Bijbels zicht op de vrouw in de gemeente
(5)
In de vier voorafgaande artikelen heb ik geprobeerd u een samenvatting te bieden van de hoofdlijnen van het boek 'Man en vrouw in bijbels perspectief', samengesteld door een studiecommissie onder leiding van ds. C. den Boer, waarin verder zitting hadden ds. G. de Fijter, drs. prof. dr. C. Graafland, drs. P. Koeman, drs. C. van Sliedregt, ds. H. Visser. Het resultaat waartoe deze commissie gekomen was, werd doorgesproken met een viertal dames, namelijk mevr. N. M. Boot, mevr. drs. J. M, van Ganswijk, mevr. A. M. Kool en mevr. A. C. Meijwaard-Fuite.
Bij de weergave ben ik terughoudend geweest met commentaar. In dit slotartikel wil ik in een beoordeling van dit studieresultaat treden. Aan de hand van de breedvoerige weergave van de inhoud van het boek, of liever nog: door zelfstandige lezing en bestudering, kan de lezer met schrijver dezes mee-oordelen. Eerst enkele waarderende opmerkingen, daarna enkele kritische vragen en bedenkingen.
Waardering
1. Dit boek beantwoordt inderdaad aan de gekozen doelstelling: bevordering van het zegenrijk en vruchtbaar samengaan van mannen en vrouwen in Christus' Kerk.
2. De omgang van de Schrift is te typeren als 'een eerbiedige luisterhouding'. Er
wordt geen opening geboden aan de he-Jaas zo wijd verbreide schrift-kritische benadering van de Bijbel.
3. De grondregel van het bijbels spreken over de man-vrouw-verhouding wordt terecht aangegeven met omschrijvingen als 'gelijkwaardigheid die geen volstrekte gelijkheid inhoudt', 'eenheid in verscheidenheid', 'regerend dienen en dienend mee-regeren'.
4. Dat mannen en vrouwen beide evenzeer de gaven van de Geest (charismata) ontvangen tot opbouw van de gemeente van Christus, sluit niet uit dat ze deze gaven op onderscheiden wijze ontvangen en bedienen. De in Christus gegeven geestelijke eenheid (Gal. 3 : 27, 28) houdt geen opheffing van de bij de schepping gestelde orde in. Daarom kan in de christelijke gemeente niet elke vrouw 7 in de schoen van elke man staan.
5. Terecht wordt de bespreking van het vraagstuk van 'de vrouw in het ambt' niet eenzijdig toegespitst op de zogenaamde zwijgteksten. Dit vraagstuk kan alleen in het brede kader van de manvrouw verhouding èn van de verhouding ambt-charisma zinvol benaderd worden.
6. Het is toe te juichen dat er serieus ingegaan wordt op het feminisme en dat, zoals met name uit de excursen blijkt, feministische publicaties grondig zijn geraadpleegd en er een echte poging gedaan is om te luisteren naar wat er van die zijde gezegd wordt. Maar dan ook antwoord te geven vanuit hernieuwde bijbelse doordenking. Zo voltrekt zich het belijden in actu: gebonden aan de tekst (de Schrift), maar betrokken op de contekst (de eigen situatie met haar specifieke uitdagingen).
Kritiek
De kritiek zal iets uitvoeriger zijn dan de waardering. Dat is niet omdat ik het boek uiteindelijk toch overwegend kritisch beoordeel, maar omdat in de voorafgaande artikelen al een behoorlijk voorschot op de positieve waardering is gegeven. De hier volgende kritische notities staan uitdrukkelijk in het kader van die waardering. Niettemin zijn ze hier en daar van nogal fundamentele aard.
1. Het boek laat bij de onbevooroordeelde lezer meer de indruk van behoedzaamheid achter dan die van beslistheid. Er ligt naar mijn besef een verschil in toonaard tussen het 'Ten geleide' van de hand van ds. Geluk en het 'Woord vooraf' door ds. Den Boer. In het 'Ten geleide' wordt gesteld dat in deze publicatie de argumenten van tegenstanders van de toelating van de vrouw T in de ambten opnieuw naar voren zullen worden gebracht. Verder dat er bezinning op en weerlegging van het feminisme zal plaats vinden.
