens gelukkig wanneer een familie de keuze van de te zingen of te spelen liederen aan je overlaat. Maar dan gebeurt het, dat je tegen de organist moet zeggen: „speel maar wat u wilt, het maakt niet uit, want er is toch niet één psalm die ze kennen..."
Zo staan we ook rondom het levenseinde in een bijna volledig gesaeculariseerde situatie, waarin het steeds moeilijker wordt de boodschap te brengen. Maar waarin we ook dankbaar moeten zijn wanneer ons nog de gelegenheid wordt geboden het Woord te laten spreken. Want ook onder zulke omstandigheden is het Woord met macht, en zal het, naar Gods eigen belofte, doen alles wat Hem behaagt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1986
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juli 1986
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's