Pastorale vragen
Ik vertel u waarschijnlijk niets nieuws als ik zeg dat het Latijnse woord pastor gewoon herder betekent, en we het woord pastoraat gebruiken als het gaat om het geestelijk werk, de zielszorg aan gemeenteleden aan te duiden. In het pastoraat worden we geroepen om persoonlijke zorg te besteden aan individuele gemeenteleden, die allen op verscheidene en verschillende wijze geestelijke begeleiding nodig hebben.
Het formulier ter bevestiging van dicna-'en des Woords zegt , , dat het Herdersambt •ïen instelling is van Christus", en wel op grond van o.a. Efeze 4. En dan volgt de schone passage: „Wat nu dit ambt is medebrengende kunnen wij lichtelijk afleiden uit de naam zelf. Want gelijk het werk van een gewone herder is, een kudde (die hem is bevolen) te weiden, te leiden, voor te staan en te regeren; alzo gaat het ook toe met deze geestelijke herders, die gesteld zijn over de gemeente, die God roept tot de zaligheid en houdt ze als voor schapen Zijner weide".
Verder is het opvallend dat in het pastoraat met name de verkondiging van het Goddelijke Woord met nadruk het eerst wordt genoemd.
In de prediking dient het hart van de herderlijke zorg duidelijk te kloppen. „Nu is de weide, waarmee deze schapen geweid worden, niet anders dan de verkondiging des Goddelijken Woords, met de aanklevende bediening der gebeden en der heilige sacramenten".
Hieruit is wel duidelijk dat prediking en pastoraat niet zó ver van elkaar gescheiden moeten worden dat het twee zelfstandige grootheden zijn. In de prediking en door de prediking komt het pastoraat, ten volle tot zijn recht. Prediking is allereerst dat de dienaren van het Woord „des Heeren Woord, door de schriften der Profeten en Apostelen geopenbaard, grondig en oprechtelijk aan hun volk zullen voordragen". Prediking is allereerst Schriftuitleg, ontvouwen van de geopenbaarde waarheid Gods. Maar het pastorale element mag daar niet aan ontbreken. Vandaar dat prediken ook is naast de uitleg van Gods Woord, „toeëigenen, zo in het algemeen, als in het bijzonder, tot nuttigheid der hoorders, met onderwijzen, vermanen, bestraffen en vertroosten, naar eens iegelijks behoefte"(...)
Maar al is pastorale prediking wel het eerste en het voornaamste, het sluit niet uit dat er ook een plaats gegeven dient te worden aan het persoonlijk pastoraat. Daarop doelt het. genoemde Bevestigingsformulier als we lezen: „Hetzelfde Woord Gods is ook de staf, waarmede de kudde geleid en geregeerd wordt". Het gebruik van de staf wijst op de persoonlijke benadering door de herder van elk van zijn schapen. Met die staf houdt hij een schaap dat dreigt af te dwalen in het rechte spoor. Soms is een gevoelige tik nodig. Maar ook kan de herder die staf gebruiken om het schaap naar zich toe te halen. Maar hoe hij die staf ook hanteert, het is hem te doen om het behoud van de kudde.
Bovenstaande overwegingen speelden in mijn gedachten toen ik dezer dagen twee brieven nag eens doorlas, die mij in de afgelopen tijd bereikten. Ik noem ze „Pastorale vragen" omdat er een duidelijke worsteling uit spreekt met betrekking tot het persoonlijke geestelijke leven.
U begrijpt dat ik niet alles schrijf wat men mij toevertrouwde, maar alleen de vragen er uit wil lichten. De vraag uit de eerste brief komt er op neer hoe we in het geloof hebben om te gaan met Gods Woord. De tweede vraag heeft zijn oorzaak in de worsteling met het feit dat in het hart van de gelovige, van Gods kind, soms zulke boze en lasterlijke gedachten jegens de Heere kunnen opkomen, die in flagrante strijd zijn met de genade die men heeft ontvangen.
