Dominee van den Bergh van Voorthuizen
(slot)
Dolerend
Reeds toen Van den Bergh in Schaarsbergen stond hield het vraagstuk van de kerk hem voortdurend bezig. De nood van de kerk was hem op het hart gebonden. De leervrijheid waardoor moderne predikanten hun vrijzinnige ideeën konden spuien en loochenaars van Christus toegang tot de kansels hadden, gaf hem diepe zorg.
Maar in Schaarsbergen was weinig bereidheid aan enig streven naar reformatie van de kerk toe te geven. „De kerkvoogd Baron Brantsen van de Zijp, tevens de man van wien de Kerk haar meeste inkomsten trok, was er beslist tegen. En de minder 'onderlegde leden der gemeente konden er moeilijk voor in geestdrift gebracht worden" (D. de Wit in zijn boek: over dr. mr. W. v. d. Bergh: „Een boetgezant").
Het diepe verval van de kerk liet Van den Bergh geen rust. In Voorthuizen schreef hij bidstonden uit voor kerkherstel. Nieuwe synodale bepalingen betreffende ds z.g. aanneming en de proponentsformule en het feit dat op 22 augustus '85 een verzoek van 70 predikanten om tot de oude proponentsformule terug te keren door de Synode werd afgewezen, deed het verlangen om de banden met de synodale besturen te verbreken met de dag toenemen.
In een bidstond op 7 september sprak ds. Van den Bergh over psalm 119 : 126: Het is tijd voor de Heere, dat Hij werke, want zij hebben uwe Wet verbroken". Drie dagen later, op 10 september 1885 sprak de kerkeraad in haar vergadering uit, ongehoorzaam te zijn aan Christus de Koning Zijner Kerk, door Reglementen te bezitten met dat gezag in strijd. Ze erkende het als haar plicht en als eis des Heeren, terug te keren in de weg der gehoorzaamheid. Nog onzeker over de weg die men diende in te slaan, was dit kerkeraadsbesluit niet openbaar gemaakt. Dat gebeurde eerst op 4 februari 1886. Toen leidde dominee Van den Bergh de gemeente van Voorburg in de Doleantie. De band met de hogere kerkbesturen werd verbroken en men keerde terug tot de Kerkorde van 1618 - 1619. (Kerkenorde van Dordt).
Aan Koning Willem III, zowel als aan de Synode, werd van deze stap kennis gegeven. Op zondag 7 februari werd de gemeente van het besluit op de hoogte gesteld. Dominee preekte bij deze gelegenheid over Jesaja 33 : 22: Want de Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Koning, Hij zal ons behouden".
Voor Van den Bergh brak nu een drukke tijd aan. Soms was hij 14 dagen van huis. Met paard en wagen of per spoor trok hij van plaats tot plaats, belegde vergaderingen en sprak avond na avond, aldus de weg bereidend voor de Doleantie. Onder zijn leiding brak op 4 maart 1887 in Nijkerk de kerkeraad met de synode. De predikanten Gobius du Sart en Blüggel aldaar gingen niet met de Doleantie mee. Zij konden de hun
toekomende spreekbeurt ongestoord vervullen. Maar in een vakaturebeurt, die reeds was toegewezen aan ds. Ris Lambers te Barneveld, zou ds. Van den Bergh voorgaan. Dat heeft tot een behoorlijke rel geleid.
Ds. Van den Bergh die uit voorzorg al t vroeg op de kansel aanwezig was werd door de burgemeester, vergezeld door ds. Gobius du Sart en ds. Ris Lambers en politie, gesommeerd van de kansel af te komen. In eerste instantie weigerde Van den Bergh dit. Maar toen een groep volk onder luid rumoer de kerk binnendrong en kerkboeken en andere dingen naar de kansel werden geslingerd, daalde ds. Van den Bergh op verzoek van de president-kerkvoogd af en keerde langs een omweg naar Voorthuizen terug.
Het waren bij ds. Van den Bergh ongetwijfeld diep geestelijke motieven die hem tot het breken van de bestuurlijke banden bracht. Het ging hem ook in deze zaak om het recht des Heeren. Hij prees ook niet elk meegaan met de Doleantie. Hij had oog voor de geestelijke gevaren die de kerkstrijd meebracht. Gebruik van middelen die de toets van het Woord niet konden doorstaan. In de Gelderse Kerkbode schreef hij: „Niet op het doleren maar op het zich bekeren komt het aan. Men kan doleren (klagen) over de zonden en nochtans zijne verborgene zonden en afgoden vasthouden. Men kan breken met zonden en nochtans 'n Farizeeër zijn". Met recht heeft men hem het „geweten" van de Doleantie genoemd.
Dominee Van den Bergh was zeer zeker een der edelste figuren uit de Doleantie. Hij komt sympathieker over dan de grote strateeg en veldheer dr. A. Kuyper, hoeveel respekt wij ook verder voor hem hebben. Ds. J. Jongeleen, predikant bij de Chr. Geref. Kerken, heeft geschreven: „van het begin af was er in de beweging van de Doleantie te veel berekening. „Maar dat gold zeker niet voor Van den Bergh. In tegenstelling met de meeste anderen in die tijd, durfde Van den Bergh ook kritiek op Kuyper te hebben. Hij riep hem op „meer heilig te strijden en niet zo te domineren". Wat de overheersing van Kuyper betreft schreef C. A. Lingbeek over „het schrikbewind van dr. Kuyper" in de kerkeraad van Amsterdam. En bij de herdenking van de Doleantie nu 50 jaar geleden, schreef K. H. Miskotte, handelend over de führergestalte van Kuyper: „Hij had gevoegelijk een gedenkboek kunnen uitgeven getiteld: Mein Kampf..."
