Noach
(3)
„Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten: n gy zult in de ark gaan..." Gen. 6 : 17 — 22
Noach gaat op hoog bevel een ark bouwen. Daarbij'heeft hij vernomen dat God de aarde zal verderven. Maar nog niet is uitgesproken op welke wijze het einde van alle vlees komen zal. Daarover handelen de volgende woorden:
„Want Ik, zie. Ik breng een watervloed over de aarde..." Voor de eerste maal horen we dat het einde van de verdorven aarde door middel van water komen zal. Wij zijn gewoon dan te spreken over de zondvloed. Het is goed te bedenken dat het woord zondvloed letterlijk in het Oude Testament niet voorkomt. In de Schriften wordt gesproken van de grote watervloed. Ons woord „zondvloed" heeft te maken met de oude vorm „sintvlót". De betekenis is: grote vloed, waarbij het woord „sint" wel in verband gebracht werd met „zonde". Zeker staat de zondvloed in de dagen van Noach in verband met de zonde van de mens, maar de letterlijke betekenis van het woord is: grote, geweldige vloed van water.
En deze betekenis is die van het boek Genesis. Er is niet slechts sprake van een grote overstroming, maar het water is als een overstelpende vloed, die overal rondom is. Het water komt zowel van boven als van beneden. Zo staat het letterlijk geschreven, dat alle fonteinen van de grote afgrond worden onderbroken en dat de sluizen van de hemel worden geopend. Afgrond en hemel: beneden en boven dus. En midden daarin, omgeven van water, zal straks de ark zijn...
Hoe hebben we dat ons in te denken wanneer we horen dat het water van boven komt.?
Op de achtergrond horen we hier de klanken van het scheppingsverhaal. Op de tweede scheppingsdag zei God dat er een uitspansel in het midden der wateren zou zijn. Het woord voor „uitspansel" heeft in het Hebreetiws de betekenis van: met de voeten vast stampen, vast en stevig maken. God maakte een vaste en stevige hemelkoepel boven de aarde. En naar de woorden van Psalm 19 zal ook dit uitspansel het werk van Gods handen verkondigen.
Opmerkelijk is nu dat het uitspansel de roeping heeft ontvangen om scheiding te maken tussen wateren en wateren. Nader gezegd: oor het uitspansel maakt God scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. Waarop het aankomt is de taak van het uitspansel om scheiding te maken: ussen de wateren onder en de wateren boven. Daartoe vormt het uitspansel om zo te zeggen een stevige en vaste scheidingswand. Immers, op de achtergrond loert en dreigt voortdurend de chaos, die de goede schepping van God wil overspoelen. Een dreigende terugkeer naar het woeste en lege is hier aan de orde. Door middel van de hemelkoepel houdt God de wateren van boven tegen. En dat hebben we. op de wijze zoals een kind dat doet, te verstaan als de hand van God, die de aarde bewaart voor het dreigende water, dat dood en verderf zaaien kan. Wat nu in de zondvloed geschiedt, is, dat de wateren van boven doorbreken. De HEERE, „Die gezeten heeft over de watervloed" (Ps. 29 : 10). laat de wateren stromen: an boven naar beneden.
En wat hebben we ons erbij voor te stellen wanneer het water ook van beneden komt.?
De fonteinen van de grote afgrond worden opengebroken. En het woord „afgrond" ontmoeten we al in het tweede vers van het boek Genesis. Daar vernemen we van de duisternis op de afgrond. Er is sprake van een duister gelaat van de afgrond, van de diepte zonder rand of wand, het akelige beneden zonder bodem.
Zó hebben we ons naar de Schriften de grote watervloed in te denken. Hoog en laag. overal rondom: een stortvloed van donker en dreigend water. En bedolven in deze kolkende watervloed de ark, de kist van behoud.
Van de watervloed in de dagen van Noach kan gesproken worden als van de beslissende
doortocht voor Noach en de zijnen en de dieren: wars door de dood heen getrokken naar een vernieuwde aarde. Zo ingrijpend is deze doortocht, dat verderop in het boek Genesis de dagen gerekend worden vanaf de vloed: , En Noach leefde na de vloed driehonderdvijftig jaren" (Gen. 9 : 28; zie ook: en. 10 : 1, 32; 11 : 10).
„...een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is. van onder de hemel te verderven". Daarmee is uitgesproken dat al wat op de aarde leeft de geest zal geven. Al wat leeft...
Maar — met u zal Ik Mijn verbond oprichten. Voor de eerste maal in de Schriften klinkt het woord „verbond". We mogen opmerken dat hiermee een van de grondwoorden van de Schrift wordt genoemd. Een verbond betekent een verbinding, een gegeven belofte, een vaste afspraak, een gesloten kontrakt, een onverbrekelijke verbintenis. En hoe we verder ook pogen te omschrijven: hier staan we op de bodem van dat bronwoord der Schriften, waarin de openbaring van de God van Israël in het hart wordt getekend.