Ik begin dus maar bij de eerste brief. Het begin klinkt als een noodkreet. „Hoe kun je weten dat wat in de Bijbel geschreven staat echt voor jou is? "
Ik wil eerst proberen de achtergrond te schetsen waaruit, volgens de brief, deze vraag voortkomt. Blijkbaar wordt het, aldus de weergave in de brief, door sommige mensen — o.a. ambtsdragers — niet voldoende geacht wanneer iemand te kennen geeft dat hij/zij door Gods genade mag leven uit het Woord, en pleiten op de beloften zoals die in de Schrift tot ons komen. Geloof uit het Woord en gaan op de staf van het Woord zou „te licht" zijn. Men eist dat men alleen maar iets heeft aan het Woord als het af en toe, door een tekst of door een versje, met bijzondere kracht tot ons komt, en dat noemt men dan persoonlijke toepassing.
Om te beginnen zou ik dit willen zeggen: Het is heel goed mogelijk en het komt ook voor dat onder bepaalde omstandigheden de Heilige Geest ons een woord van God te binnen brengt, hetzij tot onderwijs, tot vermaning of tot vertroosting. We kunnen dan zeggen dat „een woord van God met kracht tot ons hart wordt gebracht" (Erskine). Ik denk dat dit door Gods kinderen zo menigmaal ervaren wordt. Erkenning van deze werkelijkheid sluit niet uit onderkenning van gevaren die hier dreigen. Allereerst het gevaar dat we eigen ervaring tot norm stellen voor anderen. Als je het zo niet ervaart kan je geloof niet echt zijn. Alsof de Heere en alsof de Heilige Geest in Zijn toepassend werk aan het zondaarshart er maar één weg op nahoudt, de weg die ons het beste lijkt.
Zo lopen we het gevaar de vrijmacht Gods in te perken binnen onze mogelijkheden. Een ander niet denkbeeldig gevaar is, dat wanneer we alleen leven bij woorden uit de Schrift, die zo af en toe met kracht op ons hart gebonden worden, onze Bijbel wel heel erg klein wordt. Want wat de Heilige Geest bij uitzondering doet en doen wil, wordt door ons tot regel gemaakt. Is het gevaar dan niet groot dat de Bijbel voor ons alleen maar bestaat in de enkele woorden. die we om zo te zeggen „gekregen" hebben? Waar blijven we dan met al die andere schatten die in de Schrift liggen opgesloten? Waar blijven we, om maar iets te noemen, met het Woord van Christus zelf: .Onderzoek de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben en die zijn het die van Mij getuigen" (Joh. 5 : 39).
Dat. is toch wel iets anders dan maar wachten of er nog eens een tekst in je hart valt. Juist het nalaten van het onderzoek der Schriften bevordert steeds meer de geestelijke onkunde in de gemeente. De Heilige Geest wil niet maar in een enkele, maar in alle waarheid leiden. Het is toch niet goed als de weide van Gods Woord, die zo ruim is, en die een veld tot vrije genade is, telkens afgerasterd wordt, zodat er voor de schapen niet veel meer te eten overblijft dan af en toe een graspolletje. Waarom is het geestelijk leven van velen zo broodmager? Omdat we onszelf en anderen een beperking opleggen die God niet wil opgelegd hebben.
We zullen er ons wel voor te wachten hebben dat we met de herdersstaf de schapen uit de weide van Gods Woord wegslaan. Zet u er eens toe — we doen het veel te weinig — om rustig een gedeelte uit de Schrift te lezen, en ge zult bemerken dat u onder aanroeping van de Heilige Geest, meer en meer het licht ziet opgaan in het Woord en over uw geestelijk leven. Het schaap moet grazen om voedsel tot zich te kunnen nemen. Niet grasduinen. Zo is het geestelijk precies eender. Onder het grazen schenkt de Heilige Geest verlichte ogen des verstands, vinden we het Woord en eten het op. Wie alleen maar geestelijk wil grasduinen vermagert op den duur en sterft van honger.
In dit verband denk ik aan een ander woord van Erskine, die wel, zoals we hierboven schreven, erkent dat de Heere een belofte met kracht tot het hart wil brengen, maar er aan toevoegt dat het beter en rijker en vruchtbaarder is „als door de Heilige Geest het hart tot de belofte wordt gebracht".
Grazen in het Woord dus, met de bede: Maak in Uw Woord — en niet in een enkele tekst of in af en toe een versje — mijn gang en treden vast.
