Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luther over Luther

In het Hervormd Weekblad (orgaan van de Confessionele Vereniging) van 31 oktober j.1. schrijft dr. H. Geurs (Willemstad) een interessant artikel over de 95 stellingen van Luther door hem zelf bezien. Ik licht uit dit artikel wat over stelling 1 en stelling 4 wordt gezegd:

„In ons land is over de 95 stellingen van Maarten Luther meer gepraat dan dat ze zijn gelezen. Prof. W. J. Kooiman, in zijn tijd dé grote Lutherkenner van ons land, nam in mijn bijzijn eens de proef op de som. Hij vroeg aan een groep studenten in de theologie wie van hen het volgende citaat kon thuisbrengen: „Toen onze Heer en Meester Jezus Christus sprak: „Doet boete", heeft Hij bedoeld dat heel het leven van de gelovigen één boetedoening zou zijn." Hij keek de kring rond en rond, maar het enige wat hij zag was blanco gezichten. Teleurgesteld zei hij: „Dat is de eerste van Luthers beroemde 95 stellingen."

Hoe zou zoiets komen? Moeten protestanten de tekst van hun eerste protest eigenlijk niet van buiten kennen? Het zal wel verband houden met het feit dat veel waartegen Luther de stem verhief inmiddels afgedaan en verleden tijd is. Wie bekommert zich nu nog serieus over aflaten en vagevuur. Neen, de tekst van de stellingen uit het hoofd kennen is te veel gevraagd. Maar toch. Als wij de omstandigheden buiten beschouwing laten, en over de details heenstappen, kunnen wij misschien eens nagaan wat de kérn was van de misstanden waartegen Luthers protest ging. En die lag toch wel daarin dat mensen als onmon*digen werden behandeld, dat zij door vrees voor straf geprest werden tot gehoorzaamheid. Zoiets is natuurlijk aktueel genoeg. Dat is dan ook de reden dat ik enkele stellingen in het licht wil zetten. Luther heeft een klein jaar na de verschijning, op 22 augustus 1518, zelf een toelichting gegeven op zijn pamflet dat inmiddels al een stormachtige verspreiding achter de rug had. Het zijn de z.g. Resolutiones aan paus Leo X. Wat kan ik beter doen dan die bij mijn bespreking te raadplegen en Luther te verklaren met Luther zelf?

De eerste stelling dus. De Heere Jezus heeft gezegd: „Doet boete." Luther zegt daarvan: „Dat betekent: verandert, krijg een andere géést. Een geest namelijk die geestelijke dingen zoekt, geen wereldse. Paulus zegt in Rom. 12: „Wordt vernieuwd door de vernieuwing van uw gemoed." Dót is bekering: de zondaar komt tot zichzelf, hij gaat zijn zonden haten."

Luther wist waar hij het over had. Hij kende als priester de oppervlakkigheid van de mensen, vanuit de biechtstoel wist hij (en het ontzette hem) hoe licht de mensen over hun zonden dachten. Een kleine boete, wat gebeden, enkele tranen hooguit, en weg was de zonde weer. Echt zondebesef reageert anders: het ziet de hoogheid des Heeren aan. Dat is ware godsvreze, zoals Luther die kende. Hoe groter het besef is van Gods heiligheid, hoe groter, lasterlijker, de zonde wordt. Dat geeft een vrees in het hart die roept om boete, maar dan om een boete het hele leven lang.

„Deze bekering", zegt Luther, „is geestelijk, omdat de woorden van onze Heere Geest zijn, en geen dode letter. De huichelaars krommen hun knieën, zij kruipen op de grond, zij geven aalmoezen met trompetgeschal. Maar dót is niet de bekering die God wil. Hij wil een bekering die de koning op zijn troon kan doen, de priester op zijn zetel, de stadsbestuurder in zijn ambtsgewaad, en dat net zo goed als Daniels drie vrienden in de brandende oven."

Zeker zullen nog weinig mensen meer hun knieen zó bezeren als Luthers tijdgenoten het deden; die zichtbare huichelarij behoort tot het verleden — maar er is een huichelarij die onzichtbaar is, een van het hért, en die is minstens zo gevaarlijk. Het is die waarbij de mens denkt God te kunnen afkopen met schone schijn. Veel godsdienstigheid bestaat daaruit, en heeft daar altijd uit bestaan. Mensen denken dat God is zoals zij zijn, zij maken God naar hun beeld en gelijkenis, in plaats van andersom.

