Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale vragen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale vragen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

Hoe kan een christen in die geestelijke strijd staande blijven? Paulus die in Eieze 6 de geestelijke wapenrusting beschrijft zegt in vers 16: „Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij alle vurige pijlen des bozen kunt uitblussen." U moet dit schild des geloofs opheffen in de juiste richting, d.w.z. u moet zich goed rekenschap geven vanuit welke richting de duivel zijn vurige pijlen op u afschiet.

W. Teellinck wijst er op dat de christen dc Heilige Schrift ter hand moet nemen, om bij dit licht zich te overtuigen of de aanvallen van satan, die de godslasterlijke gedachten in het hart werpt, zich richten" hetzij tegen Gods Majesteit zelf, of tegen de heilige Drieëenheid, de zekerheid der Schriftuur, de rechtvaardigheid van Gods voorzienig bestel". Hèt weerwoord tegen die vuige en vuile woordenstroom van satan is Góds Woord. Het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord, heeft een belangrijke funktie in die strijd. Hoe meer en beter wij ons verdiepen in het Woord, hoe beter kunnen wij de duivel weerstaan met het Woord van God, naar het voorbeeld van Christus: Er staat geschreven: , , Hij moet als christen de waarheid Gods tegen zulke gedachten, stevig in zijn hart trachten te prenten, en die ook voor vast en bondig houden" (a.w blz. 237 - 238).

Voor vast en bondig houden wil zeggen dat we die woorden Gods met ons geloof vermengen. Door het geloof kan men zich beroepen op de waarheid Gods. Geloof — en dat bedoelt Paulus met het schild des geloofs — beroept zich voortdurend op Gods beloften. Niet geloven in je eigen geloof, maar door het geloof gebruik maken van en terugvallen op Gods Woord. Geloof richt zich op haar voorwerp.

Abraham als vader der gelovigen maakt het ons duidelijk wat er bedoeld wordt. In Romeinen 4 : 18 lezenv we dat Abraham tegen hope op hope geloofd heeft, dat hij een vader van vele volken zou worden. Zo was het hem beloofd, zo had de Heere tot hem gesproken. Hij heeft ondanks het bewijs van het tegendeel Hem getrouw geacht, die het beloofd had. Daardoor gaf hij God de eer. Zo handelt het geloof, het richt zich niet op de mens zelf, maar op God en Zijn beloften. En de Bijbel is vol van Gods beloften. Neem uw toevlucht tot die beloften Gods en hef zo het schild omhoog als hèt afweermiddel tegen de vurige pijlen van de boze. Op het ogenblik dat de vijand aanvalt en de vurige pijlen u om de oren vliegen, moet u het geloof in Gods beloften, gedreven door de kracht van de Geest niet alleen uzelf, maar vooral de satan voor ogen houden. Heel praktisch zegt Lloyd Jones: Wanneer de duivel komt en tegen u zegt: k geef toe dat God u eens heeft gezegend, en het u scheen dat Hij uw Vader was, maar Hij heeft nu geen enkele belangstelling meer voor u, hef het schild des geloofs op en zeg: aar dat is onmogelijk, want God is de Vader der lichten en bij Hem is geen verandering, noch schaduw van omkering. God kan niet veranderen. Wat Hij belooft volbrengt Hij. Zijn beloften zijn onwankelbaar, nu en voor eeuwig. Hij heeft gezworen met een eed en het zal Hem nooit berouwen, Hij kan zichzelf niet verloochenen." (a.w. blz. 306).

God de almachtige is uw Schild en uw Loon zeer groot. Hij is een Toevlucht voor de Zijnen en krachtig bevonden een Hulp in benauwdheden.

En de Naam des Heeren is een sterke Toren, de rechtvaardige zal er heen lopen en in een hoog vertrek gesteld worden. Want God de Heere is een Zon en een Schild, en wie krachteloos en machteloos in zichzelf op Hem zich verlaat, hanteert het schild des geloofs.

