Gelijkenissen van Jezus
(VI)
Het onkruid van de akker Matth. 13 : 24-30, 36-43
1.
„Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld..." De gelijkenis van het onkruid is een andere dan die van het zaad. Opnieuw is er sprake van het zaad en. van de akker en van vrucht. Maar de betekenis is een andere. Een ander geheimenis van het Koninkrijk der hemelen wordt ons door Jezus aan het hart gelegd. Dat hebben wij van te voren wel goed te bedenken...
2.
„.Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mens die goed zaad zaaide in zijn akker..." Hoor, zó gaat het toe in het Koninkrijk van God, dat gekomen is en dat komt: een mens zaait goed zaad. In zijn eigen akker...
Wanneer dan de mensen slapen, wanneer de nacht gevallen is komt de vijand van de zaaier. In het duister komt hij. Want zijn werken kunnen het daglicht niet verdragen. Midden tussen de tarwe, er over heen zaait hij onkruid. Van een zeer bepaald soort is het on-kruid: dolik, ofwel: dolle tarwe. Aanvankelijk, bij het opgroeien, zal het er uitzien als goede tarwe. Pas in de vrucht (vs. 26) komt het verschil openbaar. En wanneer het tot meel gemalen en in het brood meegebakken wordt, kan de dolik leiden tot verdoving en bezwijming.
Dan beginnen de dienstknechten te vragen. Of er dan geen goed zaad soms in de akker gestrooid is? Altijd is er wel onkruid' te zien, maar zo véél... Vanwaar?
Het antwoord aan de dienstknechten geeft de verklaring voor het welig tierende onkruid: een vijandig mens heeft dat gedaan. Uit wraak wellicht? Dat kwam en komt rijkelijk voor onder de mensen: in het donkere onkruid zaaien in andermans akker. De knechten zijn bereid voor hun meester op te komen. Zullen ze nu maar meteen het onkruid verwijderen?
Nee, dat zullen ze niet! Want mèt het onkruid trekken ze mogelijk ook de tarwe mee. Letterlijk horen we van een dreigende ont-worteling van de tarwe. En omwille van de tarwe blijft de dolik nog staan...
Beiden, tarwe en onkruid, zullen samen opgroeien tot de oogst. En dan, wanneer de tijd, de bestemde tijd van de oogst is aangebroken, dan zal de heer des huizes tot de maaiers spreken. Let wel: tot de maaiers, en niet tot de dienstknechten. Eerst het onkruid verzamelen, zo luidt de opdracht, om dat in bossen te binden en daarna te verbranden. De tarwe echter zal in de schuur bijeengebracht worden. In mijn apotheek, zo staat er eigenlijk...
3.
Ook van deze gelijkenis mogen we de uitleg vernemen uit Jezus' eigen mond. En die onthulling wordt gegeven, wanneer de scharen heengezonden zijn, wanneer Jezus naar huis is gegaan, naar Kapernaüm, wanneer de discipelen vragen om de verklaring. Nu wordt het ons gegeven als in de discipelenkring te mogen meeluisteren. Beseffen we het geschonken voorrecht?
4.
„Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen..." De Zoon des mensen strooit het goede zaad in de akker der wereld. Hij, Die de Rechter der wereld zal zijn (vs. 41), is ook de gezonden Redder...
Ja, de akker is de wereld. Dat is dus ruimer dan de kerk. De wéreld is de akker: het zaad wordt gestrooid vanuit Jeruzalem tot aan de einden der aarde. En dan wisselt het beeld, vergeleken met de gelijkenis van het zaad. Het zaad is nu niet het Woord, maar het zaad, het goede zaad, zijn de kinderen van het Koningrijk. De zonen van het Godsrijk, die geboren zijn uit het goede zaad, dat de Zoon des mensen strooit. En het onkruid, de schijn-tarwe, zijn de kinderen van de boze. Want die zaait ook, de duivel, maar tot een geboorte uit de vader der leugen...
De vijand namelijk, die in de nacht als
een werk der duisternis gezaaid heeft, is de duivel, de diabolos. En dat wil zeggen: degene, die altijd uit-een werpt, die immer twee-spalt aanricht en twee-dracht zaait. En de oogst is de voleinding der wereld. Dat houdt in: dan is deze tegenwoordige wereld tot haar doel gekomen. Het doel namelijk, dat met de komst van de Zoon des mensen bereikt zal zijn. En de maaiers zijn de engelen. Wel te verstaan: dus niet de dienstknechten, niet de discipelen, maar: de engelen...
Gelijk dan het onkruid — hoor en zie de gelijkenis — vergaderd en met vuur verbrand wordt, zó zal het zijn in de voleinding van deze wereld.
Hoe zal het zijn, nader getekend?
De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden. Ja, Zijn engelen. En die zullen bijeenbrengen uit Zijn Koninkrijk (vgl. Matth. 28 : 18) al de ergernissen. Letterlijk vernemen we dan: l de schandalen. We kunnen denken aan hen, die een schandaal zijn, die anderen ten val brengen en anderen tot afval verleiden. En ook worden door de engelen verzameld degenen, die de ongerechtigheid doen. Dè ongerechtigheid! Zonder wet en tegen de wet, wil dat zeggen, „...gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!" (Matth. 7 : 23). In de vurige oven zullen de werkers van de ongerechtigheid gew T orpen worden, in de afgrond, in de buitenste duisternis. Daar klinkt geween op, en geknars van tanden. Wroeging...