In het 'Woord vooraf' wordt een ander accent gelegd. Het blijkt vooral te zullen gaan om een dieper en grondiger bezinning op de man-vrouw verhouding in onze eigen theologische en kerkelijke traditie. De vrouw nam onder ons vaak een onvolwaardige plaats, zij heeft vaak zeer gebrekkig gefunctioneerd in de man-vrouw relatie.
Zo blijkt deze studie eigenlijk een dubbele speerpunt-functie te hebben. Enerzijds naar de voorstanders van de toelating van de vrouw tot de ambten en des te sterker tegenover het feminisme. Anderzijds naar de onderwaardering van de vrouw binnen de gemeente in onze eigen traditie.
De vraag is nu of het wel haalbaar is om binnen één geschrift deze dubbele speerpunt-functie te realiseren. Wordt dan niet één van beide spitsen te zeer afgestompt?
Naar mijn indruk is inderdaad de speerpunt tegen de openstelling van de ambten voor de vrouw 7 in dit boek te stomp uitgevallen. In het reformatorisch opinieblad 'Koers' van 21-6-1985 vraagt Ad de Boer in een intervieuw met ds. Den Boer: „U blijft als Gereformeerde Bond de vrouw in het ambt afwijzen. Maar mag ik toch zeggen dat dat in wat voorzichtiger bewoordingen gebeurt dan twintig jaar geleden? Ik onderga uw boek als veel meer wikken en wegen dan indertijd, veel uitgebreider teksten en schriftgedeelten exegetiseren, aftasten en pas uiteindelijk tot een conclusie komen."
Het antwoord luidt dan ondermeer: 'Dat hebt u goed geproefd, ja, zo is het.'
Nu is er geen enkel bezwaar tegen behoedzaamheid. Integendeel, als we de pretentie hebben bijbelse principia te vertolken, dan kunnen we nooit intens genoeg luisteren naar wat er werkelijk staat in de teksten., waarbij ook kennis van de oorspronkelijke historische achtergrond van die teksten meespreekt. Maar dan komt er ook het moment van de beslistheid.
En zeker, deze studie wijst de openstelling van de ambten voor de vrouw duidelijk af. Maar toch is de eindindruk niet dat het even beslist en omomwonden gebeurt als vroeger. Terwijl dat toch in de blijvende afwijzing van schriftkritiek wèl het geval dient te zijn. De kwestie rond 'de vrouw in het ambt' is terug te leiden tot de kwestie van het schriftgezag.
2. De principiële reden waarom in deze studie de toelating van de vrouw tot de ambten wordt afgewezen, is gelegen in de gedachte van de representatie. Ambtsdragers representeren Christus en het in Christus aan de gemeente geschonken heil. Anderzijds functioneren de mannelijke ambtsdragers als leidinggevende representanten van de gemeente. Vrouwen worden tot deze representatie niet geroepen. Maar deze moet dan wel als inclusieve representatie verstaan worden.
Dat wil zeggen dat de gerepresenteerden (met name de vrouwen in de gemeente) zoveel mogelijk betrokken dienen te worden bij het werk en het optreden van de representerenden (de mannelijke ambtsdragers).
Hier doet zich het gevaar voor dat het
zwaartepunt komt te liggen op een ambtsopvatting, waarin vooral benadrukt wordt dat de ambtsdrager de gemeente vertegenwoordigt. Uiteindelijk staat men dan — zeker in de lijn van het gehele boek, waarin (terecht!) de volwaardige plaats van de vrouw binnen de gemeente in haar charismatische geleding wordt onderlijnd — zwak in het verzet tegen 'de vrouw in het ambt'.