De trouw Gods geldt niet alleen Zijn almacht, maar vooral en bovenal Zijn liefde, die eeuwig is, en Zijn genade die onveranderlijk is. Ais Hij vrijspreekt kan niemand ons meer verdoemen. Als Hij ons in Zijn beide handpalmen graveert, kan niemand ons er uitrukken. En ik meen dat het geloof in de heilsfeiten die God in Christus tot stand heeft gebracht het sterkste en het onverwoestbare schild is. Niet maar wat er in of aan mij is geschied, maar wat er in en met Christus is geschied, dat is doorslaggevend voor het geloof. U kent misschien wel het gevleugelde gezegde van Luther: „toen de duivel eens bij mij aan de deur kwam en vroeg woont hier Dr. Maarten Luther, antwoordde ik hem, u bent hier op een verkeerd adres. Maarten Luther woont hier niet meer, die is vijftienhonderd jaar geleden gestorven op Golgotha, nu woont hier Jezus Christus". En zo sprak een man, die als geen ander bijna, gekweld is geweest door de aanvechtingen van de satan.

Laat niemand nu menen dat hij in eigen kracht kan staan in de volle wapenrusting Gods. Niemand moet zich door de duivel ertoe laten verleiden om te zeggen: ik zal u eens laten zien hoe sterk ik in mijn wapenrusting ben.

Niet voor niets schrijft Paulus in Efeze 6 : 18 dat we de geestelijke wapenrusting alleen dan goed kunnen hanteren, als we die hanteren. „Met alle bidding en smeking, biddende ten allen tijde in de Geest, en tot hetzelve wakende met dankzegging..."

Teellinck wijst dan ook als tweede middel in de strijd tegen de godslasterlijke gedachten op de waarde en de noodzaak van het gebed.

„Wanneer de christen bepaalde godslasterlijke gedachten voorkomen, moet hij die terstond aan God voorleggen in het gebed, en door heilige (zelf-)beschuldiging bij de Heere zijn God bekend maken." (a.w. blz. 238).

Ook hier weer het woord zelfbeschuldiging. Teellinck is er steeds beducht voor dat de mens geneigd is zich eerder verontschuldigend te beklagen, en de schuld alleen op rekening van de duivel te zetten, dan zich beschuldigend aan te klagen bij God. Want hoezeer ook de - pijlen van buiten af op ons afkomen, we zullen ootmoedig hebben te belijden dat „wij al zo zwak zijn dat we geen ogenblik uit onszelf kunnen blijven staan".

Teellinck noemt bij het gebed als voorbeeld Hiskia, die de brieven met de godslasterlijke taal van de Sanherib voor Gods aangezicht in de tempel uitspreidde en zei: O HEERE, neig uw oor en hoor, doe HEERE uw ogen open en zie, en hoor de woorden van Sanherib, die deze gezonden heeft om de slagorden van de levende God te honen (2 Kon. 19 : 16)". Als we zo ons beroepen op Gods alwetendheid met insluiting van eigen verdorvenheid en de belijdenis daarvan, dan is de smart die wij over deze gedachten hebben, het bewijs dat de vreze Gods in ons leeft.

Als derde middel om ons tegen godslasterlijke gedachten teweer te stellen moeten we volgens Teellinck bij onszelf de oorzaken opsporen, die de duivel aanleiding hebben gegeven om ons zo gemakkelijk met zijn vurige pijlen te treffen. Hij noemt een drietal oorzaken die een oprecht christen bij zichzelf moet zoeken. Ik geef ze in het kort weer.

a) „Vroegere oneerbiedigheid en onachtzaamheid in de dienst van de Heere, onze grote God." Hij bedoelt er mee dat we God niet gediend hebben zoals Hij dat van ons vraagt. Ons Avondmaalsformulier zegt dan, dat wij ons niet begeven hebben met zulk een ijver God te dienen als wij schuldig zijn. Wat zijn we in de dienst des Heeren vaak gemakzuchtig en zorgeloos en hoe licht vergeten wij Zijn weldaden. Wie daarvan zich bekeert zal zich beter wapenen tegen de aanvallen van satan. Heere bij U schuil ik, zegt David in Psalm 142.