Dan — zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon. Woorden, die samenstemmen met het profetisch gezicht: De leraars nu zullen blinken, als de glans van het uitspansel..." (Dan. 12 : 3). Bekleed met glorie, met glans en heerlijkheid: ó zullen ze in het Koninkrijk van hun Vader zijn. Hun Vader! Eenmaal immers zal Christus het Koninkrijk aan God en de Vader hebben overgegeven (1 Cor. 15 : 24)...
Die oren heeft om te horen, die hore...
5.
En al horende klinkt ons de vraag mee in de oren: anneer in Jezus het Koninkrijk van God nabij gekomen is, waarom dan toch nog onkruid, toch nog het optreden van de boze? Waarom blijft de zichtbare scheiding tussen tarwe en onkruid nog uit? Het laatste oordeel... Het antwoord is vervat in de eenvoud: et Koninkrijk van God komt op de wijze van het zaad. Wie zaait, kan niet tegelijk maaien. De Zaaier (vs. 37) is de Maaier (vs. 41). En zo is er de tussen-tijd! En deze spanne tijds tussen zaaien en maaien is de ruimte en de adem van de lankmoedigheid Gods over de akker van deze wereld (Jak. 5 : 7, 8). De lankmoedigheid van God over goeden en bozen: ron van eindeloze verwondering...
6.
We staan ook voor de vraag van het raadsel van het onkruid. Er is de vraag van verbijstering: Van waar heeft hij dan dit onkruid? Wat een werken der duisternis, hoe vijandig, welk een on-kruid! Hoe is het mogelijk? Vanwaar het kwaad? In de nacht drong het binnen. Door een vijand. Als een werk van de duisternis. En een verklaring kunnen wij mensen niet geven: vanwaar
hij is... Echter vanuit het aanschouwen van het goede zaad, wordt de tegenstelling steeds groter. Ondragelijk groot doet zich de tegenstelling voor aan het oog van de mens, die het goede zaad heeft mogen zien opgroeien: zullen we nu — meteen — het onkruid uitroeien...?
7.
Ons treft dan het ongeduld van de dienstknechten vanuit de liefde tot hun meester. Ze kunnen het niet langer aanzien: de overwoekerde wereld... Ja, de wereld is de akker. De wereld, door God geschapen. Vandaar, dat w r e deze gelijkenis niet mogen verstaan als het uitoefenen van kerkelijke tucht: „...tucht is ook geen uitrukken van onkruid; tucht is tijdelijk afzonderen van slordige leden, met het doel om ze te verbeteren; tucht is snoeien, van goede bomen..." (J. A. Wormser). Daarom zijn achter in ons kerkboek ook de beide formulieren mee ingebonden van afsnijding uit èn van wederopneming in de gemeente van Christus. In deze gelijkenis gaat de dienstknechten heei de door onkruid overwoekerde wèreld ter harte. Vanwege hun liefde tot de heer des huizes...
8.
Deze gelijkenis zegt ons Jezus met het oog op het laatste en definitieve oordeel van God over de mensenwereld. En dat oordeel mogen de dienstknechten niet uitvoeren. Daar zijn de engelen voor bestemd. De dienstknechten worden geroepen om geduld te hebben tot de oogst. Om ook lankmoedig te zijn... Niet mogen zij nu het onkruid uittrekken, opdat niet de tarwe, die een zwakkere wortel heeft, mee-uitgetrokken zou worden. En dat betekent concreet, dat de kerk wel tucht mag uitoefenen over haarleden, en dat de overheid wel een zwaard dragen mag — en dat niet tevergeefs — als een wreekster tot straf voor hem, die kwaad doet, maar het betekent tegelijkertijd, dat nimmer een kerk noch overheid het laatste oordeel over een mens kan uitspreken. Op aarde wordt niet meer dan een voorlaatste oordeel geveld... Tarwe en onkruid groeien samen op, en de dolik heeft de schijn van tarwe — onverdragelijke aanblik voor de rechtvaardige — maar op het oordeel dat de Zoon des mensen gegeven is om uit te spreken mag niet worden vooruitgegrepen. Hij zal richten en scheiden...
9.
Laat ze beiden tesamen opgroeien tot de oogst... Horen we in deze woorden de hartslag van het evangelie van de lankmoedigheid Gods over ons allen? Wie van ons groeit niet van nature op als onkruid? In het heden van Gods genade is mogelijk, wat in de natuur onmogelijk is: onkruid kan veranderen in tarwe, een kind van de boze kan veranderen in een kind van het licht. En dat door het goede zaad, dat de Zoon des mensen zaait, dat Hij Zelf is, in Zijn lijden, sterven en opstanding...
10.
De gelijkenis roept ons tot de afzondering van de persoonlijke verootmoediging. Diep ontzag wil ons door deze woorden van Jezus overvallen. Wij — wie zijn wij zelf? Heeft God ons ooit geroepen tot maaiers in Zijn Koninkrijk, óf: zijn wij geroe-pen om als tarwe tussen het onkruid vruchten te dragen? Tot meerdere glorie van de nooit genoeg volprezen Naam van de Vader...
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's