Er is nog een gevaar als we ons geestelijk leven helemaal afhankelijk maken van af en toe een woord, een tekst, een versje. W T e maken er soms een grond en steunpunt van. We bouwen ons geestelijk leven teveel op wat we ooit „kregen" en stoten niet door tot het volle heil in Christus. We doen het met een enkel woord, maar waar blijft het vleesgeworden Woord?
Heeft Christus' Borgwerk een plaats in ons leven? Afgezien van de echtheid van hetgeen we ontvangen hebben, blijft de totale afsnijding van de mens en de overgang in Christus soms jarenlang buiten het gezichtsveld.
Geen wonder dat men hier blijft steken en niet tot zekerheid des geloofs komt. Dat de beloften Gods persoonlijk toegepast moeten worden zal zeker waar zijn. En als men daarop wijst zal niemand dit tegen kunnen
spreken. Trouwens wat zouden we zonder de verlichting met de Heilige Geest van Gods Woord ooit verstaan. Dit geldt met name ook als onze veroordeling vanuit het Woord ter sprake komt, evenzeer als wanneer het ons zicht verleent op Gods barmhartigheid in Christus. De kwestie is niet of de beloften Gods aan ons hart toegepast dienen te worden, maar op welke wijze de Heilige Geest het doet. En dat Hij daarbij gebruik maakt van het hele Woord van God, en vooral ook van de prediking is duidelijk.
U vraagt: „Heb ik recht om op Gods Woord te pleiten? " Voor de duidelijkheid citeer ik wat ds. R. Erskine hierover schrijft: „Ziet uw belang in de belofte en uw recht daartoe, als leden van de zichtbare kerk. Hoewel gij van nature daartoe geen recht hebt, nochtans hebt gij door de genadige bedeling van de hemel een eis daarop. W T ant u komt de belofte toe en uw kinderen, en alleen die daar verre zijn, zovelen als de Heere er toe roepen zal. De belofte is gegeven aan de kerk die leeft onder de bedeling van het evangelie. Zij komt haar niet minder toe dan eertijds de „kerk" der Joden. De belofte is een brief uit de hemel, welke aan u, o zondaar, besteld wordt. Neem hem dan, doe hem open en lees hem, met toepassing op uzelf; want het is een getrouw woord, en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken. Hoewel gij de beloofde zaak niet bezit, vóórdat gij gelooft, nochtans hebt ge zulk een goed recht, om door het geloof daarvan bezit te nemen, als het gebod Gods en de roeping van het evangelie daartoe geven kunnen. Dit recht is in de Doop verzegeld" (R. Erskine. De zwangere belofte en haar vrucht, blz. 192 en 193).
Let eens op hoe pastoraal Erskine hier met de gemeente omgaat. Hij stelt met nadruk dat wij met het ganse Woord van God dienen om te gaan, en God wil dat wij het betrouwbaar achten. Het recht om te pleiten ligt niet in ons, maar enkel in wat de Heere belooft. Al is het zeker waar dat we geloof nodig hebben om de beloften Gods ons eigen te mogen en te kunnen maken. Daarom kan Erskine ook even verderop zeggen: „Pleit rusteloos op dc door God gegeven belofte, totdat zij krachtdadig aan u wordt toegepast en gij de kracht daarvan gevoelt. Bid dan, dat de kracht van God dc bedeling van het evangelie vergezellen moge".
En als u dat doet, en daarin tot de troost van Gods genade komt dan is het niet pastoraal om daarover een negatief oordeel te vellen.
Nog één ding wil ik graag vanuit uw brief even rechtzetten. Ik lees daar: Het Oude Testament was voor Israël; het Nieuwe Testament voor de gemeente van Christus. Ik meen dat we dit op die manier zo niet kunnen zeggen. De hele Godsopenbaring in de Schrift is bij alle onderscheid ten diepste een eenheid. Jezus opende na het gesprek met de Emmaüsgangers het verstand van de discipelen opdat zij de Schriften verstonden. Dat waren de Schriften van het Oude Testament. „Wij geloven dat de Heilige Schrift de wil van God volkomen vervat, en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt" (N.G.B., artikel 7).
W.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's