De bekering die God wil hoeft aan het mense-

lijke uiterlijk niets te veranderen. Dat is wat Luther bedoelt. Het gaat bij God om verandering van het innerlijk. Zoiets kan je zittende afdoen. Want het gaat niet om kruipen en krommen, maar om een inwendige, geestelijke vernedering van het hart. Daarbij kunnen de knieën rechtop blijven.

Woorden zoals deze hebben Luthers protest verinnerlijkt. Zij hebben uiterlijk vertoon weggenomen, ook uit het openbare leven. De kerken zijn er sober, hoog-wit, en ernstig-kaal door geworden. Ambtsgewaden, zetels, tronen, konden Luther niet schelen, ze mochten blijven, ze mochten gaan. Het Woord dat blijft tot in eeuwigheid, daar ging het hem om. En dan niet naar de létter, maar naar de Geest. Ik vraag mij af wat Luther gezegd zou hebben van al die stola's en ambtsgewaden en kleuren van het kerkelijk jaar van óns. Hij zou geglimlacht hebben, en gezegd hebben: „Je mag het doen, maar tegenover Gód heb je er niets aan, want de zondaar wordt om niet gerechtvaardigd."

Stelling 4. „Daarom blijft de straf, zolang de onvrede van de mens met zichzelf blijft, dat is: tot aan de ware, inwendige bekering — dus: tot aan onze ingang in het hemelrijk".

Luther zegt ervan: „Het hele leven moet één boetedoening zijn. Wij moeten het kruis van Christus dragen, en dat niet alleen in beproevingen die wij zélf kiezen, maar ook in aanvechtingen van de duivel en het vlees. Het kruis van de Heere blijft tot onze dood."

Achter deze opmerkingen over het kruis van de Heere steekt zonder twijfel Luthers kritiek op een bijgelovige gewoonte die hij heeft waargenomen. Namelijk om in de kerken, en op straat bij de processies een crucifix te kussen dat met dat doel door een priester aan de toeschouwers werd voorgehouden. Het kussen van zo'n crucifix gold als een teken van berouw. Misdadigers vlak voor hun terechtstelling kregen de gelegenheid hun berouw te tonen. Luther handhaaft zijn kritiek. Zoiets vindt hij uitwendig, het hart niet rakend en zinloos. Zoals een priester zijn berouw niet kan tonen alleen door van zijn zetel af te komen, kan een misdadiger of andere zondaar het niet tonen door een kruis te kussen. Het ware berouw dat een vrucht is van geestelijke bekering verandert het héle leven, dat wil Luther zeggen. Zo was het ook bij hém gegaan. Er is een kruis dat niet van hout is, maar dat geestelijk is: het bestaat uit de aanvechtingen van de duivel en des mensen zondige aard, die Luther „vlees" noemt. Dat kruis moet gedragen worden, zelfs moet het gekust worden, want het dient om ons Gods genade te leren zoeken. Dat kruis moet blijven tot aan onze dood.

Laten wij niet vergeten dat deze en dergelijke woorden van de hervormer ongelofelijke moed en kracht aan de protestanten heeft geschonken. Zij

hebben het kruis van haat, vervolging en dood gedragen met opgeheven hoofd. In hen leefde het besef dat zij verkoren waren om het kruis van de Heere te helpen dragen. Dat gaf hun een troost die niet in woorden uit te drukken is, en een blijmoedigheid in gevaren, die ook nu nog enig is in zijn soort in het Christendom. Deze typisch Lutherse geloofskracht bezielde J. S. Bach bij het scheppen van zijn Passies en Cantaten.

„Augustinus stortte tranen bij het lezen van psalm 7, " zegt Luther tot paus Leo, „en hij (Augustinus) riep uit: „Een bisschop, hoe heilig ook, behoort niet zonder boete dit leven te verlaten." Ziedaar de échte boete voor een priester.

En Luther achtte Leo nog in die vroege dagen. De allerbeste priester past het doen van boete nog, niet door demonstratief van zijn zetel af te dalen, of voor de beesten te preken zoals Sint Franciscus deed, maar door van zijn voetstuk af te dalen, door weer te zijn wat hij altijd had moeten zijn: een knecht der knechten. Het vlees wil zich handhaven voor God. Echte boete en berouw leren daarvan af te zien. Wanneer de mens, hoe hoog hij moge staan, God Koning laat zijn over zijn leven, dan doet hij boete, want dan komt hij van zijn voetstuk af."

Tot zover dr. Geurs.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's