Het gesprek na de aenezing
Jezus hoorde dat zy hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zei Hy tol hem: elooft gy in de Zoon van God? Hy antwoordde en zei: ie \s Hy, Heere, opdat ik in Hem moge geloven? En Jezus zei tot hem: n gij hebt Hem gezien en Die met u spreekt, Deze is het. En hy zei: k geloof, Heere! En hy aanbad Hem. En Jezus zei: k ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden. En dit hoorden enigen uit de Farizeeërs, die bij Hem waren en zeiden tot Hem: ijn wij dan óók blind? Jezus zei tot hen: ndien gij blind waart, zo zoudt gy geen zonde hebben; maar nu gij zegt: ij zien, zo blijft dan uw zonde. Joh. 9 : 35—41.
Het is ervan gekomen, het kon niet uitblijven. Ze hebben de blindgeborene eruit gegooid. Het is w^èl rijkelijk voorbarig. Want de Hoge Raad had het besluit genomen, wanneer iemand zei dat Jezus van Nazareth de Christus was, dan ging hij in de ban, dan zou hij uit de synagoge geworpen worden. Maar zo ver was de blindgeborene nog niet. Hij heeft alleen maar gezegd: Hij is een Profeet. Hij heeft ook verteld dat zijn ogen door Hem geopend waren. Hij heeft zélfs gezegd: deze Mens komt van God, anders zou Hij zulke tekenen niet kunnen doen. Maar de Christus....? Dat is nog niet over zijn Hppen gekomen.
De Farizeeërs zijn dus wel hard van stapel gelopen. Dat is ook wel te begrijpen. Gij zijt geheel in zonden geboren, hebben ze hem toegesnauwd, en leert gij óns.?
In zonden geboren. Daarmee zijn ze verder gegaan dan de discipelen. Die lieten het nog in het midden: is het zijn zonde of de zonde van zijn ouders, waardoor hij blindgeboren is.? Maar de Farizeeërs weten het zeker: het is zijn schuld. Als hij geen zondaar was zou hij niet blind zijn. Hij kreeg de rechtvaardige straf voor zijn overtreding.
Gij — ons. Om die twee woorden gaat het. Gij, blinde, domme, onwetende man. Je hebt nooit kunnen kijken. Altijd als bedelaar hier aan de ingang van de tempel gezeten. En dan zou je óns leren, óns onderwijzen? De mensen die gezeten zijn op de stoel van Mozes.? De mensen die ervoor aangesteld zijn om de Wet te handhaven, die alles weten en alles kunnen beoordelen.?
Dat heeft de deur dichtgedaan. Letterlijk, want, zo vertelt de evangelist, ze wierpen hem uit. De toegang tot de synagoge werd hem ontzegd. Dat is niet gering voor een zoon van Israël. Dat de band met het Verbondsvolk wordt doorgesneden. Dat ze zeggen: jij hoort er niet langer bij. Jij staat voor ons gelijk met de heiden en de tollenaar. Dat is de prijs die deze man moet betalen voor het licht in zijn ogen.
Later zal de Heere Jezus tegen Zijn discipelen zeggen: ze zullen u uit de synagoge werpen. Maar dat overkomt deze man nü al. Zijn ogen zijn opengegaan, maar de deur ging voor hem dicht. Zo krijgt hij een stukje te dragen van de smaadheid van Christus.
Zo gaat dat met mensen die blind geweest zijn en nu zien. Die komen alleen te staan. Die worden buiten spel gezet. Eén is er Die weet van dat isolement. Hij Die ook alleen kwam te staan. En HIJ zoekt de blindgeborene op.
1) de blinde, uitgeworpen, maar gevonden
Waar is de man gebleven na zijn genezing.? Is hij naar zijn ouders gegaan.? Maar die zullen hem ook niet begrijpen. Is hij zomaar Jeruzalem ingelopen.? Dwaalt hij zomaar doelloos rond om even alleen te zijn.?
Maar waar is Jezus.? Misschien heeft deze man zich dat ook wel afgevraagd. Ik zou Hem zo graag even ontmoeten. Al was het maar om even Zijn gezicht te zien, want ik ken Hem nog niet. Al was het maar om Hem even te bedanken, want daarvoor heb ik nog niet de gelegenheid gehad. Maar Hij heeft Zich niet meer laten zien. Hij heeft niets meer van Zich laten horen.
En toch heeft deze man, hoewel hij Jezus niet gezien en niets van Hem gehoord heeft, van Hem getuigd. Hij is een Profeet, Hij heeft mijn ogen geopend. Ja, zijn ogen zijn opengegaan, maar hij is op weg naar een nog groter, een nog schoner Licht. Een Licht zo groot, zo schoon, gedaald van 's hemels troon.
En ineens staat zijn Weldoener voor hem. Jezus heeft het gehoord dat hij uit de synagoge geworpen is. Het gerucht is als een lopend vuurtje door Jeruzalem gegaan. Het heeft ook Jezus bereikt. En Jezus vindt hem! Heeft Hij naar hem gezocht.? Of heeft Hij hem, zoals wij zeggen, „toevallig" gevonden.? In ieder geval heeft de man zélf niet naar Jezus gezocht. Waar zou hij Hem ook moeten zoeken.? Hij weet niet eens hoe Hij eruit ziet!
