Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vraag naar  god

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vraag naar god

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

De vorige keer hebben we wat kritische kanttekeningen geplaatst bij de koketterie met de vierde mens. We moeten nu ook weer niet net gaan doen alsof het „zonder God en zonder hoop in deze wereld leven" een totaal nieuw verschijnsel is. En evenmin alsof dat verschijnsel zo algemeen is, dat er nauwelijks meer sprake is van Godsgeloof.

We gaan nu nog eens verder nadenken over de vraag naar het bestaan van God. Onze overwegingen zullen dan vooral betrekking hebben op dat woordje 'bestaan'.

Allereerst zouden we de vraag kunnen stellen of het nu werkelijk wel van zo groot belang is om van God te geloven en te belijden dat Hij bestaat. Kunnen we in ons geloven en in ons christen-zijn eigenlijk niet net zo goed zonder. Is het wel nodig om te spreken over het bestaan van een God, Die hoog boven onze werkelijkheid uitstijgt?

Het zijn vooral moderne theologen die deze vraag stellen. En haar ook in bevestigende zin proberen te beantwoorden. Ze zijn diep onder de indruk van de motieven, die we twee artikelen terug hebben opgesomd. Ze vinden het in het moderne leven dan ook bezwaarlijk om het bestaan van zo'n God te handhaven. Maar, zo zeggen ze, we moeten daar ook niet moeilijk over doen. Het kan ook zonder. Datgene, waar het in de Bijbel omgaat, kun je ook naar voren brengen, afgezien van het bestaan van God. In 1963 schreef Paul van Buren een boek met de titel: De wereldse betekenis van het evangelie. Deze titel spreekt haast voor zichzelf. In dat boek wordt de poging gedaan om van de transcendente zaken van de godsdienst af te komen en toch haar wezenlijke inhotid te bewaren. Transcendent is dan datgene wat boven onze ervaringswereld uitgaat. Van Buren wil alle beweringen van het geloof zien als uitdrukking van de houding die wij aannemen tegenover de wereld, de mensen, de dingen enz. Diezelfde houding kan echter ook in andere, voor de moderne mens meer aanvaardbare termen beschreven worden. Liefde tot God wordt dan teruggebracht tot liefde tot de medemens en de dingen om ons heen.

Ongeveer hetzelfde vinden we bij Dorothee Sölle, die bijvoorbeeld in haar boekje over het lijden stelt, dat de term God er op zichzelf niet toe doet. Als zij die gebruikt, moeten moderne mensen zich daar niet aan stoten. Hij is inwisselbaar bijvoorbeeld voor de totaliteit van het zijn.

We moeten hier spreken van een onmogelijke onderneming. Op deze manier ver\'aagt en vervalt het christelijk geloven tot een kleurloos humanisme. Het is juist God Zelf Die heel de levenshouding van een gelovige bepaalt. We kunnen Hem, wat oneerbiedig gezegd, niet wegstrepen en dan doen alsof er niets aan de hand is. Neem bijvoorbeeld maar eens de beide tafels van de tien geboden. Maken wij de tweede los van de eerste. dan verliest die zijn bron en karakterbepalend fundament. We kunnen denken aan onze houding tegenover onze ouders. Omdat God ze boven ons gesteld heeft mogen we ze met alle respekt eer, liefde én trouw tegemoet treden. Willen wij nu niet meer van God spreken, dan zullen dat respekt, die eer, liefde en trouw toch een andere kleur krijgen. We zouden het dan kunnen doen omdat het nuttig is en een stuk orde geeft in de samenleving. We komen dan toch wel in een heel andere sfeer.

Willen we werkelijk leven uit het Woord van God, dan is het onmogelijk om van God en Zijn bestaan verder af te zien. Ook al niet om dat elke houding, die rechtstreeks op God betrokken is, onmogelijk wordt. Wat zou, zonder uit te gaan van het bestaan van een persoonlijk God, bijvoorbeeld dankbaarheid kunnen betekenen. Als er één ding wezenlijk is voor het christenleven dan is het toch wel de dankbaarheid. Maar die verondersteld zonder meer een relatie. Ik ben iemand dankbaar. En zo mag ik ook God dankbaar zijn voor de gaven die Hij geeft. Een dergelijke houding is onmogelijk te vertalen in wereldse termen, dus te beschrijven zonder God Zelf.

Deze opvatting kan ook nog voorkomen in een iets gewijzigde vorm.' Men zegt dan: Over het feitelijk bestaan van God weten we eigenlijk niets. We kunnen daar geen zinnig woord over zeggen, noch in bevestigende, noch in ontkennende zin. Maar als

het gaat over het christelijk geloof, dan kun je dat niet weergeven zonder dat je van dat feitelijk bestaan van God uitgaat. Of die verhalen over God handelen in de Bijbel nu waar zijn of onwaar, je kunt ze niet missen bij de beschrijving van het christelijk geloof.

We zouden kunnen denken aan een sprookje. In zo'n sprookje wordt ons een bepaalde boodschap doorgegeven. Volgens de opvatting die we boven hebben besproken zou je het hele sprookje achterwege kunnen laten en je beperken tot de boodschap om die in voor de mens van de twintigste eeuw verstaanbare taal naar voren te brengen. Hier is het anders. Of het sprookje waar gebeurd is kun je in het midden laten, maar je heb het wel nodig om het wezenlijke van de boodschap uit te drukken.

