Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overwegingen rond het thema Jezus Christus en de schepping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overwegingen rond het thema Jezus Christus en de schepping

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Iï. Wat bedoelen we met schepping?

De vorige keer dachten we na over het belang van ons thema. We hebben gezien hoe de manier waarop je over dit thema spreekt van grote betekenis is voor de bestaansbeleving van de gelovige.

We willen nu nader op de zaak zelf ingaan en beginnen bij Kol. 1 : 15—17. Dit Bijbelgedeelte sluit aan bij een gebed van Paulus voor de gemeente van Kolosse. Hij dankt God namelijk niet alleen voor het goede, dat hij van de gemeente mag horen, maar bidt ook, dat zij vervuld mag worden met de kennis van de wil van God om zo dan ook een Gode waardig christenleven te mogen lijden. Zo'n christenleven wordt dan ook in hoge mate gekwalificeerd door de dankbaarheid jegens God. Hij heeft immers de gemeente geroepen en getrokken uit de macht der duisternis en overgebracht in het koninkrijk van Christus.

In vers 15 begint dan de apostel Christus te verheerlijken. Degene, in Wie de gemeente de vergeving der zonden heeft is niet zomaar iemand. Hij is het Beeld van de onzienlijke God. Door Hem zijn alle dingen geschapen. En niet alleen door Hem, maat ook tot Hem. Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem. Duidelijk blijkt hier een relatie tussen Jezus Christus en de schepping. En dit is niet het enige bijbelse gegeven dat in die richting wijst.

We kunnen nog wijzen op Joh. 1 : 1—5 en 10, 11, 1 Kor. 8 : 6 en Hebr. 1:1-4.

De Heere Jezus Christus heeft kennelijk niet alleen te maken met onze zaligheid, maar ook met het feit dat wij er zijn. En dan niet eens alleen wij maar ook alle geschapen dingen.

Als we dat zo zeggen dringen zich vanuit het huidig theologisch gesprek zomaar de vragen op. Mogen we dat zo wel uit elkaar halen: de zaligheid, het heil en. het zijn? Als het erom gaat dan is toch het zijn niet anders dan het heil? Of op z'n minst zullen we toch moeten zeggen dat het zijn van de schepping op het heil is aangelegd.

Ik denk dat het goed is, hoe de onderlinge verhoudingen ook zijn, de dingen in ieder geval goed uit elkaar te houden. Op die onderlinge verhoudingen komen we dan nog wel. Het lijkt mij een kwalijke neiging van veel hedendaagse theologie om het zijn in het heil te laten opgaan. Ik herinner mij hoe in een lustrumrede voor de G.T.S.V. Voetius in mijn studententijd de Oudtestamenticus prof. Van der Woude uit Groningen daar nogal duidelijk tegen ageerde vanuit de uitleg en theologie van het Oude Testament. Bij het nazoeken van het een en ander merkte ik dat hij tien jaar later, om precies te zijn in 1978, nog eens voor Voetius sprak over hetzelfde onderwerp. In hoofdzaak bleek hij bij zijn mening gebleven en nog steeds in afwachting van gefundeerde weerlegging van zijn argumenten. Hij wil de theologie, die al te zeer in de leer van het heil opgaat en de schepping in het kader daarvan plaatst, rechttrekken. Hij wil aan de ene kant spreken over heil of redding, bevrijding en aan de andere kant over zegen. De redding of bevrijding geldt Israël in het bijzonder, de zegen spreidt zien over heel het bestaan. God doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden.

Zondermeer moet gesteld worden dat schepping en bevrijding beide daden zijn van de ene God Die Zich geopenbaard heeft ah dc God van Israël. Maar dit wil niet zeggen dat die daden in elkaar opgaan. Hij wijst er onder meer op hoe in het Spreukenboek de schepping voortkomt als een zelfstandig thema. Ook wat de bijzondere openbaring betreft heeft hij zijn vragen naar de kant van de gangbare theologie. Zij kan toch nooit puur kritiek zijn. Zij sluit toch altijd aan. Als beleden wordt de HEERE is God wordt toch een beroep gedaan op een Godsbesef, zoals dat gangbaar was in het oude oosten.