ZIJN vinden gaat altijd aan ons vinden vooraf. Hij wordt gevonden door hen die Hem niet zochten. Tot het volk dat naar Zijn Naam niet genoemd was heeft Hij gezegd: ziet, hier ben Ik!
De Farizeeërs hebben hem uitgeworpen, maar Jezus vindt hem. De valse herders hebben hem aan zijn lot overgelaten, maar de Goede Herder zoekt hem op. De man kent die regels niet, maar hij zou ze wel verstaan: wie mij veracht. God wou mij niet verachten, noch oor. noch oog van mijn verdrukking wenden.
De Heere Jezus stelt hem een vraag, op de man af: gelooft gij in de Zoon van God.? Dat zouden wij anders gedaan hebben. Man, je hebt vandaag zoveel meegemaakt, vertel daar eens iets van. En wat hoor ik, hebben ze je eruit gegooid.? En hoe ervaar je dat nu, hoe verwerk je dat? Maar de Heere Jezus stelt meteen de kardinale vraag: gelooft gij in de Zoon van God?
Dat woord GIJ krijgt een bijzonder accent. GIJ gelooft toch wel...? Vele anderen geloven niet in Mij, maar u toch wel.? Zo wil de Heere Jezus die man brengen tot een doorbraak van het geloof. Want ontluikend geloof is er. Hij is naar Siloam gegaan, op een enkel woord van de Heere Jezus. Hij heeft al vrijmoedig van Hem getuigd. Maar nu moet dat beginnend geloof dóórbreken.
Dan moeten wij elkaar ook maar niet te lang ophouden met andere vragen. Niet te lang om de kern heendraaien. Daar staat of valt immers alles mee.? Dit is Zijn gebod, dat ge gelooft. Wie in de Zoon gelooft hééft het eeuwige leven.
Gelooft GIT het? Want — zegt Luther — ge zult het hebben voor zover ge het gelooft.
2) de Heiland, verborgen, maar geopenbaard
Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem moge geloven.? Is dat niet vreemd.? Deze man is
door de Heere Jezus genezen, hij heeft voorde Heere Jezus geleden, en hij heeft. Hem beleden. En nu staat Hij vóór hem. en nu vraagt deze man: Wie is Hij?
Dat herkent u toch wel? U die moet zeggen: de Heere heeft in mijn leven grote dingen gedaan. Hij heeft mijn ogen geopend. Vroeger was ik blind en nu zie ik. En u hebt aan Zijn voeten gezeten. Zijn onderwijs ingedronken. En u hebt Hem aangeprezen aan anderen. Misschien heeft u dat zure gezichten en dichte deuren opgeleverd. En als ze nu aan u vragen: kent u Hem, is Hij uw Zaligmaker? Dan zegt u: dat is zo groot, dat zou ik niet durven zeggen...
Wie is Hij, HEERE? vraagt de blindgeborene. Heeft hij toch een vermoeden, dat de Zoon van God voor hem staat? Of denkt hij: deze Rabbi weet Wie Hij is en waar Hij is? Als U het weet, als U Hem kent, wilt U me dan bij Hem brengen?
En dan hoort deze man Hem dat wonderlijke woord spreken: Gij hebt Hem gezien en Die met u spreekt, Deze is het. De Heere Jezus antwoordt niet: Gij ziet Hem. Nee, ge hèbt Hem gezien. U hebt Hem eigenlijk al gezien, vóórdat u Hem zag met uw natuurlijke ogen. Ge hebt Hem gezien en ge hebt Hem voorgoed, voor altijd gezien.
Wie Mij ééns gezien heeft zal Mij blijven zien. En z'n ogen zullen nooit genoeg van Me krijgen. Want in Mij woont al de volheid der Godheid lichamelijk. Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Zalig zijn uw ogen omdat ze zien wat gij ziet.
Wat een openbaring voor deze man... Wie is Hij, Heere? En dan te horen krijgen: u hebt Hem al gezien. Wat zal deze man instemmen met wat Johannes aan het begin van dit Evangelie heeft geschreven: Wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd.
Heeft u zo weieens een blik mogen slaan op Jezus? Was het de begeerte van uw hart: ik wilde Jezus wel zien? En toen Hij Zich aan u openbaarde, toen zong uw hart: beminnelijk Vorst, Uw schoonheid, hoog te loven, gaat al het schoon der mensen ver te boven, genade is op uw lippen uitgestort.
Of zegt u: nee, ik heb Hem nog niet gezien, maar ik zou Hem zo graag willen zien? Waar moet ik Hem zoeken? Hij is dichterbij dan u denkt. De blinde vroeg: Wie is Hij? En de Heere stond vlak vóór hem.
Nee, het. is geen zien met onze lichamelijke ogen. We kennen Hem niet meer naar het vlees. Maar als de Heilige Geest onze ogen voor Hem opent, dan zeggen we met Simeon: mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien.
