Geloven en niet zien
Geloven en niet Jezus zeide tot hem: mdat gij Mij gezien hebt Thomas, zo hebt gij geloofd: alig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben Joh. 20 : 29
eerst zien en dan geloven
Onze tekst is een zaligspreking. Het meest zijn ons die bekend uit 't evangelie van Mattheüs. Hij geeft ons uitvoerig weer de prediking die Jezus hield vanaf een berg. De bergrede. Een prediking die opent met het negenmaal zalig. Zalig zijn de armen van geest, zalig zijn die treuren, enz.
Hier dan een zaligspreking in het evangelie van Johannes. Een zaligspreking aan de rand van dat evangelie. Johannes is met zijn beschrijving van Jezus' woorden en werken bijna aan het eind. Dit woord geeft hij ons nog door. Het is ook helemaal voor ons bedoeld. Met dit woord bestrijkt de Heere Jezus al de eeuwen die komen gaan. Het zullen de eeuwen zijn van het niet zien en toch geloven.
Zolang Hij nog niet naar de hemel is gevaren, verschijnt Hij nog telkens aan Zijn discipelen en de anderen als de Opgestane. Na Zijn hemelvaart zal dat voorbij zijn. Dan breekt de tijd aan van het niet zien en toch geloven.
Dit woord is dus allereerst voor ons bedoeld. Toch staat het niet los van zijn kontekst. Die kontekst is Thomas. Het is kritisch op hem gericht. Thomas is de geschiedenis ingegaan als de ongelovige Thomas. Dat. is wel te begrijpen, maar laten we wel nuchter zijn. Eigenlijk hadden alle discipelen moeite met het geloof, dat de Heere Jezus was opgestaan.
Het ongeloof van Thomas is niet uniek. Het is eigenlijk heel gewoon. De meest normale reaktie van ons mensen op dingen die wij niet direkt thuis kunnen brengen. We geloven gewoon niet. dat het mogelijk is. Het is nog nooit gebeurd, dus het kan niet. En dat is helemaal het geval als er iets gebeurt dat niet in ons straatje past. Als er iets gebeurt dat verandering vraagt, bekering. Dat ons oude leven stelt onder het gericht van God. En dan ook een beroep op ons zien doet dat oude leven te verliezen. Zo is het toch met de opstanding van Jezus Christus. Daar komen wij niet zonder kleerscheuren af. Dat trekt een scheur door heel ons leven. De krisis van het gericht van God. En juist daarom komen al onze afweermechanismen daar tegen in werking. We redeneren het weg. Het kan gewoon niet, we geloven het niet. Eigenlijk zou je dan ook net zo goed kunnen spreken van de ongelovige Johannes, Jakobus of de ongelovige en vul dan uw eigen naam maar in.
Toch zijn er in wat van Thomas verteld w'ordt. wel een paar sprekende trekken. Allereerst zijn afzondering. Hij vindt het allemaal zo erg dat hij het gezelschap van de anderen niet meer kan verdragen. Hij wil alleen zijn. Hij sluit zich in zichzelf op met zijn verdriet. En soms kan je verdriet ook zo erg zijn, dat je de nabijheid van anderen niet meer verdragen kunt. Die stemmen, die woorden. Het wordt allemaal zo goed bedoeld, maar je hebt er zo weinig aan. Lieten ze je maar eens met rust.
Zo moet Thomas in zijn hoekje zijn weggekropen. Hij had het toch wel gezegd, toen Jezus persé weer naar Jeruzalem moest: We zullen met Hem gaan om met Hem te sterven. Het was precies zo gegaan als hij, Thomas, had gedacht. Waarom had de Meester toch niet naar hem geluisterd? Dan had het allemaal nog zo anders, zo goed kunnen zijn. Nu was al Thomas' hoop vergaan.
Die afzondering van Thomas is wel te begrijpen, maar toch, wat onthoudt hij zich er véél door. De gemeenschap met de anderen, die het niet minder moeilijk hebben dan hij. En bovendien in hun kring verschijnt de Heere Jezus, maar Thomas is er dan niet.
We doen onszelf schromelijk tekort, als we ons, om welke reden dan ook, afzonderen van de gemeente. Anderen niet nodig denken te hebben. We onthouden ons juist de middelen waardoor de Heere Jezus vertroosten en bemoedigen wil.
