Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tussen verrijzenis en hemelvaart

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tussen verrijzenis en hemelvaart

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus zeide tot haar: aak My niet aan; ivant Ik ben nog niet opgevaren tot Myne Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: k vaar op tot Myne Vader en tot uwe Vader, en tot Myne God en uwe God. Joh. 20 : 17

Op de kalender van het kerkelijk jaar is het een korte spanne tijds, die het Pasen van de Opstanding, en dus ook de gedenkdag daarvan, scheidt van Hemelvaart en Pinkster, en vanzelf ook van de respektievelijke vier dagen van bedoelde heilsfeiten..Nu wij ongeveer de helft van die afstand hebben afgelegd willen wij in onze overdenking de opwekking van Christus verbinden met Zijn glorieuze opvaart ten hemel. Hoewel de woorden van onze tekst reeds op de Paasmorgen zijn uitgesproken bevatten zij een boodschap die ons macht geeft relatie te onderkennen tussen beide opeenvolgende „trappen van 's Middelaars verhoging". Niets doen wij thans liever dan dat. De toegesprokene is Maria Magdalena. Maria afkomstig uit het welgelegen Magdala. Haar viel het wonder te beurt dat Jezus zeven duivelen uit haar innerlijk had verdreven. Wij kennen het gegeven dat zeven duivelen de plaats innamen, waar eens éne duivel, die de woning had gekraakt, was verdreven. Dat onderstreept het ernstig en niet overbodig vermaan dat alwie staan mag in vrijheid, heeft toe te zien dat hij niet andermaal ten val komt en met een juk van dienstbaarheid wordt bevangen. Het is maar dat wij dit weten.

Maria Magdalena is in alle evangelies van de opstanding facile princeps, dat wil zeggen: gemakkelijk de eerste, dus voor de anderen uit. Bij Mattheüs en Markus is het zonder meer duidelijk en Lukas blijft daarbij in feite niet achter. De evangelist Johannes kent in zijn weergave van het machtig wonder geen andere vrotiw dan alleen Maria van Magdala. Het oog van de kunstenaar moet het levendig en tot uitbeelding uitdagend voor zich zien. Deze bijzondere hoogbegenadigde vrotiw wenend, luid wenend, als het ware ingelijst in de opening van het aartsduistere graf. Zij had reeds twee van de meest vooraanstaande discipelen gealarmeerd. Deze waren naar de hof gesneld. Mogelijk had Maria de mannen niet kunnen bijhouden. Wie zal zeggen of zij ook al weer niet even snel waren vertrokken als ze waren gekomen, zodat Maria, die toch weer naar die éne plek was heengetrokken, niet van hun bevindingen had kunnen kennis nemen. Zo stond zij daar en schreide alsof heel haar leefwereld verloren was.

Onvergetelijk was de entree van haar Verlosser geweest, toen hij de zeven duivelen had aangezegd: Kom nooit weer in haar. Elke dag was de dierbare gunst haar blijdschap. Wat ze van Hem kon horen hoorde ze en wat zij uit wederliefde kon dienen diende ze. Tot de dag dat het onbegrijpelijk ras bergafwaarts ging met Hem. Hoe konden mensen door blinde haat gedreven en met volslagen misbruik van het Woord zo handelen en hoe kon God, Zijn God en haar God zo toelaten.? Met Hem verging haar hoop. Het schamel stoffelijk overblijfsel was geroofd. Bleef haar niets bespaard.?

In de verenging die in dergelijke situaties optreedt had zij het gevoel dat zij alleen dit allerergste had en kende, en dat het voor niemand anders zo ellendig was als juist voor haar. Zwaar leed maakt kortzichtig, blind en egoïstisch. Kan dat althans gemakkelijk. Hoewel zij wist dat het volstrekt zinloos was en dat niets dan akelige leegte haar zou aangapen, bukte zij toch nog weer in het graf om te zien. Werktuigelijk wellicht. Wat ontwaarde zij.? Doeken als de discipelen vóór haar hadden waargenomen.?

