Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onbeperkte dank

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onbeperkte dank

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dankt God in alles; want dit is de wil van God in Christus Jezus over u. 1 Thess. 5 : 18

Een vermaning

Dankbaarheid is eigenlijk een van de meest wezenlijke trekken van het christelijke leven. Je kunt dat een leven van strijd noemen. Een christenleven is een strijdersleven. Maar net zo goed en even wezenlijk is een christenleven een leven der dankbaarheid.

Paulus heeft het in dit Bijbelgedeelte over dat christenleven. Het is een gedeelte van de eerste brief aan de gemeente van Thessalonika. Maar korte tijd heeft hij in die gemeente het evangelie mogen brengen. Al na enkele weken moest hij vanwege de vijandschap der joden de gemeente verlaten. Toch heeft dit korte verblijf rijke vrucht mogen dragen. Nog onderweg op dezelfde zendingsreis hoort hij van Timotheüs hoe de gemeente van Thessalonika leeft uit het woord van Christus in geloof, hoop en liefde. Dankbaar schrijft hij ze dan deze brief. Hij spreekt z'n vreugde er over uit, dat de Thessalonicenzen het woord hebben aangenomen en geloofd als het woord van God. Hij geeft ook leiding in de vragen die er leven rond de wederkomst van Christus. En aan het eind van z'n brief houdt hij ze nog eens voor hoe het leven van een christelijke gemeente er uit mag zien. Het is een leven van onderling respekt en liefde, van betrokkenheid op elkaar. Maar ook een leven van blijdschap, gebed en dankbaarheid. Dat is de trits waarvan ook onze tekst een stukje is. Blijdschap, gebed en dus ook dankbaarheid.

Paulus spoort de gemeente aan om dankbaarheid te tonen. Dat is geen overbodige luxe. Dankbaarheid is allerminst vanzelfsprekend. Een mens inzichzelf ligt het eigenlijk helemaal niet om dankbaar te zijn. Ons ideaal is: Eigen meester, niemands knecht. Van niemand afhankelijk hoeven te zijn. Niemand naar de ogen hoeven te zien. Het zelf kunnen klaren en zelf kunnen redden. Tegen niemand dank je wel hoeven te zeggen. Dankbaarheid tonen is een nederig werk. Je erkent daarmee dat je het zelf niet kon. Je had de ander nodig.

Ook als we de HEERE mogen vrezen hebben we er nog wel eens moeite mee. We menen zelf ook nog wel het een en ander te kunnen. Dan moet de dankbaarheid het veld ruimen. De zelfgenoegzaamheid en hoogmoed gaan de boventoon voeren.

Daarom is het goed dat de apostel ons herinnert aan, ja vermaant tot de dankbaarheid. Ook al omdat we zo vergeetachtig zijn. Omdat we zo gauw aan de dingen gewend raken. We vinden het eigenlijk de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld dat we gezond zijn. Dat we werk hebben. Dat we ruim in ons levensonderhoud kunnen voorzien. Dat we onze man, onze vrouw hebben, onze kinderen. We denken er eigenlijk nauwelijks over na hoe het anders zou zijn. De verhalen van oudere mensen over vroegere tijden van armoede horen we misschien beleefd aan, maar ze zeggen ons niets. Zo tonen we ook weinig dankbaarheid.

Iemand heeft gezegd: Danken hangt nauw samen met denken. Inderdaad om te kunnen danken moet je denken, nadenken over alles wat de HEERE in Zijn gunst en genade heeft willen schenken. Voor danken is nodig: Je zegeningen tellen, een voor een.

Maar nu denkt misschien iemand: Hoe kan dat nu? Hoe kun je nu iemand vermanen tot dankbaarheid? Dankbaarheid, dat is toch een soort gevoel, een stemming. Je voelt je dankbaar of je voelt je niet dankbaar. Dat kun je toch niet maken. Het is er of het is er niet. In de Bijbel gaat dankbaarheid toch dieper. Het is meer dan een gevoelsstemming. Het is een houding van je hart en zo ook van je hele leven.

Bovendien, die dankbaarheid is de HEERE waard. Hij is waard gedankt en geprezen te worden. Dat mag niet afhankelijk gemaakt worden, hoe we ons voelen. Ja, het is zelfs niet afhankelijk daarvan of wij menen reden te hebben tot dankbaarheid of niet. De HEERE is een groot en heerlijk God. Hem komt toe de eer, de aanbidding en de dankzegging tot in eeuwigheid. Dat is aan onze stemmingen gebonden. Dat gaat hoog boven ons en onze bevindingen uit. Ja, daarmee mogen wij zelf hoog boven onze bevindingen uitgaan.

