Toch geen loze woorden?
KOLOMMETJE
Wat moeten de kinderen er wel van denken? Ais toets is dat een beste vraag. Wij hechten aan het oordeel van verst gevorderden. De Bijbel noemt het oordeel van buitenstaanders belangrijk. En het gevoelen van kinderen. Evenals armen van geest en zoals vervolgden om der wille van de gerechtigheid, is der kinderen het Koninkrijk der hemelen. Dat mogen wij gerust in rekening brengen. Zo vroeg een kind op een kerkhof naar de andere begraafplaats. „Het alternatieve kerkhof.? ". Ja, zei het kinderlijk bescheid, hier liggen volgens de lovende inschriften de goede mensen. „Waar is het kerkhof van de goddelozen.? " Zo'n kind toch! Je staat beschaamd te kijken.
Nu zijn wij in de kerk. Hoe vriendelijk kan de sfeer niet zijn.? Zonen van hetzelfde huis als broers samen. Onderweg is geïnformeerd hoe het met de zieken en bejaarden thuis ging. Zelfs in de kerk nog. Fluisterend. Allemaal belangstelling voor de welstand. „Geliefde, vóór alle dingen wens ik, dat gij welvaart en gezond zijt..." Er staat in 3 Johannes vers 2 nog iets achter. Ik twijfel of dat nog wel zo leeft bij ons. Dan komen de ouderlingen en diakenen binnen. Als laatste de predikant die van de ouderling een handdruk ontvangt. Het gaat zeer welwillend toe. Toch zijn er in de gerfkamer al reeds barre woorden gevallen. Van „onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad" en van „bron van vuile wanbedrijven" en van „hatende en elkander hatende". De gedachte mag zelfs niet opkomen dat er daar wedijver zou bestaan om zoveel mogelijk en zo sterk als het maar kan dergelijke bewoordingen te bezigen. Want het vermaan tot matigheid geldt evengoed ook dit woordgebruik.
Wanneer de dominee op de preekstoel belandt zou het verder kunnen gaan. Niet dat dit niet mag. Het moet zelfs. De gemeente behoort bij monde van de voorganger belijdenis te doen van de zondige geaardheid, waarmee elk zijn leven lang strijd heeft te voeren. Doch het hoeft niet al te exclusief uit gewoonte een aanhaling te wezen van Romeinen 3 de verzen 9 tot 20. Evenmin als de ploeger van Jesaja 28 de ganse dag loopt te ploegen. Zeker de apostel schrijft niet voor niets dat hun keel een geopend graf is, dat zij met hun tongen bedrog plegen. dat slangenvenijn onder hun lippen is, dat hun mond vol is van vervloeking en bitterheid, dat hun voeten snel zijn om bloed te vergieten en dat vernieling en ellendigheid in al hun wegen is. Wie wil ontkennen? Maar laten wij er ons voor hoeden daar geen vertoon mee te maken zoals met zijn formulier de Farizeeër biddend aandacht probeert te trekken en eer in te leggen.
Wat moeten onze kinderen hiervan denken? Wanneer de 'onbeleefde' uitdrukkingen vloeken met de vriendelijkheid die wij anderzijds aan de dag leggen om die bij alle mensen bekend te laten zijn? Er mag geen openlijk conflict bestaan tussen wat wij met onze mond doen en wat wij met ons binnenste uitvoeren. Waarheid op de lippen moet accorderen met waarheid in het binnenste. Of klopt het her of der wel? Wanneer — hoewel het anders moest zijn en ofschoon wij anders mogen verwachten — sommigen onverzoenlijk en wreed zich opstellen en wanneer zij de weg des vredes niet blijken te kennen? Maar dan is er in wezen ook niets afgezworen. Dan bestaat geen 'eertijds' en is geen 'nu' aanwezig. Een nu van bekering tot de Herder en Opziener der zielen.
Wat kinderen denken zeggen zij. Niet alleen onze zonen, ook onze kinderen zullen onze rechters zijn. Het ligt bij kinderen in één vlak. Ik sprak als een kind, ik was gezind als een kind, ik overlegde als eeen kind. Dat is geen kwestie van gelaagdheid. Opvallend is dat wij juist in het lied van de liefde deze tekst over het spreken als een kind tegenkomen. Wij mogen echter niet het kind teniet doen in het meer gecompliceerde van de man. Nee, het ten dele van het kind groeit uit in het ten hele van de man, de volwassenheid in Christus, de volkomen man, de maat van de grootte der volheid van Christus. Opwassen in de liefde dus volgens 1 Corinthe 13.
Waar het op aankomt? Wij geven krampachtig op van het vasthouden aan onze identiteit, dat is onze eigenheid. Belangrijker is onze authenciteit, onze echtheid, onze waarachtigheid. Dat is het eerste. Ten andere volgt dat er een duidelijk breekpunt in ons leven valt aan te wijzen. Een eertijds en een heden. Paulus schrijft: „En dit waart gij.--." In het verleden dus. Dan voegt hij toe: „Dit waart gij, sommigen." Sommigen. Er bestaat onderscheid en ook dat onderscheid mag zeker en moet ook uitkomen.
Wanneer wij 'voor de aardigheid' als een wild dier grommend op het kleine kind afkomen, zegt het bezwerend en zichzelf bemoedigend: „Niet echt". Met andere woorden is er alles aan gelegen echt te zijn. Authentiek. Integer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1986
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's