De hoofddoek apart, samengerold, op een andere plaats neergelegd.? Naar alle waarschijnlijkheid op de plek waar eindelijk Zijn hoofd een rustplaats — maar wat voor één — gevonden had.? Nee, maar zo te denken op beide plaatsen van de afzonderlijke doeken twee engelen in stralend wit. Op onderlinge afstand die de lengte van Jezus' lichaam aangaf.

Gedienstige geesten uitgezonden tot dienst van haar die de zaligheid gaat beërven en nu terstond de voorsmaak ervan gaat genieten. Zij zeggen wat een Ander voor hen en hen voor had gezegd en meteen hen zal nazeggen. Zij lezen het van de lippen van Hem op Wiens aangezicht zij altoos schouwen, en achter Maria zien wij Hem bovendien staan, de vermeende Hovenier, de Zoon van de hemelse Landman. Hij die de Wijnstok is en in Wie Maria onmiddellijk zal worden ingeënt, opdat zij met Hem éne plante zijn mag in gelijkmaking van Zijn opstanding.

Wat weent gij? Zo klinkt der engelen woord. Al haar verdriet legt Maria van Magdala in deze éne zin: Zij hebben mijne Heere weggenomen. Niet onze maar mijne. Alsof zij het alleenrecht bezit. Wie zal zeggen of de blik van de engelen, mogelijk ook een beweging van hun kant, haar noopte haar hoofd achterom te keren. Van zo'n man als ze zag, volgens haar schatting de baas in deze tuin, verwachtte Maria een konkreter antwoord nog dan van de engelen. Ook Deze had dezelfde vraag. Wat kon men haar anders vragen? Haar hele wezen vroeg om dit meelevend informeren.

Om even uit te rusten op de tocht door de overdenking. Hoeveel troosteloos verslagen vrouwengedaanten kent niet de Schrift. Eva, toen het paradijs reddeloos was weggezonken. Eva. met haar gestorven Abel in haar armen. Rachel, Naomi, Rizpa om eens een moeder te noemen voor wie het leed verbrijzelend had toegeslagen. Dan nog — zeer recent — Maria van Nazareth, toen het profetisch woord in vervulling ging dat een zwaard haar ziel zou doorsteken zo fel het kan. Zoveel moeders en weduwen die onherstelbare smart bewenen. Een grote schare. Door leed verdwaasde moeders. Maria stond buiten. Buiten alles wat eens haar leven, haar vreugde uitmaakte. Buiten bij het graf.

Wie en wat is Hij in tijden, wanneer het felst verdriet ons treft. Aanschouw vol onuitsprekelijke verbazing hoe droefenis verkeren kan in vreugde. Sieraad komt voor as, vreugde-olie voor treurigheid, gewaad des lofs voor een benauwde geest. Met vreugdeolie wordt Maria Magdalena gezalfd boven al haar vriendinnen waarmee zij in de vroegte naar Jozefs hof vertrokken was. De oliën en specerijen zijn haar alleen ergens ontvallen om elders totaal overbodig en zinloos achter te blijven. Zoals mensen overmand door radeloosheid en verdriet gooit ze eruit:

Als u zegt waar Hij is zal ik Hem wegnemen.

Wij zien het al gebeuren. Op de berg wisten de discipelen evenmin wat zij zeiden. De opgestane Zieleherder spreekt één woord. Hij kent Zijn arm verdoold schaap bij name. Hij tilt haar uit de ravijn van wanhoop en doodsschaduw. Maria. De geroepene wordt verzwolgen in dat éne Rabbouni, grote Meester, goddelijke Meester, dat van haar eigen lippen weerklinkt. Die naam wordt uitgegoten als welriekende olie en deze maagd heeft Hem weergaloos lief. Rabbouni. Het is of alle echo's weerkaatsen. Kaïn, riep Eva. Het leek of haar Kerstfeest toen al was aangebroken. Voor Magdalena was het nauwelijks anders. Ik heb Hem Die mijn ziel liefheeft eens voor al uit de onherroepelijk gewaande dood terugontvangen.