Onbegrensdheid

Nu kunnen we ook begrijpen dat de apostel het hier zo radikaal stelt. Dankt God in alles. Met andere woorden de dankbaarheid van een christenmens mag zich over het hele leven uitstrekken. Er zijn eigenlijk geen omstandigheden te bedenken waarin een christen God niet zou danken.

Het is opvallend dat ook bij de andere twee van de trits het zo radikaal wordt gesteld. Ook de blijdschap moet en mag een christenmens te allen tijde kennen. Er mag geen levenstijd zijn voor hem of haar zonder blijdschap. En het gebed mag ook nooit ophouden. Altijd maar weer moeten en mogen onze biddende handen worden uitgestrekt naar God. En zo is het ook met de dankbaarheid. Zij moet er en mag er als houding van het hart altijd zijn.

We houden in deze week dankstond voor gewas en arbeid. Stond, komt van stonde en dat betekent tijd of uur. Dankuur dus voor gewas en arbeid. Maar de apostel zegt: Danken, dat is voor een christenmens maar niet iets van een uur of een dag. Danken dat moet je altijd doen.

Het is goed als we met dankstond bijzondere aandacht geven aan het danken, maar als het daarmee voor ons klaar is, als we daarmee onze plicht menen te hebben gedaan, is het een zeer bedenkelijke zaak. Danken dat mag nooit ophouden. Dat moet altijd maar doorgaan. Het dankoffer is een gedurig offer. Het vuur van het dankofferaltaar mag nooit uitdoven.

En laten we dan nog eens goed lezen wat er staat en ook wat er niet staat. Er staat niet: Dankt God ondanks alles. Dat zou ook kunnen. Dan zijn er een heleboel moeilijke dingen in je leven. Dingen, die je allesbehalve nopen tot dankbaarheid. Je kunt maar steeds geen werk vinden. Je man, je vrouw, is er niet meer. Je hebt nog zo je best gedaan om door dat examen te komen, maar het is mislukt. Die kwaal wordt maar niet beter, eerder erger. Ondanks alles danken betekent dan dat je toch dankt, ik zou haast zeggen tegen de klippen op. Je vindt toch altijd nog een lichtpuntje. Ondanks alles dank je de HEERE.

Er staat ook niet: ankt God voor alles. Dat zou ook mogelijk zijn. We vinden dat zelfs met zoveel woorden in Efeze 5 : 20. Daar roept Paulus de gemeente van Christus op om God te loven met psalmen en geestelijke liederen en lofzangen en de HEERE altijd te danken over alle dingen. Dat lijkt

veel moeilijker dan danken ondanks alles. Daarbij laat je de moeilijke dingen liggen. Althans je probeert eraan voorbij te gaan. Je zoekt naar andere dingen waarvoor je wel kunt danken. Danken voor alles houdt in dat je ook voor de verdrietige dingen dankt, omdat je weet en vertrouwt dat het goed voor je is. Dat is geen kleine zaak. Dat vraagt een groot vertrouwen in de HEERE. Het vraagt een diep inzicht in de wegen die Hij met je gaat. Het vraagt een zeer nabij leven. Maar het is wel bijzonder tot eer en verheerlijking van God.

Danken in alles staat er wat tussen in. Daar zit niet het verbetene, ja soms krampachtige in, van het ondanks alles danken. Maar voor alles danken dat kunnen we ook niet. De wegen Gods zijn soms ook zo duister. Het „waarom" dringt zich aan ons op. Het is allemaal ook zo moeilijk en zo onbegrijpelijk. Maar in dat alles, onder alle omstandigheden, mogen we toch dankende mensen blijven. De moeilijkheden en de zorgen glijden niet bij onze koude kleren af. In tegendeel. We hebben het er soms moeilijk genoeg mee. En toch in alles blijven we de HEERE danken. Al is het dan dat we voor sommige konkrete dingen geen dank kunnen opbrengen, omdat we er niet doorheen kunnen zien, we mogen het toch v/eten: De HEERE is goed voor allen die op Hem hopen.

Daar moet nog één ding bij. Tot nu toe ging het meer over de dingen die ons overkomen. Die ons uit de hand van God toevallen. Daar zijn fijne dingen, ook minder fijne dingen bij. Maar in alles moet en mag de HEERE gedankt en geprezen worden.