De discipelen laten echter Thomas niet alleen. Ze zoeken hem op en vertellen blij en opgetogen het grote nieuws van de opstanding. Maar we weten de reaktie. Het zal die reaktie wel zijn, die hem zijn naam heeft bezorgd. Thomas wil er niet aan. Hij gelooft het zo maar niet. Hij moet eerst maar eens zien en voelen. Thomas wil eerst het bewijs, het handtastelijk bewijs. Zijn broeders kunnen praten wat ze willen, eerst moet Thomas zien, dan zal hij geloven.
gezien en geloofd
Met zijn eis houdt Thomas zich gevangen in het web van zijn verdriet en zwaarmoedigheid. Maar, en dat is wel het heerlijkste van deze geschiedenis, niet alleen de discipelen zoeken Thomas op, de Heere Jezus Zelf zoekt hem op. Hij is de grote Herder der schapen, die God uit de doden heeft wedergebracht. Hij vraagt naar Zijn schapen. Hij vraagt ook naar dit schaap. Dit zwaarmoedige, twijfelzieke schaap. Het heeft zich van de kudde losgemaakt. Hij brengt het terug. En hoe!
Als de volgende eerste dag der week de discipelen weer samen zijn, is Thomas er gelukkig ook bij. Kennelijk heeft hij het in zijn eentje niet zo lang vol kunnen houden. En dan verschijnt Jezus opnieuw. Met Zijn vredegroet staat Hij opeens in hun midden-En dadelijk richt Hij Zich tot Thomas. De Heere Jezus nodigt Thomas uit om nu maar te komen en te tasten. Hij moet niet ongelovig zijn, maar gelovig.
De Heere Jezus is de Levende. Hij weet alles van Thomas. Hij heeft zijn reaktie gehoord toen de discipelen kwamen met hun blijde boodschap. Indien ik niet leg mijn handen in Zijn zijde! Indien ik niet zie! Indien ik niet voel! Ik zal voorzeker niet geloven! En nu nodigt Hij Thomas om dan ook maar te zien en te tasten en zo te geloven. Maar het is niet meer nodig. Thomas kan niet anders meer dan antwoorden: Mijn Heere en mijn God.
Het is een hoog woord, dat Hij van Christus uitspreekt; niet alleen Heere, maar ook God. Jezus wist immers alles, net als bij Nathanaël. Jezus wist dat Nathanaël onder de vijgeboom zat. Nathanaël beleed: Gij zijt de Zoon van God. Jezus wist dat. Thomas twijfelde en zijn voorwaarden stelde. Thomas beleed: Gij zijt God. Maar dieper nog: Mijn God. U wilde in liefde en ontferming ook op mij neerzien. U wilde mij ondanks alles genadig zijn: Mijn Heere en mijn God.
niet zien en toch geloven
Tegen die achtergrond khnkt dan het woord van onze tekst. Thomas krijgt geen schouderklopje van de Heere Jezus. De Heere Jezus zegt niet tegen Thomas: Je bent toch eigenlijk wel een ernstige man, een vrome man dat je het zo maar niet geloofd hebt. Je bent tenminste niet zo als anderen, die het maar zo gemakkelijk aannemen. Die het eigenlijk vanzelfsprekend vinden.
Er zit op het eerste gezicht iets ernstigs, iets positiefs in de twijfel. Je kunt toch bedrogen uitkomen. Je kunt toch al te goed gelovig zijn. En als het gaat over je eeuwige toekomstige bestemming, dan moet je het toch echt zeker weten. Stel je voor dat je altijd gedacht hebt Gods Koninkrijk deelachtig te zullen zijn en je blijkt weggeworpen te worden in het eeuwige vuur.
Alleen, er schuilt zo'n geweldig groot gevaar in. We maken er wat van, van die ernst, van die vroomheid. Wij geven onszelf er een schouderklopje om. Wij zijn tenminste niet als die anderen, of we geven elkaar als groep er een pluim voor. Wij nemen het tenminste niet zo gemakkelijk op. Bij ons gaat het er nog eens ernstig en vroom aan toe.
Wat zijn we dan verkeerd bezig. We maken van onze twijfel, van onze ernst, van onze vroomheid wat moois. We maken er reklame mee. En mag ik het eens zo zeggen: Als de HEERE ergens een hekel aan heeft, dan is het aan reklame.
Thomas krijgt geen schouderklopje van de Heere Jezus. Integendeel, eerder een vermaning: Omdat gij gezien hebt, Thomas, hebt gij geloofd. Zalig zijn zij die niet gezien hebben en toch geloofd.
Nee, de Heere Jezus werpt het geloof van Thomas niet weg. Maar Hij stelt het wel betrekkelijk. Het zien dat hoort eigenlijk niet bij het geloof. Het zien dat is maar uitzondering. Zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch geloofd.