Nooit van mijn leven laat ik Hem weer los. Zij omklemt Hem met grote kracht. „Opdat u hem eeuwig zoudt weder hebben", schrijft Paulus in dat eindeloos vriendelijke en even gewone als met heilig zout besprengde — je zou haast zeggen — briefkaartje aan Filémon. Calvijn merkt op in vergelijking met de aanraking van de andere vrouwen en van Thomas, en in relatie tot de vraag waarom die niet te horen krijgen dat zij niet mogen aanraken, Thomas wordt feitelijk zelf ertoe uitgenodigd, dat Maria Magdalena een exces beging, dat zij het te ver dreef met haar omknelling, waarmee zij de Verrezene in de wereld wilde vasthouden.

De zegswijze luidt dat een half ei meer is dan een lege dop. Toch meent Calvijn dat, al bezit Maria meer dan een leeg graf, een graf waaruit zij haar Heere schijnbaar hebben weggenomen, zij toch niet tevreden mag zijn met — wat hij noemt — een halve opstanding. Zolang Christus niet is opgevaren ten hemel en zolang Hij niet heeft plaatsgenomen ter rechterhand des Vaders is de opstanding niet compleet.

Uit de catechismus weten wij wat het inhoudt om een halve Zaligmaker te bezitten. Daarom ook geen halve opstanding, maar een hele. Maria Magdalena en zovelcn toen en nu streven naar een triumf in deze wereld. Wij mogen ons deze waarschuwing van de grote hervormer terdege aantrekken. Met allerlei christelijke organisaties, verenigingen en instanties zijn wij er even wel op uit om het eeuwig heil hier en nu te zoeken en te vestigen.

Kohlbrügge heeft gelijk, wanneer hij beweert dat wij Christus nooit diep genoeg in het vlees kunnen trekken. Dan bedoelt hij de vleeswording des Woords. Maar wanneer het gaat om het nut van Christus' opwekking in de zin van Zondag 17 van de Heidelberger dan hebben wij de Vorst van Pasen al heel gauw veel te diep in het vlees getrokken. De verrijzenis is geen eindstation in genen dele, maar een kortstondige halte op Zijn route ter verlossing.

Als Hij van de aarde is verhoogd, zal Hij allen tot Zich trekken. Slechts veertig dagen zijn Hem gegund. Om orde op zaken te stellen. Om de verstrooide kudde bijeen te brengen, om instrukties achter te laten, om als enige Hogepriester de borstlap vast te strikken ten einde het wezenlijke leven der Zijnen met Zich te nemen en te verbergen bij God en om Jeruzalem te vergaren voor de grote en grondige reparatie, opdat Hij welhaast het nieuwe Jeruzalem als bruid getooid mee terug kan nemen ter gelegenheid van Zijn stralende wederkomst. Hij gaat ook heen om groots kwartier te maken in het huis des Vaders met de vele woningen. Heerlijk zal Hij de doorboorde handen vol hebben om de erfenis die bereids verworven is in de hemelen te bewaren en om desalniettemin ook alle aandacht te besteden en alle arbeid te verrichten dat, in afwachting van de grote gebeurtenissen, de Zijnen hier op aarde bij het geloof en bij de verkregen verlossing bewaard blijven speciaal voor die zorgvuldig bewaarde erfenis.

O Maria, houdt Mij niet terug van het hele grote en het vele goede dat ik nog te volbrengen heb. Nogmaals, hoezeer voel Ik Mij allermachtigst gedrongen om het alles tot het eeuwig einde en de bestemming te brengen. Laat het u, lieve Magdaleense, nooit tot aanstoot of tot wankeling strekken dat ge Mij ooit in de vreugde van de wedergave uit de doden hebt aangegrepen. Het moment is evenwel echt gekomen om Mij nu niet langer vast te houden. Ik moet verder. Trouwens u moet zelf ook verder, Maria.

