KLEINE KRONIEK
Depressie
Daarover schreef prof. dr. G. van Leeuwen in het maandblad Diakonia (ten dienste van het diakonaat in de Nederlandse Hervormde Kerk) een artikel waaruit we hier een belangrijk deel willen citeren. Met depressie bedoelt prof. Van Leeuwen die grauwheid die het leven van mensen zo kan verhullen en 1 in het donker kan zetten. Hij stelt zich de vraag: vanwaar komt die psychische depressie die sommiger leven zo in het duister hult? Er kunnen velerlei oorzaken zijn. Er zijn in deze wereld voor sommige mensen redenen genoeg om gedeprimeerd te raken en zover te komen dat we er helemaal onder geraken. Prof. Van Leeuwen:
„Als ik wil proberen het begrip depressie wat nader inhoud te geven, moet ik voorzichtig zijn. Ik kan er alleen maar op leke-manier mee bezig zijn. Ik verbeeld me niet er psychiatrisch bevredigend over te kunnen handelen.
Natuurlijk heb ik wel wat vakwoorden en theorieën op zak, maar daar wil ik me niet in begeven. Dat laat ik aan vakmensen over. Ik wil vanuit het onderwerp depressie naar mezelf kijken en proberen beelden op te roepen van vrienden en kennissen, van mensen met wie ik pastoraal te maken kreeg, die bij tijden zeer depressief waren. Zo wil ik het verschijnsel depressie een beetje invoelbaar maken als een verheviging, een diepingrijpende en alles omwoelende vorm van wat bij ieder mens wel voorkomt op momenten van gedeprimeerdheid. Ik durf niet te zeggen waar de grens ligt waaroverheen je van psychische ziekte zou moeten spreken, als je daarvan al moet spreken. Ieder die door verlies, rouw, tegenvallers, mislukking gedeprimeerd is kent iets van het verslappen van attentie, activiteit, van moed en energie. Wanneer dat alles verhevigd optreedt, een totaal karakter krijgt is er de depressiviteit. Zo krijg ik een beetje beeld van een psychische toestand waarin een mens zich niet meer boven water can houden, hij voelt zich verdrinken in ellende, weggezogen worden als in een moeras. Hij verliest zijn belangstelling voor de wereld, voor de dingen die hem plachten te boeien, hij kan zich niet echt meer richten op wat buiten hemzelf is. Ook de menselijke relaties worden aangetast: er is een gevoel van onvermogen om lief te hebben wie hij toch liefheeft.
Misschien is het mogelijk om nog een tijd lang in een zekere discipline, een zekere zelftucht de schijn op te houden. Maar als dan het besef overheersend wordt dat het allemaal alleen schijn is (al is dat ten diepste niet waar!) zijn er ook de vretende schuldgevoelens, de zelfverachting, het ongeloof in ook maar een. positieve mogelijkheid. Dat brengt secundaire reacties met zich mee: slapeloosheid of een soort (als vadsigheid beleefde en veroordeelde) slaperigheid en dofheid, soms ook agressie. Agressie kan naar binnen slaan in eeu haat tegen jezelf die ook gericht kan worden in een soort zelfkwelling tegen de meest geliefde. Wie er mee in aanraking komt kan zich afvragen: is dit werkelijk dezelfde mens die ik kende?
En later: is degene die weer uit de put gekomen is en weer terug in het leven, soms bijna opgetogen vrolijk, werkelijk dezelfde die zo gebroken leek? Zitten beide polen niet in ieder?
Meestal weten we het span te mennen en gaan ze samen. Beide niet al te hevig. Bij de mensen die aan een depressie lijden breekt één van de twee uit en rent zijn eigen baan. Soms wordt het een cyclisch patroon, waarin hoogtepunten en dieptepunten elkaar afwisselen.
Wat is er tegen te doen?