Dit nuchtere betoog van prof. Van der Woude kan ons behoeden voor een vermenging van schepping en heil. Hoe ook verbonden, het zijn in ieder geval twee aspekten van het handelen Gods, waarover afzonderlijk te spreken valt. Of beter gezegd waarvoor de HEERE afzonderlijk gedankt en geprezen mag worden. Tegelijkertijd kan het ons leren hoe nodig het is ons te bezinnen op wat we eigenlijk bedoelen als we het hebben over schepping en verlossing en een eventuele verbondenheid van beide in Jezus Christus.

We beginnen bij de schepping. Ik ben me bewust dat ik daarbij alweer in de rede gevallen kan worden. Kun je daar wel beginnen? Kun je wel éérst over de schepping denken en spreken? Moet je niet eerst over Jezus Christus spreken? Alles wat wij over God en over Zijn werk kunnen weten en uitspreken begint toch bij Christus? Hij heeft ons toch de Vader geopenbaard. Als we niet bij Hem beginnen lopen we toch gevaar ons te verliezen in een abstrakt, menselijk en natuurlijk spreken over God.

De bezwaren liggen hier in het verlengde van het voorafgaande. Hier gaat het dan niet zozeer over het onderscheid als wel over de volgorde. We zouden er bij willen opmerken dat we voor het gesignaleerde gevaar zeker op onze hoede dienen te zijn. Maar is het daarvoor persé nodig om bij Christus te beginnen? Het is wel nodig om bij de Bijbel te beginnen en erbij te blijven. De Bijbel is toch wel wat meer dan Jezus Christus, ook al is in Hem alleen al onze zaligheid te zoeken en te vinden. En verder zou ik aan de hier gekozen volgorde niet al te veel theologische konsekwenties willen verbinden.

We beginnen bij de schepping omdat de Bijbel zelf daar ook begint. Zoals trouwens ook in het Onze Vader het gebed om brood aan dat om de vergeving van zonden voorafgaat.

Waar hebben we het nu over als we spreken over Jezus Christus en de schepping? Wat is schepping. We kunnen dat samenvatten in dé belijdenis dat God de dingen uit het niet in het aanzijn heeft geroepen. We denken aan het eerste vers van de Bijbel: n den beginne schiep God de hemel cn de aarde. Scheppen is daar de vertaling van een hebreeuws woord, dat uitsluitend voor het wonderlijk en machtig handelen van God in het tot stand brengen van de dingen wordt gebruikt. Er zijn andere woorden te over die in deze sfeer gebruikt worden, woorden als vormen toebereiden, maken het woord voor scheppen uit Gen. 1 : 1 echter, heeft iets unieks. Men heeft aan dc mogelijke oorspronkelijke betekenis van het hebreeuwse woord allerlei gedachtengangen willen ontlenen, maar allereerst is die betekenis onzeker en bovendien moeten we met een dergelijke methode voorzichtig zijn. De oorspronkelijke betekenis van een woord werpt soms maar weinig licht op het verband en de betekenis waarin het later wordt gebruikt.

Op twee elementen moet in ieder geval nader gewezen worden. Allereerst het onderscheid met maken. Scheppen veronderstelt geen bestaand materiaal. We belijden dan ook dat God de dingen uit niet geschapen heeft. Dat , , uit niet" komt zo letterlijk niet in de Bijbel voor. Maar heel de onafhankelijkheid en soevereiniteit Gods brengt dat met zich mee. Er wordt trouwens ook nergen in de Bijbel de gedachte gewekt van een of andere oersubstantie die als grondstof bij de schepping van hemel en aarde dienst zou hebben gedaan.