Ik zal Mijn verbond oprichten - met u. Zo tweezijdig als het bedoeld is, zo eenzijdig is het verbond van oorsprong. Het wordt opgericht en tot stand gebracht door God. Hoe ook de eeuwen door naar woorden gezocht is om de verhouding van God en mens in het gegeven verbond te tekenen, voor ieder mens heeft vast te staan, dat het verbond van God met de mens volstrekt op het initiatief van God Zelf berust. Dit is de grondtoon der Schriften. Wie deze doorgaande basistoon niet heeft opgevangen, kan toch niet de Schriften verstaan? We ontwaren in het geheel der openbaring een verscheidenheid aan verbonden: r is het verbond van God met Noach, met Abraham, met Israël. Er is ook het verbond van de HEERE met de aarde, waarvan de boog in de wolken het teken is (Gen. 9 : 13). Wij mensen mogen dan de boog zien in de wolken, maar het teken verwrijst ons naar het verbond tussen God en de aarde. In heel dit meervoud van verbonden schittert de ene doorgaande gouden koorde: e God van Israël is immer de Eerste. En dat is Hij, zoals Hij ook de Laatste zijn zal.
Het verbond van God met Noach heeft betrekking op de komende watervloed. Maar we kunnen, met de joodse uitlegger Rashie, de belofte van het verbond ook betrekken op de tijd vóór de grote vloed. In dit verbond vond Noach de belofte, dat hem vanwege het verdorven mensengeslacht niets zou overkomen in de tijd vóór de vloed. Het verbond met Noach is als een koepel van Gods belofte over het leven van Noach en de zijnen heen. Door déze belofte — en door niets of niemand anders — mag Noach zich gedragen weten. En dat geldt zelfs temidden van de dood. Ja, door de dood heen...
„...en gij zult in de ark gaan". Dat klinkt als een bevel, een gebod. Maar horen we vooral toch in deze woorden het heilzame gebod, het gebiedende woord ten léven. We herinneren hier aan de wijze waarop Kohlbrügge het gebod van God hoort klinken: „Gij zult niet..." bevat een gebod, een klaar bevel, maar het houdt ook in een belofte: dat zult ge niet doen... daarvoor zal Ik zorg dragen!
En zo zal Noach in de ark gaan, met zijn zonen, met zijn vrouw r , met zijn schoondochters. Acht mensen uit Gods grote barmhartigheid behouden en bewaard. De twee generaties, die nodig zijn om zonder bloedschande het menselijk leven in stand te houden, worden door het water des doods heengedragen.
„En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk, in de ark doen komen..." Mét Noach gaan ook de dieren in de ark. Ook de dieren delen in het verbond van God met Noach. Van den beginne zijn de dieren toevertrouwd aan de zorg van de mens. Adam was geroepen heerschappij te hebben over de dieren. Hij gaf hen namen, en daarmee werd uitgedrukt hoe de verhouding van mens en dier bedoeld was. Dieren hebben van den beginne een naam. En nu — nu de ganse aarde verdorven is voor het aangezicht van God, nu de ene, die genade vond in de ogen des HEEREN, behouden zal worden, nu vergeet God de dieren niet. Een door ons te zeer vergeten waarheid der Schriften is vertolkt in het psalmwoord: HEERE! Gij behoudt mensen en beesten" (Psalm 36 : 7). In de ark — en dat zullen we hier niet vergeten — is een plek van leven temidden van de dood, waar de ruimte zoals die in de hof gegeven was opnieuw geschonken is. De ruimte, waar mens en dier bijeen zijn voor het aangezicht van God, de Schepper van hemel en aarde.
Vogels en vee en kruipende dieren worden genoemd. Zoals we zagen, betrekken sommige uitleggers dit drietal op de drie verdiepingen, die de ark bevat.
Noach heeft daarbij te zorgen voor eten en drinken voor de dieren. In den beginne was het groene kruid gegeven tot spijs voor de dieren, en zo is het ook in de ark bedoeld. Dieren verslinden geen medeschepselen, maar voeden zich met de vrucht van de aarde. En hetzelfde, zo mogen we aannemen, geldt voor Noach en de zijnen: groente en fruit wordt hen voor de komende tijd in de ark tot voedsel gegeven.
„En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed' hij". Met het verbond van God wil aan Noach's kant het antwoord gegeven zijn in het geloof. En niets anders dan: geloven alleen. En dit geloven wordt zichtbaar in het doen, in het bouwen van de ark tegen al het zichtbare in...
In al deze dingen staat Noach ons voor ogen als een type van de Christus, overtuigend en helder.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's