Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De plaats van de Tien Geboden in de Eredienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De plaats van de Tien Geboden in de Eredienst

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

Omdat, zoals we de vorige keer zagen, de tucht van de Wet nooit tucht zonder meer is, maar in dienst staat van het Evangelie, kwamen wij er op — vanuit een zeker indirekt verband — de vrijmacht van Gods handelen in de bekering van de mens wat naar voren te halen. Ik wil tot goed verstaan van de bedoeling daarmee toch dus even aandacht vragen voor

De soevereiniteit van God

Een aansprekend voorbeeld waarbij toch een zekere orde in de verhouding Wet-Evangelie zonder een dwangmatig schema naar voren wordt gebracht vinden we bijv. bij W. a Brakel wanneer hij in zijn „Redelijke Godsdienst" (3e druk, Rotterdam, D. Bolle, blz. 750) schrijft over , , de wijze van de wedergeboorte".

Hij onderscheidt dan vijf manieren waarop de mens wedergeboren wordt, of liever kan worden.

a) Sommigen worden schielijk, in een korten tijd overgebracht, als in een ogenblik. Voorbeelden zijn Zacheiis, de moordenaar aan het kruis, de 3000 op de Pinksterdag en de stokbewaarder in Filippi.

b) „Sommigen door en met grote verschrikkingen en ontsteltenissen der Wet, des doods en der verdoemenis". Zoals bij de genoemde bekeerlingen op de Pinksterdag en de cipier te Filippi.

c) „Sommigen op een zeer evangelische wijze". In de aanvang overstelpen hen de volheid van de Middelaar Jezus Christus en worden hun zielen met de „zoetheden van het Evangelie" vervuld. Valt de Wet nu helemaal buiten hun gezichtsveld? In het begin van hun bekering soms wel, maar in de verdieping van hun bekering zeker niet. Als voorbeeld geldt nu Zacheüs voor a Brakel. En hoezeer ook Zacheüs gekonfronteerd geworden is met de Wet van God bewijst zijn belijdenis van bedrog en diefstal. Hij verlaat het pad der zonde.

d) Sommigen brengt de Heere over in veel bedaardheid. Rustig en diep zien ze hun zonden en ellendige staat buiten Christus en de aanbieding van Christus door het Evangelie. Hun bekering verloopt niet zo schoksgewijs als bij anderen. Er is een zekere gelijkmatigheid in het een en in het ander.

e) De „gewone weg" aldus a Brakel „is dat droefheid en blijdschap, geloof en ongeloof strijden en overwinnen, vallen en opstaan elkaar afwisselen". Ook dan geschiedt de bekering niet in één keer, maar „allengskens" van de eerste overtuiging, tot de bewustheid dat men Christus aanneemt".

Zo wil a Brakel ons de ogen openen voor de veelkleurige wijsheid Gods, zonder aan de kern van de bekering iets tekort te doen.

Tenslotte komt hij tot de konklusie dat niemand bekommerd moet zijn dat God hem of haar op een andere wijze tot bekering heeft gebracht, dan hij wel eens van anderen gehoord of gezien heeft. „Want de wegen Gods zijn wonderbaar, en de een ondervindt wel iets, daar de ander niet van weet, ook in de gewone weg tot bekering."

Ik zou toch in overeenstemming hiermee willen pleiten voor een ruimer begrip en prediking van de soevereniteit Gods zonder het grondprincipe dat de Wet onze tuchtmeester tot Christus is, en dat door de Wet de kennis der zonde is prijs te willen geven. Misschien loop je dan verstandelijk vast, maar juist dan komt er ruimte voor het gebed: Heere maak mij Uwe wegen bekend, en leer mij Uw paden. Leid mij in Uw waarheid en leer mij. door Uw Woord en Geest. (Ps. 25).

Onder de belofte

W r at bedoelen wij nu als we de gemeente oproepen om zich niet alleen te stellen onder de tucht, maar ook onder de belofte van Gods heilige Wet? Is er wel sprake van belofte in de Wet van God?

Calvijn schroomt niet naar voren te brengen dat de Wet in haar eigenlijke oorsprong een belovend karakter heeft. En Paulus zegt dat de Wet goed is. „Men mag ook niet ontkennen dat de juiste gehoorzaamheid aan de Wet beloond wordt met eeuwige zaligheid zoals die door de Heere beloofd wordt." (Inst. II-VII-3).

God belooft het leven op de onderhouding van de Wet. De keerzijde is daarom ook dat ieder vervloekt is die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het Boek der Wet om dat te doen. (Galaten 3 : 10). De straf en de vloek nemen de plaats van de belofte in, radikaal. „Want aangezien in niemand onzer die onderhouding der Wet wordt gevonden, zijn wij van de beloften des levens uitgesloten en vervallen tot de vloek".