b) Er kunnen tijden zijn in het leven van een christen dat hij de wereldse dingen hoger schat en meer aandacht geeft dan de eeuwige en de hemelse. Jezus moest tegen Martha zeggen dat zij zich bekommerde en verontrustte over vele dingen, terwijl er maar één ding nodig was en is. Dan zijn we geneigd om zelf de zaken ter hand te nemen, ook in de dagelijkse zorgen en beslommeringen van het leven. Kohlbrügge heeft eens gezegd dat we liever een rijksdaalder in de kast hebben, dan een God in de hemel, wiens het goud en het zilver en het vee op duizend bergen is. Zo'n ongeloofshouding is een prima invalspoort voor de boze. Als raad geeft Teellinck dan zijn lezers mee: „En dat zal hem alleszins grotelijks sterken, om ook zeer eerbiedige gedachten en overdenkingen inzake

de Heere zijn God te hebben, en alle godslasterlijke overdenkingen — zodra hij die gewaar wordt of zelfs maar begint te rieken — ook dadelijk verfoeien en zich daartegen afzetten en die meester te worden." (a.w. blz. 239). Het leven des geloofs is nooit op de plaats rust, maar een strijdend leven.

c) Ten derde noemt Teellinck als oorzaak voor het opkomen van godslasterlijke gedachten het toegeven aan, hoewel minder gruwelijke, toch wel verkeerde en boze gedachten. Dan gaat het om zo te zeggen heel gemakkelijk van kwaad tot erger. Wat een onreine gedachten kan een christen in zijn hart heimelijk koesteren. Gedachten van onkuisheid, wraakzucht, eerzucht, waarmee hij zichzelf streelt en vermaakt en waartegen hij niet voldoende of helemaal niet de strijd aanbindt. Ook ai komt men niet tot de daad, niettemin krijgt de duivel langzamerhand wel de overhand. Zeer gevaarlijk wordt het „wanneer de christen zichzelf gaat verheffen en iets groots van zichzelf gaat voelen, om anderen naast zich te verachten en te kleineren. „Och, wanneer een christen op zijn gaven gaat vertrouwen, en zich inbeeldt dat hij iets meer betekent dan een ander, dan — zo ooit — is hij in gevaar, dat er een doorn in zijn vlees zal komen, en dat een engel van satan hem met vuisten komt te slaan", (a.w. blz. 242). Niet voor niets vermaant ons de Schrift: wees niet hooggevoelende maar vrees. Als u het mij vraagt is dit wel één van de oorzaken dat de Kerk des Heeren zo verdeeld, verstrooid en verscheurd is. Het beter te weten je beter te voelen, en denken beter te zijn. We geven er de duivel de stok mee in de hand om de schapen her en der uiteen te drijven. Over bekering gesproken, zij geldt op dit punt héél de kerk.

Wanhoop en desperatie

Twee woorden voor één zaak. U herinnert zich misschien nog wel dat Teellinck dit als derde zonde noemde waartegen de christen te strijden heeft. De zonde van de wanhoop staat in direkt verband met de voorgaande. Godslasterlijke gedachten brengen de mensen tot wanhoop en twijfel aan de genade Gods. Hoezeer kan een christen, ziende op wat hij moet doormaken aan geestelijke strijd tot moedeloosheid en diep verdriet vervallen, zo zelfs dat het hem aan de rand van de wanhoop brengt. Zelfs lichamelijk kun je er onder doorgaan „als lieden die aan de tering lijden" zegt Teellinck. De duivel maakt er gebruik van en zegt: Je bent totaal verloren. Des te erger wordt het wanneer iemand een zwaarmoedig karakter heeft en melancholisch van aard is. Wat hiertegen te doen ?

Ten eerste, zegt Teellinck, „moet u zich in herinnering brengen dat meerdere kinderen Gods die benauwdheid hebben gekend of nog kennen. Uiieden heeft geen andere verzoeking bevangen dan menselijke (1 Kor. 3 : 10)". Dit kun je dus in de Schrift terugvinden.