We kunnen echter ook denken aan de dingen die we doen. Dan lezen we: Dankt God in alles wat ge doet. Heel het christenleven mag en moet staan in het teken van de dankbaarheid. Dankbaarheid, dat is niet alleen maar iets van goede woorden. Zelfs niet alleen maar iets van een grote gift in de kollektezak. Natuurlijk dat hoort er ook bij, dat kan niet ontbreken. Maar het mag er niet bij blijven. Dankbaarheid is de ondertoon van heel de christelijke levensin uziek.

In alles wat we doen mag onze dankbaarheid uitkomen. Door heel ons leven mogen we aan de HEERE laten zien hoe dankbaar we zijn dat Hij onze God en Vader wil zijn in de Heere Jezus Christus.

Als in de catechismus over het leven der dankbaarheid wordt gesproken worden de geboden van God aan de orde gesteld en uitgelegd. Een leven in dankbaarheid mag zich richten naar de geboden van God. Dankstond voor gewas en arbeid houden dat is goed en nodig, maar we kunnen de HEERE niet beter onze dankbaarheid tonen dan in een leven naar Zijn geboden.

De grond

Paulus besluit zijn aansporing tot gedurige blijdschap, gebed en dankbaarheid, met de woorden: Want dit is de wil van God in Christus Jezus over u. Hij geeft daarmee de grond van alles aan. Dat Paulus de gemeente van Christus daartoe aanspoort vindt z'n laatste grond in Gods wil. God wil het dat Zijn kinderen blijde en dankbare mensen zijn. We hebben al gezien dat dankbaarheid niet afhankelijk mag zijn van onze gevoelsstemmingen. Het is ten diepste onze plicht om dankbaar te zijn. Hier vinden we het laatste fundament van die plicht. God wil het. Dankbaarheid, dat is in wezen een stuk gehoorzaamheid aan de wil van God, een stuk onderworpenheid. Het is dan niet allereerst de vraag of wij er wel wat in zien, of wij, het wel redelijk vinden. Het is ten diepste een zaak van gehoorzaamheid aan de wil van God.

Ja maar zegt iemand: , Hoe is dat ooit mogelijk? Daar staat toch alles tegen in. U hebt zelf al aan het begin gezegd hoe wij van huis uit puur ondankbare mensen zijn. Desnoods willen w'e nog wel mensen bedanken, want die zijn nog van hetzelfde niveau en we hebben de hoop dat die mensen op een goede dag ook nog eens ons zullen moeten bedanken. We kunnen wat terugdoen. Maar van God blijf je toch afhankelijk. En daarom verzet alles in mijn natuurlijk hart zich tegen de dankbaarheid. En bovendien, ik heb zoveel te klagen. Het is mij zo tegen gelopen in dit leven. Wat moet ik toch met dankbaarheid beginnen. Ik kan die ontevredenheid in mijzelf maar niet overwinnen. Al zou ik het willen, het wordt me toch iedere keer weer te machtig.

We moeten nog eens goed luisteren naar onze tekst. Die wil van God, waarover het daar gaat, dat is niet alleen een bevel. God wil dat Zijn kinderen leven in blijdschap, gebed en dankbaarheid. Maar het is meer. Die wil van God is allereerst de beschikking Gods. We kunnen denken aan de laatste wil van iemand, zoals men die laat opschrijven in zijn testament. Hij wil dat die en die zijn huis erft, dat een ander ook een deel krijgt van z'n kapitaal, enzovoort. Zo heeft God ook gewild, beschikt, besloten, dat mensen in blijdschap en dankbaarheid zouden leven. Die blijdschap en dankbaarheid vinden hun grond niet in w 7 at wij kunnen en wat we er van terecht zullen brengen. Ze liggen verankerd in de wil van God. En als Hij het wi] dan mogen wij ook van Hem alle kracht verwachten. Dan mogen we ons met onze tevredenheid, met ons bitter en ondankbaar hart voor Hem neerleggen met het gebed: Leer mij bidden en leer mij danken HEERE. Nu kunnen we ook begrijpen waarom Paulus dat zo dicht bij elkaar zet: Bidt zonder ophouden en dankt God in alles. Dat gaat in dit leven samen op. Dat kan elkaar niet missen. Om te danken moeten we altijd maar weer bidden. Om te danken mogen we altijd ook bidden.

Want dit is de wil van God in Chirstus Jezus over u. Ja, en daar mogen w T e ons dan ook wel over verwonderen. Dat dit de wil van God is. Dat God blije en dankbare mensen wil. Dat is toch allerminst vanzelfsprekend. Daar zou toch heel wat anders over mensen beschikt moeten zijn. Het zou toch veel eer te verwachten zijn dat God mensen nooit meer enige blijdschap en dankbaarheid zou gunnen. Wij hebben immers gezondigd. We mogen nooit vergeten wie wij in ons zelf zijn voor Gods Aangezicht. God heeft ons met alle goede gaven gezegend. In de schepping al. Ondanks al Zijn goedheid hebben wij Hem diep gekrenkt door onze zonde. We meenden en menen in onszelf nog steeds een betere weg te weten.