De beloften blijven op zichzelf aan de onderhouding van de Wet gebonden. Gods Wet in haar oorsprong is niet zonder belofte, nooit geweest en zal het ook niet worden. Maar door de schandelijke overtreding der Wet ontgaan ons de beloften. Ja zelfs is het zo dat we die beloften wel kunnen zien liggen, maar ze kunnen nooit meer in vervulling gaan. Integendeel, ze kunnen wel dienen om onze „ellende beter te taxeren". Juist het zicht op wat God beloofd heeft op de onderhouding van Zijn Wet verergert het feit dat „nu de hoop op zaligheid afgesneden is en de dood de mens gewis boven het hoofd hangt"( Idem II - VII - 3). De beloften van de Wet kunnen nooit meer in vervulling gaan... tenzij! En aan dit „tenzij" mag het recht ontleend worden om behalve over de tucht, ook over de belofte van de Wet te spreken.

Hoe kunnen dan toch de beloften van Gods Wet in ons leven in vervulling gaan? Calvijn beseft hoe moeilijk het een en ander is. Want als God ons het leven belooft op voorwaarde van de onderhouding der Wet, en toch iets van de mens eist wat hij niet doen kan, (Heid. Cat., vr. 9) dan ligt het voor de hand dat dit op z'n minst onrechtvaardig is, althans zo komt het bij ons mensen over. „Spot de Heere dan zo met ons? zult ge zeggen", zo vraagt Calvijn. Wil Hij ons wel de hoop op geluk tonen, er toe uitnodigen en aansporen en tegelijk de hefboom laten vallen, de ingang tot het leven afsluiten? Komt zoiets niet in mindering op het beloftekarakter van de Wet? Helemaal niet zegt Calvijn. „Ook al zijn de beloften der Wet voorzover zij van een voorwaarde vergezeld gaan, van de volmaakte gehoorzaamheid van de Wet afhankelijk, die men nergens kan vinden (want er is geen mens die goed doet en niet zondigt, H. V.), zo zijn ze, n.1. die beloften niet tevergeefs gegeven." (Idem II - VII - 4).

Calvijn handhaaft dus volledig het beloftekarakter van de Wet. Hoe echter worden die beloften van de Wet ons deel? Door het geloof in Christus. Hij heeft aan al de eisen van Gods Wet voldaan. Hij heeft de voorwaarden, waardoor de beloften in vervulling gaan, door zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid allen volbracht. Hij heeft door de vervulling der Wet de slagboom opgeheven en de toegang tot de belofte van de Wet, namelijk het eeuwige leven op de onderhouding van de Wet rijk en vrij geopend. Dit bedoelen wij met het „tenzij".

De beloften van Gods Wet zijn voor ons vergeefs en zonder uitwerking: , , Tenzij we geleerd hebben dat God ons door Zijn goedheid en zonder aanzien van onze werken omhelst, en wanneer wij bovendien die goedheid, die ons door het Evangelie geopenbaard is, met geloof omhelsd hebben, dan missen zij (n.1. de beloften) niet hun werking, ook wanneer er een voorwaarde aan is toegevoegd".

Wat is nu die goedheid die God ons in het Evangelie geopenbaard heeft? Wat anders dan dat Christus gekomen is om wet en profeten te vervullen. Hoe krijg ik deel aan die goedheid? Christus is het einde der Wet voor ieder die gelooft. De voorwaarde staat niet langer in de weg, want de voorwaarde heeft Christus voldaan. In de rechtvaardiging door het geloof wordt ons de gerechtigheid van Christus zo volkomen toegerekend, als had ik nooit zonde gekend noch gedaan, ja als had ik zelf al de gehoorzaamheid (der Wet) volbracht die Christus voor mij volbracht heeft." (Heid. Cat. Zondag 23).

„Want dan schenkt Hij ons alles uit genade zo, dat Hij ter bekroning van Zijn weldadigheid dit toevoegt, dat Hij ons halve gehoorzaamheid niet verwerpt, wat aan de vervulling ontbreekt, vergeeft en evenalsof de voorwaarde door ons vervuld was (cursivering H.V.) ons de vrucht van de beloften der Wet doet genieten." (Inst. II - VII - 4).

Zeer beslist spreekt dus Calvijn over de vrucht van de vervulling van de beloften der Wet. Als we de Wet dus goed verstaan, ook in de lezing in de erdedienst, dan zullen we dit element er in onze gedachten zeker bij moeten betrekken. Maar dan moet dit element in de prediking ook met kracht naar voren gebracht worden. Zo houden we tucht en belofte bijeen. Leggen we alleen in de voorlezing der Wet het accent op de tucht, dan doen we het Evangelie tekort. Leggen we alleen nadruk op het Evangelie dan doen we de eis der Wet tekort. Hoe hanteren we dan met wijsheid, zoals we de vorige keer schreven het bekende schema wet-evangelie?