Het zou mooi zijn als ik kon beschrijven hoe je 'er af' kunt komen, wat je er aan doen kunt. Nu
is het niet mijn taak en terrein om te gaan schrijven over wat de psychotherapie en de psychiatrie aan hulp kunnen bieden of hoe de psychofarmaca kunnen verlichten. Maar is er een ander antwoord? Ik schrijf nu vooral voor ambtsdragers, voor diakenen, die als een soort tweede natuur de neiging bezitten om hulp te bieden. Kan dat met een diakonaal pastoraat? Kan dat met eeni pastoraal gericht getuigenis? Weten we beter dan medici en psychologen? Na enige tientallen jaren pastoraal werk weet ik mar al te goed van een soort jaloezie op degenen die vanuit hun vakdeskundigheid tenminste een methode, een aanpak hebben, en herinner ik me maar al te goed mijn gevoelens van machteloosheid tegenover een in depressie verzcnkene.
Wie kan daar de weg gaan van getuigenis en een beroep doen op het geloof dat immers blijdschap en bevrijding betekent? Wie wel eens zomaar behoorlijk 'in de put' gezeten heeft weet hoe woorden, raadgevingen, preken en goedbedoeld stichtelijk vermaan volledig nietszeggend kunnen zijn en kunnen afketsen als op een ondoordringbaar pantser. Het ging daarbij misschien om woorden die je zelf ook wel gezegd hebt en straks wellicht weer zult zeggen maar nu, tegenover de depressie, zijn ze machteloos. Er kan zoiets zijn als we weten van de beroemde filosoof en Nobelprijswinnaar Bertrand Russell die eens een boek schreef, The Conquest of Happiness (De verovering van geluk). Het bock gaat er vanuit dat de mens zelf zijn geluk kan veroveren. Het staat vol goedbedoelde — soms ook best wijze en goede — adviezen.
Maar ze klinken als de raad van een dokter aan iemand die aan slapeloosheid lijdt vanwege zijn zorgen en spanningen: 'Je moet je vooral geen zorgen maken en niet tobben'. In zijn autobiografie blijkt Russell niet sterk aan het boek te hechten en hij schrijft met wat spottende humor: „Na het schrijven van De verovering van geluk was ik de eerste paar jaar diep ongelukkig". Zo zou ik in dit artikel mijn best kunnen doen om goede raadgevingen te formuleren: 'Geen zorgen maken; het wordt wel weer anders; achter de wolken schijnt de zon'. Ik zou ook kunnen proberen wat pastoraal te doen en vragen suggereren als: 'Maar waar is nu uw geloof? U hebt toch altijd meegezongen en beleden? U weet toch beter: de Heer' is uw herder? ' Zou het meer zijn dan olie op het vuur? Juist omdat de afgeslotenheid, de twijfel aan eigen geloof zo zwaar is? En... het zou ook kunnen zijn dat ik later zou moeten zeggen: „Nadat ik in Diakonia een opgewekt en opwekkend stuk schreef over gedeprimeerdheid en depressie ben ik lange tijd zeer gedeprimeerd geweest."
Maar waar blijft dan het geloof?
Het raadsel is dat vrolijke, gelovige mensen er door overvallen kunnen worden. Als ik denk aan vrienden die ik ken en kende, bij wie de depressie het leven ondoordringbaar duister kon maken weet ik in elk geval dat zij niet minder gelovig zijn dan mensen die gelijkmatiger en ongeschokter door het leven gaan. Waarom worden juist zij getroffen?
Zijn het soms — voor sommigen weet ik het zeker — juist de gevoelige, artistieke mensen die kwetsbaar zijn en bij wie de last van te leven in de spanningen en absurditeiten van het bestaan te zwaar kan worden, zodat er iets knapt? Een bijzonder voorbeeld is William Cowper (1731—1800), dichter van een paar geliefde gezangen (447, 448). Zijn gezang 448 is een levensblij, een geloofsblij lied: Soms groet een licht van vreugde de christen als hij zingt.' Het eindigt 'Daar ik op Hem mag hopen, ben ik alleen maar blij'.
Deze Cowper was een man, die onder diepe de-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's