Die geeft wat hij heeft
En Petrus zeide: ilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: n de Naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel. Hand. 3 : 6
Hoe nabij bleef de Heere Jezus die allereerste tijd in Zijn jonge gemeente, nadat Hij was opgevaren in de'hemel en nadat Hij de gave van de Heilige Geest, en met die gave ontelbare gaven, uitgestort had. Hij' was niet vergeten. Hij leefde in het midden van Zijn gemeente. Hij deed met de apostelen mee. Door tekenen en wonderen die volgden.
Zelfs nadat de Heilige Geest was uitgezonden in hun midden konden de vrienden nog maar moeilijk scheiden van Jeruzalem en afstand nemen van de tempel. Zij volharden daar dagelijks. In eendracht. Zo zien wij Petrus en Johannes tezamen opgaan. Het was immers de tempel van hun HEERE.
Rijken en armen ontmoeten elkaar. Zelfs voor de poort, voor een van de mooiste, zo niet de mooiste poort van de tempel. De apostelen rijk met al wat zij ontvangen hadden en beleefden en een kreupele bedelaar. Zo afhankelijk dat familie en vrienden hem elke dag op zijn plekje voor de tempelpoort moesten brengen. Het valt niet mee om zo op anderen aangewezen te zijn. Er zijn gelukkig loffelijke uitzonderingen, maar vaak gebeurt het met vloek of zucht, wanneer je iedere dag maar gebracht moet worden. Het was blijkbaar zo ernstig, dat hij al strompelend met krukken zijn vertrouwde plekje, waar zij hem konden uittekenen, niet kon bereiken.
Daar ziet zijn oog Petrus en Johannes aankomen. Als man van het bedrijf doe je - zelfs van dit afhankelijk en nederig beroep — mensenkennis op. De apostelen zullen er best zo uitgezien hebben dat er van hen iets te verwachten viel. Genade maakt vriendelijke en meelevende mensen en dat blijft niet onder de korenmaat. Zij zijn tenslotte kinderen van het onvergankelijke licht. Mogelijk wist hij meer deze veertigjarige, die zo lang al voor de Schone poort had gezeten. Uitgesloten is het niet dat Hij de Meester hier ooit wel eens had gezien. Zo'n wereldstad was Jeruzalem nu ook weer niet. Slechts voor vreemdelingen in Jeruzalem bleef het hoogst ongewone bericht verborgen van de terechtstelling en opstanding van de Gekruisigde. En dan de opzienbarende gebeurtenis dat er kortelings drieduizend waren toegedaan tot de gemeente van Jezus. Het is heel veel verondersteld om te denken dat de man nergens van afwist.
Daar klinkt een wie weet hoe schor geluid. Dof vanwege het zo vaak moeten uitspreken. Routine. „Een aalmoes alstublieft". Een oppervlakkige klank. O arme kreupele ter wereld, indien u de gave Gods kende en indien u uw nood en ellende recht wist en peilen kon, hoeveel meer zou u begeerd hebben. Een aalmoes. Daar heb je nooit genoeg van. Dan moet je telkens opnieuw.
Eis wat tot in alle eeuwigheid uithelpt. Is er dan geen recht van armen en verdrukten dat de Heere allerliefst geldig maakt.? Eis al wat u ontbreekt. Eer hij dat roept, wordt hij boven bidden, denken en begeren gered. Zie op ons, antwoordt Petrus op het toonloze aalmoes. Misschien uitgesproken zonder voldoende te letten op de mannen aan wie hij vroeg. Al wilde hij misschien wel eens weten hoe juist deze mensen — deze later christenen genoemde mensen — zouden reageren. Met verwachting kijkt hij omhoog. Zou er een vette aalmoes inzitten.?
Dat valt eerst geducht tegen. Zilver en goud heb ik niet. Och, daar heb ik ook niet om gevraagd. Maar wat wil Petrus ermee zeggen.? Moeilijk kan de kreupele bedelaar zich voorstellen dat Petrus extra aandacht vraagt om hem dan met een karig muntstukje af te schepen. Wat wil dat beduiden.? Zilver en goud heb ik niet. Petrus gaat verder: Wat ik heb.
