Het monopolie van de waarheid?
Een collega stelde me Evangelisch Commentaar van 19 juli ter hand, waarin een bijdrage was opgenomen van André P. van de Beid onder de titel . Hoe Gereformeerd is de Gereformeerde Bond.? " Het artikel is gewijd aan de brochure „Bezinning en Appèl" die het Hoofdbestuur van de Bond het licht deed zien met het oog op „Samen-op-Weg". Herhaaldelijk khnkt aan het adres van de Bond de beschuldiging dat zij helemaal niet Samen-op-Weg wil en alleen maar argumenten zoekt om de boot af te houden.
Nu ben ik niet van plan hier de visie van de Gereformeerde Bond te verdedigen. Wanneer het Hoofdbestuur dat noodzakelijk vindt en daar lust toe heeft is het zelf mans genoeg. Maar in het bewuste artikel komt een passage voor die boven de discussie over Samen-op-Weg uitgaat omdat ze betrekking heeft op de waarheidsvraag, en daardoor een weerwoord uitlokt.
Ik laat hier eerst André P. van de Beid aan het woord:
„Maar wat het motief ook mag zijn. er zit voor mijn gevoel iets ongeestelijks in de wijze waarop de Bond zich in deze brochure opstelt. De Bond vraagt overeenstemming over de genoemde thema's; beter gezegd: instemming met haar eigen opvattingen omtrent Schrift, belijdenis, enz., als voorwaarde voor kerkelijke hereniging. Daarmee stelt de Bond nadrukkelijk haar eigen gelijk. Zij neemt anderen, in dat geval de gereformeerden, de maat. Ik vind dat heel hoogmoedig. Zou de rechtvaardiging van de goddeloze (die in deze brochure als het hart der prediking wordt aangewezen) —, zou die rechtvaardiging mensen niet uiterst bescheiden moeten maken, in die zin dat zij mensen de vraag doet stellen: wie ben ik eigenlijk.? (Men ziet hoe Paulus altijd weer over de rechtvaardiging begint in conflictsituaties, i.c. als de jodenchristenen zich boven de heidenchristenen dreigen te verheffen). En zou dat dan niet betekenen dat een ander misschien ook nog wel iets te zeggen heeft.? "
Niets nieuws
Wanneer je zo'n verhaal leest, dan slaak je bij jezelf de verzuchting: wat is een kerkelijke en theologische discussie toch moeilijk... Wie opkomt voor het absolute gezag van de Heihge Schrift, voor de binding aan de confessie, krijgt altijd weer hetzelfde verwijt te horen: Jullie denkt zeker dat je de waarheid en de wijsheid in pacht hebt! Is julhe waarheid soms dé waarheid.? En is dat niet een fhnk stuk kerkelijke hoogmoed, te denken dat je het alléén bij het rechte eind hebt en dat al die anderen, die er anders over denken, per definitie verkeerd zitten.?
Deze beschuldiging die ook Van de Beid weer uitspreekt, zijn namelijk helemaal niet nieuw. Toen Maarten Luther de ogen werden geopend voor de dwaalleer van Rome, en hij de rechtvaardiging van de goddeloze opnieuw had ontdekt als het hart van het Evangelie, toen walste ook heel de kerkelijke wereld over hem heen en kreeg hij van alle kanten te horen: wou jij, die maar pas komt kijken, tegen de leer van de kerk der eeuwen ingaan.? Wou jij, kleine monnik, het opnemen tegen de paus en de hele geestelijkheid.?
Toen Kohlbrügge in botsing kwam met de gezapige theologie van zijn dagen werd
hij ook afgeschilderd als de onverdraagzame onruststoker, die dacht dat hij alleen alles wist. Ook in dit opzicht blijkt er niets nieuws onder de zon te zijn.
Wat is waarheid?
Het gaat om de waarheid, zeggen we. Jamaar, wat is die waarheid, zo luidt de wedervraag. Heeft één groep soms het alleenrecht op die waarheid? En is die waarheid niet een eigen interpretatie van de waarheid van de bijbel? Bovendien, de waarheid is niet een leer, maar een Persoon. Ik ben de Waarheid, zegt Christus.
Dat laatste hebben we al eerder gehoord. „Niet de leer, maar de Heer". Alsof er tussen die twee een tegenstelling zou bestaan...
Want inderdaad, Christus is de Waarheid Zelf. Maar spreekt de bijbel dan niet op tal van plaatsen over de waarheid van het Evangelie? Zegt Christus niet Zelf dat we de waarheid moeten verstaan en door de waarheid moeten worden vrijgemaakt? Worden we niet geroepen in de waarheid te wandelen?
Die waarheid hebben we niet in pacht. We moeten ook maar niet pretenderen over de vólle waarheid te beschikken. We kennen ten dele. Maar de waarheid is ons wel toebetrouwd. We kunnen niet meer doen alsof we niet weten wat de waarheid is. Dan zouden we gelijk zijn aan Pontius Pilatus die van de Waarheid Zelf te horen kreeg: „ieder die uit de waarheid is hoort Mijn stem" en toch sceptisch de schouders ophaalde en vroeg: „Wat is waarheid? "
Anderen de maat nemen?
Dat we de waarheid weten kan ons niet hoogmoedig maken. De waarheid is immers niet uit óns opgekomen, zij kwam van de andere kant, van Gods kant. Wie zou zich daarop kunnen verheffen? Van „anderen de maat nemen" kan dus geen sprake zijn. Zeker niet met de maatstaf van onze eigen opvattingen.