Mijns inziens wreekt zich hier toch het feit dat de reformatorische traditie inzake het ambt niet bestudeerd is en met name - bij het trekken van lijnen naar de praktijk niet gehonoreerd is. Dan had het accent meer gelegen op datgene wat de ambtsdrager in de gemeente zijn typische gezag verleent: het Woord dat hij als predikant bedient op de kansel en in de huizen, het Woord dat hij als ouderling laat spreken in het pastoraat en laat domineren in het gemeente-beleid, het Woord dat hem als diaken wegen wijst tot dienstbetoon en vertroostend doet spreken tegenover de verdrukten en beproefden!
Vanuit het Woord krijgt de ambtsdrager een gezaghebbend tegenóver, dat de gemeente overigens in geestelijke mondigheid herkent en erkent.
3'. Grote moeite heb ik toch wel met de lijnen naar de praktijk, zoals deze aan het slot van het boek getrokken worden. Overigens willen de samenstellers juist op dit punt terughoudend zijn, veel open laten voor verdere doordenking en gesprek.
De vraag is echter of er in de praktijk van het kerkelijk leven geen semi-ambtelijke structuren worden ingevoerd om zó vrouwelijke pastorale medewerkers, catecheten, evangelisten en diakenen volop te kunnen inzetten. Vooral wanneer deze vrouwen in kerkdiensten officieel tot hun werk worden ingeleid. Betekent dat alleen dat ze aan de gemeente worden voorgesteld en in de voorbede opgedragen? Of worden ze bevestigd in een bediening? Wat is dan in feite nog het onderscheid met de bevestiging in een ambt?
Kan er ook niet zó'n nadruk komen te liggen op het permanente en intensieve overleg van de kerkeraad met deze nietambteïijke medewerk(st)ers, dat er een soort 'schaduw-kerkeraad' ontstaat? En zou dat dan - opnieuw in de praktijk! - niet op een zeker moment als 'discriminerend' worden ervaren, zodat mensen die toch hetzelfde werk doen als ambtsdragers nu ook maar die officiële ambtelijke status ontvangen?
Zo zou dan de gedachte van de toelating van de vrouw tot alle ambten om daarin op gedifferentieerde wijze, naar haar eigen aanleg en gaven, te fungeren, via de achterdeur worden binnengehaald na aan de voordeur te zijn afgewezen!
Deze gevaren lijken mij gezien allerlei ontwikkelingen in de praktijk van het kerkelijk leven bepaald niet denkbeeldig. Hoe kunnen ze worden bezworen? Door alvorens we lijnen gaan trekken vanuit bijbelse gegevens naar de huidige kerkelijke praktijk ons nog eens grondig en gedegen te bezinnen op wat in onze gereformeerde traditie ten aanzien van ambt en ambtsvervulling is uitgekristalliseerd.
Niet om de traditie te laten heersen over de Schrift. Maar wèl om bij de concretisering van bijbelse grondlijnen met het oog op het kerkelijk leven in deze tijd ons te laten helpen door wat een Schrift-gelovig voorgeslacht in deze aan wijsheid heeft nagelaten.
Tenslotte
Veel wordt ons in dit boek geboden. Ook na herhaalde lezing zijn we er niet mee klaar. Het vraagt om bezinning en bespreking op kerkeraden en gemeente-avonden. We zijn de samenstellers dankbaar voor hun inzet.
Een tweetal wensen toch nog. Graag zo spoedig mogelijk het vervolg waarop ds. Den Boer in zijn 'Woord vooraf' al zinspeelt: een studie over het ambtsbegrip van de Gereformeerde traditie!
En: is het niet mogelijk een brochure te doen verschijnen, waarin in kort bestek en in klare taal de argumenten tegen de toelating van de vrouw tot de ambten worden uiteengezet? Velen in de gemeenten zouden er mee gediend zijn, wanneer het Hoofdbestuur van de Geref. Bond zo'n populair geschrift — naast het hier besproken studiewerk — het licht deed zien.
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's