Wie dat leert verstaan in zijn leven beseft maar al te goed dat er eigenlijk nooit meer sprake kan zijn van vreugde en dank. Als God recht oefent over onze zonden blijft er voor ons alleen maar schrik en ontzetting over. Ondergang in Zijn eeuwig gericht.

En nu ondanks alles toch: Dankt God in alles. Wat een w r onder. Het geheim van dat wonder wijst de apostel zelf aan. Blijdschap en dankbaarheid zijn de wil van God in Christus Jezus. De Heere Jezus Christus heeft immers, zoals het avondmaalsformulier zo schoon zegt, de oorzaak van onze eeuwige honger en kommer weggenomen, namelijk de zonde. Hij heeft door het offer van Golgotha voor de zonde volkomen genoeg gedaan. Om zondige mensen weer blij en dankbaar te kunnen laten leven is Hij de weg gegaan van kribbe naar kruis. Een weg van zoveel moeite en zoveel verdriet.

In psalm 69 is daar al op voorhand van gezongen: Ik heb geweend^, Mijn ziel heeft steeds gevast, maar 'k word temeer met smaadheid overladen. In Gethsemané en op Golgotha zijn alle vreugde en dank Hem vergaan. Aan het begin van de hof klaagt Hij tegen Zijn discipelen: Mijn ziel is geheel beangst en ten dode toe bedroefd. En de diepste indruk van Zijn angst en eenzaamheid krijgen we als Hij op Golgotha klaagt dat Zijn God Hem verlaten heeft.

Zo is de Heere Jezus Christus Borg geworden voor mensen die om hun zonden geen vreugde en dank meer kunnen vinden. U moet misschien wel zeggen: Ik heb van alles in mijn leven. En ik ben er ook wel dankbaar voor. Maar toch die zonden die mij altijd maar w T eer aanklagen voor God. Wat moet ik met die zonden.

Welnu, maar één ding. Ze allemaal naar het kruis dragen. Het kruis van Christus. Daar mag u ze kwdjt raken. Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden.

En bij dat kruis vinden we vreugde, dank en verwondering. Zoveel, dat we altijd overhouden. Immers dat dit de wil van God in Christus Jezus is. Dat de Heere Jezus Zichzelf daaraan heeft willen geven en ook dat de Vader Zijn Zoon daar voor over heeft gehad. Om zondige mensen als u en ik in blijdschap en dank te doen leven.

En dat is dan ook de diepste reden tot dank. We hebben gezegd bij de dankbaarheid gaat de gehoorzaamheid voorop. En dat is zo. Maar het hoeft toch geen blinde ge-

hoorzaamheid te zijn. God de Vader zelf heeft alle reden tot dank gegeven. Hij heeft Zijn Zoon gegeven tot een volkomen verzoening van al onze zonden.

Er zijn veel dingen om God voor te danken. We mogen onze zegeningen tellen, één voor één. Paulus roept echter uit: Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave. De gave van Zijn onbegrijpelijke zondaarsliefde in de Heere Jezus Christus.

En wie met al z'n zonden en tekorten tot Christus de toevlucht nam mag daarvoor danken en gaat daar ook voor danken. Dit is de wil van God in Christus Jezus over u. Ja over u die zich aan Christus kwijtraakte.

Die niets en niemand anders meer over hield dan Jezus alleen. Buiten Hem kunnen we nog zoveel hebben. Het betekent allemaal niets. Het glipt ons tussen de vingers door. Laten we daar maar nuchter in zijn. U kunt

nog zo tevreden zijn over het afgelopen seizoen. Zonder Christus hebt u nog helemaal niets. Maar wie Christus vindt door het geloof vindt vreugde en dank. Dat is de wil van God in Christus over u. Dat wil Hij van u en dat geeft Hij Zelf aan u. Zodat u dankt in alles. De omstandigheden kunnen moeilijk genoeg zijn. Ze doen toch ten diepste aan onze dank niet meer af. We zingen met de psalmdichter:

Maar de HEER' zal uitkomst geven, Hij, Die 's daags Zijn gunst gebiedt, 'k Zal in dit vertrouwen leven En dat melden in mijn lied; 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht Zingen, daar ik Hem verwacht, En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot de God mijns levens heffen.

E.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Onbeperkte dank

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's