U hebt ook meer te doen. Och, dat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding. Van die kracht gesproken moeten wij bedenken dat deze wordt ontbonden in twee factoren, twee sterke bewegingen. De verticale: Hij vaart opwaarts naar de plaats waar Hij tevoren was. Wat zeggen wij daarvan, wanneer wij Hem daarheen zien opvaren ( 6, 62)? De andere factor of stuwing is die van de aanzegging: Ga heen tot Mijne broeders. De horizontale werking. Hoogst vreemde en ongewone mechanica. Naarmate de Opgevarene sterker trekt, wanneer wij intenser zoeken de dingen die boven zijn, waar Christus onverpoosd werkzaam is ter rechterhand des Vaders, naar die mate worden wij krachtiger voortgedreven naar de einden der aarde om de heilsboodschap allerwegen bekend te maken als getuigen van Zijn opstanding.

Zeg het allen dat Hij leeft. Hoe hemelsgezinder hoe missionairder. Zeg het Mijne broeders. Voor het geval u even zoudt willen zingen moet u Psalm 22 aanheffen. Deze profetische zang vindt hier ter plekke vervulling. Discipelen heten niet langer dienstknechten, zelfs niet langer vrienden, maar zelfs broeders. Psalm 22 is de psalm van de grote omwending, weet Calvijn. Het is het lied van de barre Godverlatenheid. De Goede Vrijdagspsalm bij uitstek. Maar tevens de jubel van Pasen, , , 'k Zal Uwen lof Mijn broederen vertellen; 'k heb, in Uw huis, bij al Mijn metgezellen, dan prijzensstof". Met deze woorden begint exact de grote ommekeer en het slot is uitsluitend prijzensstof. De grote gemeente komt bijeen. Mijne broeders. Een vriend heeft te allen tijde lief.

Zeker deze Vriend, Die de Zijnen heeft liefgehad tot het bitterst einde. Een broeder wordt in de benauwdheid geboren. Zeker onze Eerstgeborene uit de doden. In onze benauwdheid was Hij benauwd en daaruit door Gods voorzienigheid en welbehagen tevoorschijn gebracht komt Hij ons in onze benauwdheden te hulp als een echte Broeder. In doodsnood leerden wij onze Broeder kennen. Of niet?

Lang geleden, ja, heel lang geleden, hoorde ik een eerwaarde predikant preken zo op de manier van: „Jullie maken er wat van." Hij gispte hoe sommige mensen in hun geloven met name in hun hemelgeloof uitdrukking geven aan hun verwachting dat de gelukzaligheid nagenoeg daarin zal bestaan dat het een vreugdevolle reünie zal zijn van de familie. Zij zullen er allemaal zijn: grootouders, ouders, broers en zusters, kinderen, kleinkinderen. Hoe heerlijk zal dat wel zijn. Alsof niet God alles zal zijn in allen. Alsof wij niet Hem zullen aanschouwen, Die ons Gode kocht met Zijn kostbaar bloed. Dominee had gelijk. Hij noemde het heel nauwgezet een vleselijke familiehemel. Nu na zoveel jaren zou ik echter hem willen antwoorden dat het wel een geestelijke familiehemel wezen zal rondom Hem de Eerstgeborene veler broederen. Met weids gebaar van Zijn machtige arm heette Hij ze allen moeder, broers en zusters die Zijn wil betrachten. Aan het kruis sprak Hij reeds vooruitgrijpend: Vrouw, zie uw zoon. Zie uw moeder. Eén Herder, één kudde. Eén Bloedbruidegom, één innig verwante bruidsgemeente. Eensgeestes en ook gelijkvormig aan Zijn verheerlijkt lichaam.