Hoor hoe Calvijn dit doet. „De apostel getuigt wel dat wij door het oordeel der Wet verdoemd zijn. (Rom. 3 : 19). Opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemd zij." Vervolgens wijst Calvijn er op dat Paulus elders ook nog iets anders heeft gezegd. Bijvoorbeeld in Rom. 11 : 32, waar we lezen dat God hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten heeft, niet om hen te vernietigen of om te laten komen, maar opdat Hij hen allen barmhartig zou zijn. Calvijn vervolgt dan: En wel opdat ze na de dwaze mening omtrent hun eigen kracht te hebben laten varen, zouden inzien, dat ze alleen door Gods hand staan en staande blijven, opdat we naakt en ledig tot Zijn barmhartigheid zouden vluchten, op haar geheel te steunen, in haar zich geheel te verbergen en haar alleen voor hun

gerechtigheid en verdiensten zouden aangrijpen, welke in Christus voor allen ter beschikking is, die haar met een waar geloof begeren en verwachten." (Inst. II - VII - 8).

Calvijn zegt dus dat het gebruik der Wet als tuchtmeester tot Christus nooit bij de tucht alleen kan en mag blijven steken. En als wij spreken van zich stellen onder de belofte der Wet, dan bedoelen wij dat de verslagen zondaar wiens ziel herdenkt met heilig beven.

Hoe God met majesteit bekleed, Zijn Wet op Horeb heeft gegeven, zich tot Christus als de Vervuiler en het einde der Wet zal spoeden door het geloof. „Want God verschijnt in de geboden der Wet als een Beloner slechts — Iet daar goed op — van dc volmaakte gerechtigheid, waarvan wij allen verstoken zijn, als een streng Rechter der misdaden. God beloont slechts volmaakte gehoorzaamheid aan de Wet.

„In Christus echter schittert Zijn aangezicht vol van genade en zachtmoedigheid voor ellendige en onwaardige zondaren." (Inst. II - VII - 8).

Het recht om van de belofte der Wet te spreken ontlenen we alleen aan de volmaakte wetsvervulling van Christus, en ze gelden voor ieder die gelooft in Hem.

De inzet van de Wet

Behalve de bovengenoemde is er nog één reden waarom wij naast en in verband met de tucht van de Wet spreken van de belofte van Gods Wet. Die reden leiden we rechtstreeks af uit de inzet of de aanhef van de Wet. God sprak al deze woorden zeggende: Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypte uit het diensthuis uitgeleid heb.

Ik ben de HEERE uw God. Daarin ligt de belofte van Gods genadige toewending tot Zijn volk. Het volk tot wie God zich richt dat zijn die ellendige groep mensen die tot voor kort als vuil behandeld zijn. De Israëlitische slaven golden in Egypte nauwelijks als mensen. Zojuist bevrijd uit Egypte heeft Hij nu als hun Uitleider een verbond met dit volk gemaakt en leidt Hij ze allereerst Zijn verbond binnen

Ik ben de HEERE, uw God. De HEERE maakt in Zijn verbondsnaam bekend wie Hij is en wat Hij doet. Hoe Hij het ellendige slavenvolk om des verbonds en om Zijns Naams wil heeft verkoren, en door Zijn grote barmhartigheid heeft behouden en bewaard. Niet de Tien Geboden als condities die door Israël eerst vervuld moesten worden vormen een prestatie waarop God als een soort tegenprestatie hen bevrijd heeft. Neen ze zijn door Gods genade en barmhartigheid behouden.

In het Uw God ligt het volle Evangelie besloten. En vanuit de optiek van Israëls bevrijding, vanuit de genade aan het volk bewezen komt Hij nu met Zijn Tien woorden. God heeft door Zijn verlossingsdaad eerst zelf de mogelijkheid van gehoorzaamheid verschaft, geschonken. De genade van de uittocht mag zichzelf uitwerken in een nieuw leven. Gods geboden gaan schitteren als beloften en ze gelden als de weg waarin en waardoor het verbond als een genadeverbond steeds rijker inhoud krijgt. In het leven met de Heere hun God zijn de geboden geen boeien, maar banden die ons aan de Heere dc God des verbonds binden, het zijn gezangen.

Daarmee raken wij de derde funktie van Gods Wet die regel der dankbaarheid is. En juist hier worden de duidelijke lijnen, de verbindingslijnen met het Nieuwe Testament zichtbaar. Men wordt aan die vrijheid herinnerd, waarover Paulus telkens spreekt, uit de dienstbaarheid verlost, om te staan in de vrijheid van de kinderen Gods. Heden zijt gij geworden het volk van de Heere uw God.