In deze zelfde lijn kunnen we het zien als er gesproken wordt over de taal van de mythe. De Bijbel spreekt de taal van de mythe, de taal van dichters. In die taal worden voor het menselijk leven heel fundamentele dingen gezegd, maar je moet niet gaan zeuren over feitelijkheid en werkelijkheid. Wie dat wil, doet eigenlijk schade aan de hoogheid en verhevenheid van zulke taal. Hij gaat er op een , .huis-, tuin-en keukenmanier" mee om.

We kunnen respekt hebben voor de manier waarop ook hier gepoogd wordt de vraag naar het werkelijk bestaan van God te omzeilen. En zeker is de taal van de Bijbel niet de taal van een dor en droog wetenschappelijk boek. Maar dat betekent nog niet, dat het christelijk geloof kan leven van een „alsof". Je weet het niet zeker, maar je gelooft dan maar en leeft dan maar alsof God in werkelijkheid bestaat. Iedereen kan zo maar aanvoelen dat dit niet opgaat.

Als het gaat over Sinterklaas, dan zou dat nog kunnen. We spelen het spel met onze kinderen mee. We doen alsof! Maar als het gaat over ons geloof in God kunnen we ons niet met spelletjes ophouden. We kunnen dit alsof nog wel laten gelden als we het geloof van een ander moeten beschrijven. We beschrijven het zo, alsof Allah werkelijk God is en Mohammed zijn profeet. Maar zodra het gaat om ons geloof, gaat het om waarheid en werkelijkheid en dan kunnen we ons niet baseren op een misschien.

In dit verband moeten we ook nog even aandacht besteden aan de gedachtengang van William James, 1842—1910. Als het gaat over het werkelijk bestaan van God is hij een sceptikus. Je kunt noch bewijzen dat Hij bestaat, noch het tegendeel daarvan. Maar om te geloven dat Hij bestaat, is wel veel nuttiger, je kunt je daar wel bij vergissen, maar dat is in ieder geval beter dan het gelukkige leven dat het geloof belooft te verliezen door sceptikus te blijven.

Een dergelijke gedachtengang is het geloof onwaardig. Alsof het zoiets is als een gok. Je weet het niet helemaal, je gokt het maar, waarbij het ene dan meer voordeel schijnt op te leveren dan het andere.

Aan deze opvattingen moet ik wel eens denken als ik mensen in de gemeente hoor zeggen dat ze toch maar blij zijn dat ze in God geloven. Wie dat niet doet is immers zoveel slechter af. Men heeft dan geen toevlucht. Het lijkt er dan werkelijk op dat het nut, dat het ons mensen oplevert, de voornaamste reden moet zijn van geloof in God. Het geloof in God. de HEERE, Die Zich openbaart in de Bijbel kon naar onze maatstaven gerekend, echter wel eens verre van nuttig zijn. De Heere Jezus zegt in ieder geval, dat wij om achter Hem te kemen, onszelf dienen te verloochenen, ons kruis op te nemen en Hem na te dragen.

Uit deze overwegingen moge duidelijk zijn, dat ons geloof er niet om heen kan te belijden dat God ook werkelijk bestaat, zoals andere dingen bestaan. Hij is niet alleen maar een idee, of een gedachte in dichterlijke taal beeldend onder woorden gebracht, Hij is een werkelijkheid in die zin, dat wij kunnen leven voor Zijn Aangezicht. Dat Hij er is, heeft z'n gevolgen voor wat wij doen. Wij aanbidden Hem, leggen onze noden en zorgen voor Hem neer, danken Hem voor Zijn goedheid en genade. Of wij vrezen voor Zijn gericht, als wij zonder kennis van Christus voor Hem moeten verschijnen.

Daarmee zijn wij meteen al enigszins tot een antwoord gekomen op een tweede vraag rond dat bestaan van God. Wc kunnen namelijk de vraag stellen of het wel zo zinvol is om te vragen naar het bestaan van God. Bestaan, dat is immers zo iets algemeens, zo iets bleeks en vaags, dat je nauwelijks iets zegt, als je van God zegt dat Hij bestaat. We kunnen veel beter spreken over de levende God dan over de bestaande God. De HEERE is de Levende, die Zich openbaart. Die spreekt en doet. Hij trekt Zijn spoor in de geschiedenis. Dat spoor is een spoor van heil. Dat is wonderlijk genoeg, want wij mensen hebben immers een ander spoor in de geschiedenis nagelaten, namelijk het spoor van de zonde. Als God zo is, en zo is Hij naar het getuigenis van het evangelie, is het dan nog wel van belang om te spreken over het bestaan van God. De volheid en de rijkdom van het bestaan van God kan in zulke algemene en bleke begrippen toch niet gevangen worden?

Er ligt in deze aarzeling een zeker recht. Jaren geleden had wijlen ds. G. Boer een gesprek met prof. H. Berkhof over de crisis van de midden-orthodoxie. Met klem bracht ds. Boer daarin naar voren dat het in de eerste plaats gaat over ons staan voor Gods Aangezicht. En niet over Zijn bestaan voor ons. Zijn wij gerechtvaardigd door het geloof in Christus of niet, dat is van levensbelang. Toch moeten we hier de tegenstellingen niet onnodig opdrijven. Ook de vraag naar het bestaan van God, is een vraag die antwoord wil, ja, zoals we boven gezien hebben een antwoord moet. Het geloof kan van een inbeelding niet leven. Als we echter maar niet denken dat met de belijdenis van het bestaan van God alles is opgelost. Om zo te zeggen, dan begint het pas echt. Wie zal met zijn zondig en verloren leven immers voor God bestaan? Hoe vinden wij leven voor Zijn Aangezicht? In die levensnood mag de troost van het evangelie klinken. In dat evangelie openbaart God Zich aan ons als een genadig God om Christus' wil.

E.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De vraag naar  god

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1986

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's