Maar betekent dat, dat we ons in geen geval meer mogen uitspreken over de leer of over de opvattingen van die ander? Dat we niet méér mogen doen dan belangstellend luisteren naar wat die ander te zeggen heeft?
Dan is Paulus bepaald buiten zijn boekje gegaan toen hij aan de Galaten schreef: doch al ware het ook dat wij, of 'n engel uit de hemel u een Evangelie verkondigde buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt" (Gal. 1 : 8). Dan had hij Titus nooit de raad mogen geven: verwerp een ketters mens na de eerste en tweede vermaning" (Titus 3 : 10). Dan kunnen we de belijdenis, waarin de waarheid van het Evangelie kort en bondig is samengevat, en waarin de dwaling wordt veroordeeld, wel terzijde schuiven. Want wie zijn wij, dat we anderen de maat zouden nemen?
Andere vragen
De belijdenis terzijde schuiven, dat wil Van de Beid naar zijn eigen zeggen niet. Maar aan het slot van zijn artikel komt hij toch tot de conclusie dat de belijdenis — althans de Heidelbergse Catechismus — niet relevant is ten aanzien van de grote problemen die in onze tijd aan de orde zijn. Ik citeer hem even letterlijk:
„Luther worstelde met de vraag 'hoe krijg ik een genadig God? ' En omdat hij stellig meende in de eindtijd te leven kwam die vraag praktisch neer op 'hoe kom ik in de hemel? ' De Heidelbergse Catechismus is sterk door deze optiek bepaald. De heiliging, het Koninkrijk Gods, dat alles komt daardoor wat op de tweede plaats te staan. Maar ik heb niet de indruk dat de vraag van Luther nog de eerste vraag is van de mensen anno 1985. De onvoorstelbare omvang van het kwaad heeft de aandacht naar de ethiek verschoven. Dat betekent natuurlijk niet dat de catechismus achterhaald of onjuist is (hooguit op enkele onderdelen) maar wel dat hij geen antwoord kan geven op de vragen van onze tijd. Zouden we dan niet naar antwoorden op de vragen van deze tijd moeten zoeken? Niet om de traditie overboord te zetten (dat zou erg dom zijn), maar het zou misschien kunnen dat de accenten wat anders gaan vallen, en dat de samenhangen tussen de traditionele thema's van het geloof wat anders komen te liggen. Zou het tastende zoeken daarnaar niet méér een blijk van belijden zijn dan het benadrukken van de 'religie der belijdenis'? "
Hier wordt dan toch met zoveel woorden gezegd dat de vraag naar een genadig God voor de mensen van 1985 zijn betekenis heeft verloren. Er zijn andere vragen aan de orde waarop we antwoorden moeten geven.
En het „tastende zoeken" naar die antwoorden moet natuurlijk samen gebeuren. Want daar gaat het toch over in dit artikel. Wij mogen met de belijdenis in de hand de Gereformeerden niet de maat nemen en overeenstemming of instemming vragen met die belijdenis. We spreken elkaar niet langer aan op het gezamenlijke klassieke belijden van de kerk, we gaan samen op weg, tastend ien zoekend naar nieuwe antwoorden op nieuwe vragen.
Waarheen gaan we?
Ik meen te kunnen voorspellen waar we zo, samen op weg gaande, terecht zullen komen. In een kerk — of moet ik zeggen: in een gemeenschap? — waar ieder het zijne kan denken of geloven, als het maar niet geënt is op het klassieke belijden van de kerk. Misschien kunnen we op deze manier wel samen op weg met Rome...
Dat ik niet zit de fantaseren blijkt uit een artikel dat ik tegenkwam in het kerkblad van een Gereformeerde Kerk. Daarin trof ik de volgende zinnen aan:
„Zo kunnen we juist als protestanten, al zijn we niet met de paus verbonden, met veel rooms-katholieken kerkelijke eenheid beleven uit kracht, van hetzelfde geloof. Zulks tot in de viering van het avondmaal en de eucharistie toe. (...) Dit ontslaat ons echter niet, ja prikkelt, om ervoor te blijven ijveren, dat aan de geestelijke geloofseenheid ook organisatorisch gestalte gegeven wordt. Zulks met het oog erop dat alle leden van de ene gemeente Gods op aarde elkaar kunnen dienen met hun gaven en samen kunnen vieren het feest van Christus' heil".
Het is allemaal verschrikkelijk duidelijk: we hébben al een geloofseenheid met Rome, en we kunnen die nü al vieren in het sacrament. We moeten alleen nog streven naar een organisatorische eenheid...
Ik kan het niet helpen dat de vraag uit de Heidelbergse Catechismus me voor de geest komt: „Geloven dan die ook aan de enige Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf, of ergens anders zoeken? Nee, maar ze verloochenen met de daad de enige Heiland en Zaligmaker, ofschoon ze Hem met de mond roemen".
Misschien zou Van de Beid deze zöndag van de Catechismus rekenen tot de gedeelten die „achterhaald of onjuist" zijn. Misschien zou hij me ook verwijten dat ik de Gereformeerden de maat wil nemen.
In elk geval wil ik in alle duidelijkheid en in alle eerlijkheid stellen: als we samen op weg moeten met mensen die een geestelijke eenheid beleven met Rome, dan kunnen we echt beter thuis blijven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's