Daarom zult ge luisteren naar de stem van de Heere uw God en Zijn geboden en inzettingen onderhouden. (Deut. 27 : 9). Men lette op dit „daarom". Omdat het heil gekomen is, de verlossing geschied is. Omdat de Heere Israël uit het diensthuis heeft uitgeleid wordt het leven der dankbaarheid ingeluid. Daarom zal men geen andere goden kunnen dienen. En dit daarom zal de apostel Paulus straks overnemen, als hij de kerk oproept tot levensheiliging en acht hij de Tien Geboden nog steeds toepasselijk op het leven van de christen. Geen genade die voortvloeit uit de goede werken, maar goede werken die uit de genade opkomen. Ik meen, dat hoewel er formeel kritiek op te leveren zou zijn, dit inhoudelijk door Kohlbrügge is bedoeld, toen hij zei dat Gods geboden louter beloften zijn.

In die zin dat de Heere, nadat Hij ons heeft bevrijd van het slavenjuk der zonden, en wij door het geloof in Christus alle geboden hebben volbracht God als volgt belooft, let er goed op belóóft: En Ik zal Mijn Wet in hun binnenste geven, en Ik zal maken dat zij Mijn rechten zullen bewaren en doen, ja in hun verstand zal ik mijn Wet inschrijven. Graveren volgens Jeremia 31 op de vlesen tafelen van hun hart. Is dat belofte of niet? Als de Heere zelf zegt Ik zal.

De genadige mogelijkheid van de Wet is... gij zult. En zo wordt als het diepste bewustzijn van uw leven vertolkt: Ik ben door de Wet der Wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. En als het dan mag heten ik leef niet meer maar Christus, de Vervuiler der Wet leeft in mij, Hij is mijn Lust en mijn Leven, dan is dit toch geen verbeelding, geen dweperige aanstellerij. Neen, dan gaan al de beloften der Wet in vervuling en dan vermag ik alle dingen door Christus die mij kracht geeft.

Zo komen we toe aan wat Calvijn noemt het voornaamste der Wet, de regel der dankbaarheid die ondanks alle schuld en tekorten en ondanks dat de Wet mij elke keer scherpelijk gepredikt moet worden, toch als een belofte in vervulling gaat. Het is gewoon • écht waar. Het leven Gods, te weten dat leven waarmee Hij in ons door Zijn Geest leeft in Christus. In Christus, zéker. Want als Deze ons niet getrokken had en van de vloek der Wet bevrijd, was het er nooit van gekomen. Dit leven der dankbaarheid hebben we nu in Zijn Zoon.

De Heere kennen die ons uitleidde uit Egypte. Hem ter eer wil en mag ik leven. In die nadrukkelijke zin bedoelen we het ais we spreken van de belofte der Wet. En schreef ik nu in het begin dat vanwege de regel der dankbaarheid Calvijn na de schuldbelijdenis en de genadeverkondiging de Wet liet zingen door de gemeente, nu wij dit gebruik der Wet in de eredienst zo niet meer kennen, kan de oproep ons te stellen onder de belofte der Wet, ons de ogen helpen openen dat we bij het leven der Wet, de regel der dankbaarheid niet uit het oog verliezen. Tucht en belofte.

Liefdedienst op grond van betoonde liefde. Dat laatste hoort er ook bij. Daarom is het niet alleen goed dat we na de Wet altijd een boetepsalm kiezen maar ook gedurig uit Psalm 119 de lof der Wet bezingen, of uiting geven in ons zingen op de Wet van de genade, van de rijkste belofte die ik ken: Ik draag die heil'ge Wet, Dien Gij de strek'ling zet in het binnenst ingewand. Dat is Christus.

Maar dat zingt David Hem vóór door de Geest en dat mag ieder Hem nazingen die den beelde van Gods Zoon gelijkvormig wordt gemaakt, als hij zien mag hoe heerlijk God alle beloften door het geloof in Christus die het einde der Wet is vervuld zijn en worden.

Zet uw hart op al de woorden die ik heden onder ulieden betuig, dat gij ze uw kinderen gebieden zult en dat gij hun leert waar te nemen, te doen en te vervullen al wat geschreven is in het boek der Wet want het zijn geen vergeefse geboden voor ulieden, maar ze zijn er, opdat een ieder daarin zou leven. Zó leven dat het beeld van Christus in onze ziel geëtst wordt. Want gelijk Hij de heilige Wet droeg en draagt in Zijn hart en ingewand, zo is dit het verbond dat God met het huis Israëls en met zijn ganse kerk maken zal: Ik zal Mijn w r et in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Met recht de belofte der Wet.

W.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De plaats van de Tien Geboden in de Eredienst

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's