Van den Bergh wilde geen afgescheiden kerk zijn... „Men scheidt zich af van de synodale besturen en de organisatie, om te nauwer met de plaatselijke Hervormde Kerk en waarlijk Hervormde Gemeenten in dezen lande verbonden te worden". Deze zienswijze bleek een illusie te zijn. De Doleantie werd een afscheidingsbeweging. Doel was: reorganisatie, het werd: een nieuwe afscheiding. Lingbeek: „Mannen als Van den Bergh zouden zeker nooit zijn meegegaan als zij van te voren geweten of vermoed hadden, dat 't geen Doleantie, maar een afscheiding was, waaraan zij meewerkten. Nog horen wij ds. Van den Bergh zijn preek, die hij misschien wel op vijfentwintig andere plaatsen heeft gehouden, in het lokaal Plancius te Amsterdam uitspreken over de tekst: „en het ganse huis Israëls klaagde de Heere achterna", waarbij hij, zeker niet zonder bedoeling, in de plaats van „klaagde" voortdurend sprak van: „doleerde". Nog horen wij 't de spreker met z'n Haags accent roepen: „En het ganse huis van Israël doléérde de Heere achterna". (Lingbeek: „Herinneringen uit de tijd der Doleantie").
Toen de processen om gebouwen en goederen beëindigd waren, liet men de toevoeging „dolerend" vallen.
We moeten naar een eind toe. Nog heel veel zou te vertellen zijn. Binnen het bestek van een aantal artikelen kan dat niet. Maar... er zijn boeken over ds. Van den Bergh: „Tolle lege"... „neem en lees"! We noemen u: dr. G. Kuypers: „Iets goeds uit Voorthuizen? ", uitg. J. H. Kok te Kampen. Dit boek werd door ds. Van Gorsel in dit blad en door drs. Exalto in „De Waarheidsvriend" besproken. Eeder verscheen bij Ton Bolland in Amsterdam (1980) het boek: „Willem van den Bergh (1850-1890)" geschreven door dr. P. L. Schram.
Verdere bijzonderheden
Nog 4 jaar heeft Ds. Van den Bergh als dolerende dominee mogen arbeiden. Op allerlei gebied is hij aktief geweest. Hij heeft zijn sporen verdiend op het terrein van de zo nodige verzorging van geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Mede door zijn toedoen werd in januari 1886, dus nog voor de doleantie, de stichting „Veldwijk" voor zwakzinnigen geopend. Dat was in Ermelo. Eenmaal per maand preekte ds. Van den Bergh daar. Ook voor zwakbegaafde, idiote kinderen, zette hij zich in. Op 6 februari 1891 (ds. Van den Bergh leefde toen niet meer), werd op het landgoed 's Heerenloo bij Ermelo voor hen een inrichting geopend. Begonnen werd met 1 patiënt. Na twee jaar waren er 70. Later verrezen nog 3 stichtingen: „Groot Emmaus" voor verwaarloosde, achterlijke kinderen; „Lozenoord" voor zwakzinningen en te Noordwijk-Binnen een stichting voor zwakzinnigen. Deze laatstgenoemde stichting kreeg de naam „dr. Willem van den Berghstic'nting". Zo blijft de naam van ds. Van den Bergh en het belangrijke werk, door hem op dit terrein verricht, in gedachtenis.
Ook de inwendige en uitwendige zending hield Van den Bergh bezig. Hij bevorderde dat van 28 — 30 januari 1890 te Amsterdam
een zendingscongres werd gehouden. Door ernstige ziekte kon hij daar zelf niet bij zijn.
Van den Bergh benadrukte dat zending behoort uit te gaan van de kerken. Van zijn ijver om scholen met de Bijbel in het leven te roepen, getuigt de oprichting van zulke scholen in Schaarsbergen, Zwartebroek en Voorthuizen. Het christelijk onderwijs was hem een zeer aangebonden zaak. Dat was ook het geval met dc door Kuyper opgerichte Vrije Universiteit. Zorg voor haar geestelijk welzijn deed hem steeds vragen of ze „wel genoeg in de diepte graven" en „in alles een leven naar Gods Woord openbaarde".
Hij was van de V.U. curator. Nadat hij verschillende keren voor een benoeming als hoogleraar aan de V.U. had bedankt, nam hij een nieuwe benoeming in september 1889, na hevige strijd, aan. Hij zou in de Godgeleerdheid de „practische vakken" gaan doceren.
Het heeft niet zover mogen komen. De hem teisterende tering zette zich met kracht door. Tweemaal ging hij voor herstel naar Montreux in Zwitserland. Dat was in maart 1889 en in maart 1890. Het verblijf, dichtbij het meer van Genève, bracht wel enige verlichting, maar heeft niet kunnen verhinderen dat hij op 30 april 1890, even 40 jaar oud, aan zijn kwaal overleed. Zijn vriend Fabius was bij hem. Op het kerkhof te Territet, aan dat schone meer van Genève, ligt hij begraven. Op zijn grafsteen staat zijn intreetekst van Voorthuizen: „De offeranden Gods zijn een gebroken geest. Een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God niet verachten".
„Zó leefde en zó stierf hij: een gebroken hart, den Heere offerende" (ds. J. C. Sikkel).
B.
H. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's