De profetie van Habakuk
(i)
„...want Ik werk een werk in uw dagen, hetwelk gij niet geloven zult, als het verteld zal worden..." Hab. 1 : 1-11
Over de mens Habakuk valt niet veel te zeggen. De profeet gaat geheel schuil achter de profetie. Meer dan zijn naam weten we eigenlijk niet. En deze naam, Habakuk, wordt geduid als de naam van een tuingewas (vanuit de Griekse vertaling) of vanuit een Hebreeuws werkwoord, dat „omarmen" betekent. Op grond van dit laatste maakte de kerkvader Hieronymus de gevolgtrekking dat de naam Habakuk de liefde van de profeet tot God uitdrukt of ook dat hij als Jaccb met de engel worstelde.
Zelf noemt Habakuk tot tweemaal toe zich uitdrukkelijk , , de profeet". En omdat het slot van zijn profetie een gedicht ofwel een psalm is, wordt het vermoeden geuit dat Habakuk een levietisch tempelzanger in Jeruzalem is geweest.
Hoe het ook zij — Habakuk, de profeet, heeft een last gezien. Zo zet dit boekje uit de twaalf-profeten-rol in. En een , , Iast" wil zeggen: en openbaring van de Heilige Israëls. Zoals ook van andere profeten gewaagd wordt, dat zij een last gezien hebben (zie: es. 13 : 1; Jer. 23 : 33-38). Een last is een woord van God, dat zwaar is om te dragen. Als een last op de schouders. De profeet heeft als de mond Gods op aarde een woord uit te spreken dat zwaar te dragen en te verdragen is.
En dat w T oord heeft hij te spreken in de tijd, waarin Juda staat aan de vooravond van de ballingschap. Het Babylonische rijk onder Nebukadnezar heeft met de verwoesting van Ninivé de macht van Assyrië overgenomen. Het kleine Israël is als een speelbal tussen de wereldmachten. Nadat het tevergeefs op het westen, op Egypte, heeft gehoopt, heeft het nu de dreiging vanuit het oosten te vrezen. De namen zijn verwisseld, de tijden verschoven — maar nog altijd is dit de werkelijkheid: Israël als de smalle strook tussen oost en west.
In zulke wereld en in zulke tijd is Habakuk geroepen de mond van de levende God te zijn op aarde. Zouden niet de woorden besterven op de lippen? Hoor hem roepen: „HEERE! hoe lang schreeuw ik...? " De profeet is met deze woorden een donkere nacht ingegaan. Hij is apart genomen en hij heeft de eenzaamheid gezocht om de bittere raadsels van het. leven — die van land en volk en van eigen ziel — uit te schreeuwen voor het aangezicht des HEEREN. Habakuk strijdt met God. Totdat de dag aanbreekt worstelt hij met Hem. Met het verslag van dit nachtgevecht zet de profetie van Habakuk in. „...en Gij hoort niet, hoe lang roep ik: „geweld" tot U, en Gij verlost niet? ".
Omgeven is hij van geweld (vgl. 1 : 9; 2 : 8, 17) en van kwelling en van ongerechtigheid en van verwoesting. De profeet schreeuwt het uit. En daarin doet hij de stem van Israël horen, zoals eenmaal het volk het. uitschreeuwde in het diensthuis van Egypte (Ex. 3 : 7, 9). Hij roept naar de hemel omdat hij door geweld omgeven is, omdat hij de dreigende vijand van Israël ziet aanstormen. Ja, hij roept, omdat God niet antwoordt. Calvijn trof het hart in zijn uitleg bij dit woord: abakuk roept en ijvert om de eer van God.
De heerlijkheid van de Naam is in het geding. En dan is er geen grens en maat aan het roepen vanuit de diepte. Dan staat er straks van de Zoon geschreven, dat Hij in de dagen van Zijn vlees gebeden en smekingen tot Hem. Die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd heeft (Hebr. 5:7). Dat is de nacht, waarin naar het zichtbare alle heerlijkheid Gods weggevoerd is van de aarde. Het zijn de tranen van de landman uit de psalm, die wenende over de akker gaat, omdat de oogst in het verschiet is, maar zichtbaar nog verborgen achter een lange en donkere winter. Het is het roepen van de zielen onder het altaar: Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser...? " (Openb. 6 : 10). Wee ons, wanneer wij in onze dagen aan zulk roepen innerlijk en ook uitwendig vreemd zijn...
„Waarom laat Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt de kwelling...? " In het vervolg van zijn roepen laat de profeet met name horen hoe het recht en de gerechtigheid verdwenen zijn. Zodat deze glans van de heerlijkheid Gods verduisterd is. De goddeloze omringt de rechtvaardige, zodat er geen ruimte, geen vrijheid van beweging meer is. Het recht komt verdraaid te voorschijn. En verwoesting en geweld zijn levensgroot in de plaats getreden voor het recht.
Gaat het hier om de rechten van de mens? De wedervraag zou mogen zijn: gaat de God Israëls niet het recht der armen ter harte en komt daarin niet ook de glans van Zijn Naam openbaar, dat recht en gerechtigheid bloeien over het rond der aarde? Er is twist en men neemt, gekijf op. En daarom wordt de wet ontkracht. De Torah, die de weg van het verbond wijst als een licht in de nacht, is niet langer de kracht, het hart, het centrum van het leven op aarde. En zie, daarin gaat de eer des HEEREN heen. Te schande gezet, te gronde gericht...