Verder wijst Teellinck er op dat er geen onvergefelijke zonden zijn, behalve die Christus genoemd heeft, de zonde tegen de Heilige Geest. En omdat hij dan ook wel weet dat de gelovigen juist op dit punt aangevochten worden geeft hij de oude, maar nog altijd aktuele pastorale aanwijzing: „dat de lastering tegen de Heilige Geest zodanig is, dat de mens daarin zo verhardt en verstokt wordt, dat hij nooit enig berouw en verdriet daarover krijgt, ja dat hij dat doet en doen wil, zonder wroeging of nadenken" (a.w. blz. 245). Smart over de zonde past daar dus niet in, en waar die er is, is de zonde tegen de Heilige Geest eenvoudig uitgesloten. De diepe schreeuw tot God uit de diepte is een zucht die de Geest ons leert slaken.

Ik ben blij dat Teellinck in dit verband er op wijst dat een christen de hoop vast moet houden, „en dat zij moeten bedenken dat geen woord van God hun tegen is". Zo stelt hij alles in het werk om mensen uit de put te halen met het Evangelie. Daartoe wijst hij op tal van beloften van God o.a. Jes. 54 : 7 en 8 en Jes. 49 : 14-16. „Daaruit blijkt immers, dat zelfs wanneer Gods kinderen menen dat de Heere hen werkelijk verliet, God de Heere juist dan aan hen denkt en hen op zijn hand geschreven heeft" (a.w. blz. 246). Naast, en dat in de derde plaats, de verschillende voorbeelden die hij noemt van Gods kinderen die dikwijls verkeerde gedachten van God hebben gehad, en toch weer in genade zijn aangenomen. Denk maar aan Asaf, Heman, job. Maar vooral trof mij dat Teellinck tenslotte als enig houvast in die strijd ons naar Christus heenwijst, die in alles verzocht is geweest gelijk wij, doch zonder zonde. En hoewel Hij zonder zonde was toch de diepste nood als Borg en Plaatsbekleder voor de Zijnen heeft doorleden. Hij moest klagen: ijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten. Daar ligt tenslotte ons houvast niet alleen, maar ook ons eeuwig behoud in verankerd.

Ook geeft Teellinck een hele praktische raad om als iemand met deze wanhc^ige gedachten rondloopt omdat hij zich niet kan voorstellen dat dit met genade kan bestaan, hij dit niet allemaal voor zichzelf moet houden, maar gelegenheid moet zoeken om het geval met zijn predikant te bespreken of aan andere gelovigen, met wie hij een goede relatie heeft. „Een trouwe vriend", zegt Teellinck, kan hem de helpende hand bieden.

Niet om je aan mensen op te trekken, maar om in de praktijk te brengen dat we toch elkanders leden zijn en zorg voor elkaar hebben te dragen. Als één lid van het lichaam van Christus lijdt, lijden alle leden mee.

We hoeven het niet eerst bij mensen te zoeken, of alleen bij Gods kinderen, maar de eenheid van het lichaam van Christus kan en moet m.i. meer bevorderd en ook benut worden. En dan moet u zich niet alleen maar door de gedachte laten leiden dat een ander ook diezelfde strijd heeft, maar dan zal die ander, zonder al te veel nadruk te leggen op eigen ervaring, toch wel met liefde en begrip voor uw situatie met u meeleven en vooral meebidden.

Het beste wat u in dit geval kunt doen, hetzij als predikant, hetzij als broeder en zuster in de Heere, is samen het woord van God openen en vandaar uit elkaar op de weg helpen naar de herstelde vrede met en blijdschap in God.

Uiteindelijk zegt Teellinck moet je je niet alleen laten helpen, maar ook jezelf zoveel mogelijk helpen, door schrikaanjagende ge-

dachten te verdrijven met het hanteren van de beloften Gods, het zien op de volkomen algenoegzaamheid van Christus, de vrije aanbieding van Gods genade aan alle mensen zonder onderscheid, die in verslagenheid van het hart Hem zoeken (Jes. 55 : 1). Let op de menigvuldige weldaden die God u schonk en gelaten heeft.

Heb goede gedachten van de Heere onze God en daarom wil ik deze rubriek „pastorale vragen" besluiten met een opdracht en

een belofte. De opdracht luidt: Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in de boze dag, en alles verricht hebbende staande blijven. En de belofte gaat de opdracht nog te boven. Want de vrijgekochten des Heeren zullen wederkeren en met gejuich tot Sion komen: en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn, vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchten zullen wegvlieden.

W.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Pastorale vragen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's