Maria Magdalena wordt voortgedreven op de weg der verkondiging. De apostelen die de fundamenten leggen hebben nochtans vrouwen tot hun instructeurs. Wondere voorzienigheid en beschaming. Eens wierp de Heere zeven duivelen uit, nu zijn het de zeven geesten Die voor de troon zijn, Die haar bekwamen en haar de gladde tong drijven. Het volgende vers zegt heel eenvoudig: Maria Magdalena ging en boodschapte. Die zalige gehoorzaamheid van het geloof. Ging en boodschapte de discipelen. Weten wij meteen mooi wie met broeders bedoeld waren: de discipelen. Geen anderen dan zij. Verder lezen wij nog: en dat Hij haar dit gezegd had. O Maria, dat u dit mocht boodschappen! Dit.

Wat dit? Letterlijk en compleet: Ik vaar op tot Mijne Vader en uwe Vader, en tot Mijn God en uwe God. Petrus heeft het goed onthouden. Later bericht hij: Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. De GQd en Vader. Dat is die God en Vader, Die ons heeft wedergeboren. De

boodschap van de opstanding, het getuigenis van de verrijzenis en opwekking, is een wederbarende mededeling. Geen "Vader als Deze met ontfermende ogen op teder kroost. Geen God als Deze onze God, door tijd noch eeuwigheid te scheiden.

Sprake is van een pregnante prediking. Pregnant betekent: in beknopte vorm veel inhoud. Eigenlijk van huis uit luidt het woord: zwanger. Heilszwangere tijding. Het eerste wat valt op te merken is dat er sprake is van twee namen van Eén en Dezelfde. Vader geeft uitdrukking aan Zijn ontferming, genegenheid, wil en God aan Zijn almacht. Hij kan en wil. Dus zal Hij ook. Hij kan als almachtig God en wil als barmhartig Vader.

Hier spreekt de Middelaar, Die stond in onze plaats en rechten verwierf en herstelde. Gij, zal Hij zeggen, zijt Mijn Vader en Mijn God. Zo eigende Hij in onze plaats voor ons Diegene, van Wie wij vervreemd waren en Die wij ons onwaardig gemaakt hadden Hem zo te noemen. Alhoewel ook waar is wat Calvijn beweert, dat in zeker opzicht God wel ons aller Vader is, doch alleen de ware gelovigen beleven daar de blijdschap van, aangezien de ongelovigen vanwege hun ongeloof de relaties verbreken en zichzelf volslagen vreemden maken door eigen schuld.

De Middelaar noemt de Vader en de God: Mijn Vader en Mijn God, omdat Hij in de donkerste uren de banden had hersteld, zo te zeggen in zwaarste storm en buitenste duisternis, toen Hij betuigde, Vader, laat deze drinkbeker voorbijgaan, en Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

Onze Heere maakt onderscheid tussen Zijn specifieke relaties en de onze, voorzover wij om Zijnentwil als gelovigen de ware God en Vader de onze mogen noemen. Hij is immers de enige eeuwige natuurlijke Zoon van God en wij zijn'om Zijnentwille als zodanig geadopteerd, aangenomen. Toch wel zo dat wij niettemin de goddelijke natuur mogen deelachtig worden. Dat wel.

Maria Magdalena stond verenkeld, vereenzaamd buiten. Buiten alles. Buiten bij het graf als enig toekomstperspectief. Christus. Die alles tot Eén vergadert voegt haar in, die alleen sprak in termen van 'ik' en 'mij' en 'mijn', in de gemeenschap der heiligen van onze Vader en onze God. Gemeenschap der heiligen daarvan spreekt onze tekst.

Tot slot nog één opmerking. In Lukas 1 lezen wij aanstaande de Beloofde: Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden. In Lukas 6 vers 35 staat: Hebt uwe vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen, en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn.

Moogt u geloven? Durft u dan uzelf te noemen: Kind van de Allerhoogste? Dat

betekent wat.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Tussen verrijzenis en hemelvaart

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's