Die met u spreekt, Deze is het. Wonderlijk, dat Hij spreken wil met zondaren. Met mensen die gezeten zijn in duisternis en schaduw van de dood. Hij spreekt tot u, terwijl u Zijn Woord leest, terwijl u Zijn Woord hoort. Zo opent Hij onze ogen voor Hem. De Emmaüsgangers zeiden het tegen elkaar: was ons hart niet brandende in ons, toen Hij tot ons sprak op de weg en ons de Schriften opende? De opening van Uw woorden zal gewis gelijk een licht het donker op doen klaren.
Ik geloof, Heere! roept de blindgeborene. Hij geloofde al eerder, anders was hij niet op bevel van de Heere Jezus naar het badwater gegaan. Maar toen wist hij nog niet dat het geloof was. Van stap tot stap heeft de Heere hem geleid op de weg naar het volle Licht.
En dat geloof uit zich in aanbidding. Nu valt hij aan de voeten van de Heere Jezus neer.. Hij is één en al verwondering. Heere, dat het U toch beliefd heeft mijn blinde ogen te openen! Dat het U toch behaagd heeft Uzelf aan me te openbaren! Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken.
Aanbidding. Dat is méér dan eerbied voor een Profeet Die door God gezonden is. Aanbidding komt alleen toe aan God. Daarmee erkent deze man: U bent de van God gezonden Messias. De Zoon van God en de Zoon des mensen.
Dat moesten de Farizeeërs eens gezien hebben! Deze man aan de voeten van de Heere Jezus. Dan hadden ze werkelijk een reden gehad om hem uit de synagoge te gooien. Maar dat deert deze man niet meer. Hij heeft alles verloren, maar Jezus verkoren. Hij is overal buiten gezet, maar opgenomen in het huisgezin van God.
Twee keer op één dag heeft hij licht in zijn ogen gekregen. Eerst het gewone, natuurlijke licht, En daarna verstand, met Goddelijk licht bestraald. Nu mag hij voor Gods ogen steeds wandelen in het vrolijk levenslicht.
3) De Farizeeërs, ziende, maar blind
Nu heeft de Heere Jezus nog een heel andere boodschap. Ik ben tot een oordeel, tot een crisis in deze wereld gekomen. Rondom Hem gaan de wegen uiteen. Blinden worden ziende. Maar zienden worden blind. Het gaat in vervulling wat Simeon heeft geprofeteerd: Deze wordt gezet tot een val èn opstanding van velen in Israël
Blinden worden ziende. Dat is hier werkelijkheid geworden. Deze man heeft niet alleen het. licht in zijn ogen gekregen. Hij heeft ook ogen gekregen om Jezus te zien. In zijn leven is hèt licht opgegaan.
Maar het omgekeerde gebeurt ook. Zienden worden blind. Dat zijn de mensen die dag en nacht met de Schriften omgaan. Die de Wet op hun duimpje kennen. Die precies weten hoe het gaat en hoe het moet. Ze zijn al blind, en ze wórden met de dag blinder. Blind voor God en blind voor de Heere Jezus en blind voor zichzelf.
Alleen — dat is het allerlaatste dat een farizeeër erkent. Dat zeggen ze ook tegen de Heere Jezus: zijn wij dan soms ook blind? Het volk is blind. En de schare die de Wet niet kent is blind. Maar zij...?
Dat is het nu juist., blind zijn en denken te kunnen zien. Als ze maar werkelijk blind waren! Als ze maar tastend en hulpbehoevend hun weg gingen! Dan konden ze geholpen worden. Dan konden ze van hun blindheid genezen worden.
Maar — zegt de Heere Jezus — nu ge zegt: wij zien, zo blijft dan uw zonde. Letterlijk: zo blijf je verkeerd staan.
Daar is alles mee gezegd. We staan verkeerd. Verkeerd tegenover de Heere en verkeerd tegenover onszelf. En vooral: averechts verkeerd tegenover de Heere Jezus. De Enige Die ons van onze blindheid kan verlossen. Dit is het oordeel, zegt Hijzelf, dat het Licht in de wereld gekomen is en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het Licht.
Vreselijk, zo dicht bij de Heere Jezus te zijn geweest en aan Hem voorbijgegaan te zijn. Gezien te hebben dat Hij zo'n groot wonder deed en dat wonder willen ontkennen. Blind te blijven en niet genezen te willen worden. Verkeerd tegenover Hem te staan, en niet te willen omkeren.
Laten deze Farizeeërs ons tot een waarschuwend voorbeeld zijn. Erken het dat u blind bent. En ga met uw blindheid naar de hemelse Oogarts. Hij is het Die blinden schenkt het liefelijk licht,
En zijn we ziende geworden, laat ons oog gericht, blijven op Hem. Laat het ons gebed zijn: Heere, wendt mijn ogen af dat ze geen ijdelheid zien. Dat ze niemand zien dan Jezus alleen.
Dan zullen we hier voor Gods aangezicht wandelen in het vrolijk levenslicht. En daar zullen we Hem zien zoals Hij is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's