We hebben al gezien: de Heere Jezus denkt aan de tijd die komen gaat na Hemelvaart en Pinksteren. Nu mag er nog gezien worden. Nu moet er ook gezien worden. De discipelen moeten apostelen worden. Zij worden er op uit gestuurd met het getuigenis van Christus. Zij hebben gezien. Johannes schrijft: Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen v/ij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des Levens, dat verkondigen wij u. En Paulus, de ontijdig geborene, verdedigt zijn apostelschap als hij zegt: Ben ik niet een apostel, heb ik niet de Heere gezien.? De apostelen, ook Thomas, hebben gezien en getast. En zij prediken. En allen die na hen komen zijn van die apostolische prediking afhankelijk. Zo schrijft Paulus: het geloof is uit het gehoor. Daarom moet er gepredikt worden. Daarom moet het evangelie verkondigd worden aan alle kreaturen. En dat evangelie wil geloofd worden.
Ik denk aan het hogepriesterlijk gebed.. Jezus bidt niet alleen voor Zijn discipelen, maar ook voor hen die door hun Woord in Hem geloven zullen. En hier zegt Hij: Zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch geloofd. Hij wil niet zeggen dat Thomas niet zalig zou zijn. Hij wil laten weten dat dat zien niet nodig is tot zaligheid. Nodig is slechts te horen en te geloven. Bijna zouden we zeggen: zo eenvoudig is dat. Alles wat er bij komt aan zwaarte en moeite, dat is niet van de HEERE. Dat is van ons. Het is daarom dat wc ook eerst willen zien, net als Thomas.
Ik zou wel willen geloven, hoor ik iemand zeggen, als ik eerst maar eens wat voelde. Als ik eerst maar eens voelde dat God ook met mij van doen wil hebben. En als we elkaar dan vragen: Maar hoe denkt u zich dat dan in.? Wat stelt u zich daarbij voor.? , komt er zo vaak een verhaal van een man of een vrouv/ van toen en toen, die in een droom een verschijning zag van de Heere Jezus. Of die een wonderlijke genezing heeft meegemaakt. En zoiets zou dan toch eigenlijk ook bij u moeten gebeuren. Je moet toch iets in je handen hebben. Je moet toch iets voelen of tasten.
Bij een ander is het weer anders. Hoe weet je nu eigenlijk dat God bestaat.? Als je in de wereld om je heen kijkt, kun je er toch geen touw aan vast knopen. Als God er werkelijk was, dan zou het toch anders gaan. Dan zouden er toch geen onschuldige kinderen lijden, dan zou er toch niet zo nameloos veel leed zijn. Ik zou wel willen geloven, maar eerst moet ik toch maar eens zien. En moeten we elkaar dan ook niet eerlijk afvragen: Is het niet een laatste stuk zelfhandhaving. We zoeken zekerheden, waar wij ze willen vinden, maar waar God ze niet laat vinden. Gelukkig maar, want stel je voor, wat konden wc ons dan bedriegen. Een droom of een gezicht kun je op alle mogelijke manieren uitleggen. De satan weer er wel weg mee. U zou er bijzonder door vertroost zijn. Maar een paar weken later is er die fluisteraar van binnen, die zegt: Hoe weet je eigenlijk dat dat van God was. Het kan wel van jezelf zijn. Je wilde het graag en nu heb je het gedroomd. En als we geen dromen krijgen, vinden we het vaak nog wel goed ook, immers dan hebben we een uitvlucht. We kunnen onszelf blijven. Vv^e kunnen ons oude leventje voortzetten. We hoeven de Heere Jezus niet te volgen. Vv'e zijn immers toch niet bekeerd. Dit woord van Christus ontneemt ons alle excuus. Hij laat ons Zijn Woord verkondigen. Het Woord van de opgestane Heere en Zaligmaker. Dat Woord moet geloofd v.'orden. Flet is alle aanneming waardig. Dat Woord mag geloofd worden. En het wordt ook geloofd. Door de levenwekkende kracht van Zijn Heilige Geest bindt Hij ons Zelf aan Zijn Woord, dwars door al onze onmogelijkheden heen.
En wat ligt er dan ook een vertroosting in dit Woord. Die wens om te zien waart immers altijd weer rond in de donkere diepten van ons hart. Ze vecht alles aan. Zouden we toch eigenlijk niet, ja, zouden we toch eigenlijk niet moeten zien? De Heere Jezus zegt: Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloofd.
Al kunt u het dan zelf misschien niet bekijken dat u zalig bent, u vindt misschien steeds meer onzaligheden bij u daar van binnen. En toch, geen nood. Hij zegt toch Zelf: Wie zich houdt aan Mijn Woord, is zalig. Aan dat Woord, aan Zijn Woord mag u genoeg hebben.
Mijn ziel bewaart Uw trouw getuigenis; Dat heb ik lief, ook doe ik Uw bevelen. Uw woord kan mij, ofschoon ik alles mis. Door zijne smaak en hart en zinnen strelen. Gij weet mijn weg en hoe mijn wandel is; 'k Wil niets daarvan voor u, mijn God, verhelen.
Jac. W.
E.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's