Kan iemand nog veel bijzonders bezitten, wanneer hij niet beschikt over zilver en goud en over wat daarmee vergelijkbaar is. Roerend en onroerend goed. Wat had Petrus.? Hij had het geloof. Heb het geloof in een rein hart, lezen we. Je kunt dus het geloof hebben, al is het veelmeer zo dat daarmee iemand en iets ons heeft. Petrus heeft de Heilige Geest. Petrus heeft Christus. Hij heeft inderdaad niet veel, hij bezit — als weleer Jacob — nochtans alles. Wat ik heb, geef ik u. Hij geeft het geloof aan deze man. Hij geeft het van harte. Met de woorden van zijn mond en met de welwillend en overtuigend uitgestoken hand en met de kracht van zijn arm. Het is gewoon vertrouwen inboezemend.
Wij kunnen elkaar het geloof niet geven. Hoe vaak ik dat niet gehoord heb. Ik kan dat zelfs tot op zekere hoogte begrijpen. Mogelijk heb ik het ook wel eens iemand voorgehouden. Tot op zekere hoogte, schreef ik. Helemaal waar is het niet. In volheid van gemoed en in milde overvloed kunnen wij degelijk aanstekelijk en overtuigend, winnend en wervend overkomen. Er zijn getuigers en predikers genoeg. Je kijkt hen wel eens naar de lippen. Om te zien of op die lippen genade is uitgestort. Soms ziet het er niet zo naar uit. Zulke dun en krampachtig samen geknepen lippen doen het ergste vrezen. Hopelijk valt het alles mee. Wat ik heb, geef ik u. Nu denkt u misschien dat het de mens — laat ik er maar bijzeggen: van nature — makkelijker afgaat om geestelijke gaven, om geestelijk hebben en houden te delen dan stoffelijke bezittingen. Vergis u niet. Met initiatieven om te evangeliseren en om plaats in te ruimen voor anderen - import bijvoorbeeld — die vaak niet van andere zedelijkheid, maar wel van andere zeden zijn, gebeuren vreemde dingen. Er is genade voor nodig om genade mee te delen, alhoewel Christus, die Plante van Naam zich zo gaarne laat scheuren om op vele akkers te groeien en te bloeien.
Die geeft wat hij heeft, levert bewijs dat hij leeft. Zorgvuldig uitgedrukt dat niet hij meer leeft, maar dat Christus in hem leeft. In de Naam van Christus sta op en wandel. In Zijn Naam is de Heere Jezus aanwezig. Naar Zijn Godheid, majesteit, genade en
Geest wijkt Hij nimmermeer. Ja, en met Zijn Naam is Hij altoos Zelf in het midden. Wat moest er niet allemaal gebeuren, waar in de Naam van de Heere Jezus het Evangelie en de boodschap van de vergeving van zonden gebracht wordt!
Het teken en wonder is een heerlijke nagel om een rijke prediking aan op te hangen. Een prediking met ingebouwde bekering. Zulke preken moeten wij hebben. Die moeten wij zoeken met alle macht. Eerst wat stug. Zo op de manier van „zilver en goud heb ik niet". De prediking die aanzegt: dat wij: mensen, dat elkeen tenslotte, de Vorst des levens heeft gedood. Aan Zijn dood staan wij schuldig. Vervolgens komt die lieflijke draai, die bekerende bekering, die harten innemende wending: „En nu broeders, ik weet..." Betert u dan. Eenzelfde ommekeer als in ons avondmaalsformulier. Er wordt niet veel goeds van ons beweerd. Een profetie die enkel kwaad zegt. En dan... „dit wordt ons, zeer geliefde broeders en zusters in den Heere, niet voorgehouden om..." enzovoort. Preken met een welgemeende knak er in.
Eerst - let wel — gaat dit Evangelie van de goddelijke zending van Zijn Kind Jezus naar de joden. Om hen af te keren van hun kreupele gangen, van hun boosheden. Richt op trage handen en slappe knieën. Maakt rechte paden voor uwe voeten, opdat wat kreupel is niet verdraaid worde, maar veel meer genezen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's