Het tweede element waarop wij willen wijzen is het bewuste en gewilde van de schepping. Zij is niet een min of meer noodzakelijke uitstroming uit God; God of het goddelijke zou dan zo voljzijn dat het wel over moet lopen. Dergelijke gedachtengangen zijn bijbels niet te verantwoorden. Het er-zijn van de dingen rust puur en alleen op het vrijmachtig welbehagen van God. Bij wijze van spreken er is niets noodzakelijks aan dat wij er zijn en dat de dingen er zijn. Het is er allemaal alleen omdat God het heeft gewild. We zouden hier nog kunnen ingaan op de verhouding tussen dat willen van God en Zijn wezen, maar dat voert in dit verband te ver. Wel van belang is om te zien hoe dit geloof, want dat is het helemaal, vgl. Hebr. 1 : 1 de beleving van het bestaan stempelt. Het geloof in de schepping als daad van de Schepper brengt een enorm stuk afhankelijkheid en tegelijkertijd verantwoordelijkheid met zich mee. Aan Hem uit wiens hand wij het leven ontvangen zijn wij verantwoording schuldig.

Wie gelooft — ook dat is een geloof! — dat de dingen zijn ontstaan langs de weg van de min of meer toevallige ordening van allerlei chemische en biologische processen, zal heel anders in het leven staan. En niet minder hij die meent dat de werkelijkheid een dialektische noodzakelijke uitredding uit zichzelf is van de eeuwige geest.

Dat laatste brengt ons nog op een ander punt. Bij schepping kun je denken aan de daad maar ook aan het resultaat daarvan. De dingen die er tengevolge van de schepping zijn. Die zijn er dan ook helemaal buiten en tegenover God. Ze zijn niet op de een of andere manier toch weer deel van God. Bijvoorbeeld op de manier van een logische afleiding. Nee, ze zijn wel uit God maar ze zijn God niet. Ze zijn volop en voluit zichzelf.

Als verzamelnaam van alle dingen komt het woord schepping zo in de Bijbel niet voor. Dat zal wel te maken hebben met de weinig abstrakte manier van denken en spreken bij de Bijbelschrijvers. Wel vinden we schepsel en schepselen. In Rom. 8 : 19 — 22 komt de betekenis van schepsel heel dicht bij alles wat er is als geschapen door God. Voorts kan de hemel en de aarde als samenvatting van alle dingen gebruikt worden en ook de wereld. Ook is het mogelijk dat er zoals in de tekst waarmee we begonnen zijn gesproken wordt van alle dingen. Daar wordt het ook nog wat gedifferentieerd. Het gaat over alle dingen die in de hemel zijn en op de aarde. Tronen en machten en heerschappijen zijn daarbij inbegrepen. We zullen die moeten zoeken in de richting van geestelijke machten of engelmachten.

Samenvattend kunnen we dus zeggen dat als het over de schepping gaat, we kunnen denken aan de vrije en soevereine daad van God die ten grondslag ligt aan ons bestaan. Het is als resultaat daarvan dat wij en ook alle dingen er zijn buiten en tegenover Hem, voor Zijn Aangezicht. En wie zich afvraagt hoe dat te waarderen is bedenke hoe God het Zelf heeft gewaardeerd na de voltooiing van Zijn scheppingswerk. We lezen daarvan in Gen. 1 : 31: n God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Het er-zijn van de dingen en het zo-zijn van de dingen, zoals ze zijn is een goede zaak. God verheugt Zich erover en in navolging en in gemeenschap met Hem mogen wij ons er

ook over verheugen. We verheugen ons dan niet alleen maar in God, maar ook met God over Zijn werk dat wijzelf zijn. Het leven is goed.

Ongetwijfeld is hier nog veel meer over te zeggen. Gen. 1 en 2 wordt gevolgd door Gen. 3. Maar daar komen we bij de voortgang van onze bezinning nog wel op. Voor deze keer sluiten we hier af.

E.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1985

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's

Overwegingen rond het thema Jezus Christus en de schepping

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1985

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's