Wij hebben in dit profetisch roepen altijd te horen die diepte, waarin het gaat om de Naam des HEEREN. Het gaat niet rechtstreeks om de mens, om de schepping, om de profeet zelf, maar: om de zevende dag van de schepping. Het gaat erom, dat God kan rusten van het werk van Zijn handen. Dat er een glans over het geschapene is, een heerlijkheid vanwege de Naam. Het gaat om de vervulling van de ganse aarde van de heerlijkheid des HEEREN...
Dat we dit roepen uit de diepte herkennen! Er is een schreeuw uit de diepte van ellende, die door geen macht ter wereld is tegen te houden. Die door merg en been dringt, omdat er het besef gegeven is, dat de levende God Zichzelf met de verkiezing van Israël verbonden heeft, dat Hij Zichzelf gebonden heeft aan de rust en de vreugde van de zevende dag. Zo waarachtig als Hij leeft... Zolang dit gezicht ons niet voor ogen staat, zijn onze vragen en noodkreten — hoe onpeilbaar diep vanuit het hart opwellend — toch niet meer dan deelproblemen. Hoe lang schreeuw ik — en Gij verlost niet — Gij hoort niet! Dat is de roep van Israël om de gave opnieuw van de sabbat. De gave namelijk van de volheid van de ganse aarde als de heerlijkheid des HEEREN (Jes. 6 : 3).
„...en Gij hoort niet". Het antwoord van de hemel: „Ziet onder de heidenen, en aanschouwt, en verwondert u...".
En dan vernemen we de inhoud van de last, die Habakuk gezien heeft. Met eigen ogen gezien bij het licht der openbaring. Met ogen, groot en verbijsterd van verwondering. Wat is de verhoring? Waarin geschiedt de verlossing?
God werkt in de dagen van de profeet een werk, dat de hoorder niet geloven zal, als het verteld zal worden. Welk werk van Zijn handen zal dit dan zijn?
„Want ziet. Ik verwek de Chaldeën, een bitter en snel volk...". In plaats van de As-' syriërs zullen de Chaldeën komen: het Nieuw-babylonische rijk onder Nebukadnezar. En zij zullen door God zijn verwekt. Hij doet ze opstaan, zo horen we letterlijk. En het betreft een volk, zo angstaanjagend in verschijning, dat het inderdaad niet te geloven is, wanneer verteld wordt hoe dit volk optreedt en verschijnt. En het is dit ongelofelijke, dat de profeet schouwen gaat. Zie, de last, die Hij gezien heeft.
De Chaldeën zijn een bitter en snel volk. Ze jagen over de breedte der aarde om woningen in bezit te nemen, die niet hun eigendom zijn. Een snelle en bittere plundering van huis en haard. Schrikkelijk en vreselijk is het: ze boezemen angst in en vestigen terreur in plaats van recht en gerechtigheid. Want „zijn recht en zijn hoogheid gaat van hemzelf uit".
Zelf maken zij uit wat recht is. Geen onafhankelijke rechtspraak dulden zij boven zich. En dat betekent — altijd opnieuw — terreur. Het overgeleverd zijn van de verdrukten aan de volstrekte willekeur. De chaos slaat over de verdrukte heen als een vloedgolf, niet in te dammen. Daarbij verplaatsen de Chaldeën zich op paarden, die lichter zijn dan luipaarden. Zo snel en zo onverwacht de gezochte prooi overvallend. Scherper dan avondwolven zijn hun paarden: ls wolven, die zich tot de avond verborgen houden, om dan, door de honger gedreven, zich op hun prooi te storten. De ruiters vliegen als een arend, die zich spoedt om te eten. Hoog in de lucht weet de roofvogel te wachten, om recht, op zijn prooi neer te dalen. Geheel tot geweld komen zij, en wat zij inslorpen zullen met hun aangezichten, zullen zij brengen naar het oosten. En dat wil zeggen: evangenen zullen ze meevoeren in getale, zoals het zand, dat aan de oever van de zee is, en niet te tellen valt (vgl. Gen. 22 : 17). En daarbij lacht dit volk om koningen en prinsen. Het lacht om burchten en vestingen, hoe onneembaar ook om te zien. Want de Chaldeën zullen stof verga-
deren. Zij werpen barricaden op, zoals men een hoop stof bij elkaar veegt, en nemen de vesting met gemak in.
Dat nu heeft de profeet gezien. Deze last...
Maar dan ook het slot, het laatste aangaande de Chaldeën. „Dan zal hij de geest veranderen, en hij zal doortrekken, en zich schuldig maken, houdende deze zijn kracht voor zijn god". De geest van dit volk zal veranderen, Juist in het doortrekken. In het doorgaan, zoals voor de ogen van de profeet getekend. In het door alles heen gaan. Daarin za 1 dit volk zich schuldig maken. Want — dan de ontmaskering, de ontdekking, de onthulling van het wezen van de Chaldeën — dit volk houdt zijn kracht voor zijn god! In een flits, gelijk een bliksemstraal van de hemel de nacht een ondeelbaar ogenblik doorklieft, krijgt de profeet het wezen van het bittere en snelle volk te zien. Het wezen van het sterkste volk ter aarde is, dat het de kracht, bijeengebracht in leger en wapens, houdt voor zijn god. De grootmachten als de Chaldeën geloven uiteindelijk slechts in zichzelf. En daarmee is hun ondergang reeds bezegeld. Dat is de lichtstraal van troost, die Habakuk in de last een moment te zien krijgt...
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's