Psalmberijming 1968
Als laatste in de lange rij van Psalmberijmingen wil ik nog uw aandacht vragen voor die van het jaar 1968. De studiecommissie van de Ned. Herv. Kerk, die de berijming van Hasper had afgewezen stond, constaterend dat de wenselijkheid van een nieuwe psalmberijming in vele kringen gevoeld werd, voor de opdracht de mogelijkheid van zulk een berijming onder de ogen te zien. Een nieuwe psalmberijming maken was moeilijk, volgens sommigen te moeilijk.
Vele en velerlei vragen vroegen daarbij om antwoord. Deze vraag b.v.: „Zou het niet zijn aan te bevelen om het beste te gebruiken uit klassieke berijmingen en te putten uit het werk van Vondel, Revius, Camphuys en (in de tijd veel later) Gabriël Smit?
Andere vraag: „Moeten de Rederijkers worden opgelapt of zijn er dichters te vinden voor een geheel nieuwe berijming? " Als een nieuwe berijming moet zijn, en dat moet ze zijn: dichterlijk, begrijpelijk, zingbaar en passend bij de oude melodieën, staat men dan niet voor een bijna onmogelijke opdracht? Men werd het er in elk geval over eens dat ditmaal de dichters het moesten doen. Men achtte hen daartoe het meest bekwaam. Anders dan bij de berijming van 1773, toen de Hoogmogende Heeren Staten Generaal het voor het zeggen hadden, was het nu de Kerk die opdracht gaf en waren het de ambtelijke vergaderingen van de Kerk, die een eventuele berijming en de daarmee samenhangende revisie (herziening) zouden beoordelen. Met recht kon later worden gezegd: „Nooit tevoren heeft de Gemeente zoveel inspraak gehad bij de totstandkoming van een nieuwe psalmberijming".
De eerste dichters, die bij dit werk betrokken werden, waren: dr. W. A. P. Smit en dr. K. Heeroma (Muus Jacobse). Later nam ook Martinus Nijhoff aan de soms interessante discussies deel. In februari 1946 zond de Commissie een adres aan de Synode met de volgende conclusies:
1. Een nieuwe Psalmberijming is wenselijk. 2. Men behoude dat deel van de oude berijming. dat literaire kwaliteiten heeft, alsmede die verzen, met zoveel herinneringen beladen, dat de Gemeente deze niet zou willen missen. 3. Een groot deel zal opnieuw gedicht moeten worden. Men geve daartoe opdracht aan de beste nederlandse dichters.
In 1947 wordt 'n nieuwe Commissie voor de Psalmberijming benoemd. Deze wilde n met name genoemde dichter 3 jaar lang vrijmaken van andere bezigheden om zich uitsluitend te richten op de berijming van psalmen. Dit ging niet door omdat intussen van de berijming Hasper 'n revisie zou verschijnen, waaraan theologen en musici zouden meewerken. De Herv. Kerk benoemde nu een derde commissie die de „Revisie 1948" had te onderzoeken en te rapporteren of deze alsnog geschikt zou zijn om in de kerk te worden gebruikt. Het afwijzend rapport van deze Commissie werd door de Synode aanvaard. In 1950 werd nog weer een Commissie benoemd. Professor dr. K. H. Miskotte was er de voorzitter van. Dichters werden uitgenodigd zich met het werk te belasten.
Van de 14 uitgenodigde poëeten zeiden sommigen „ja", anderen „neen" en nog anderen reageerden niet. De dichter Martinus
Nijhoff zegde als eerste zijn medewerking toe. Een groot verlies was de plotselinge dood op 16 januari 1953 van deze dichter. Niet meer dan 7 psalmen kon hij berijmen, waarvan 6 in de nieuwe berijming een plaats kregen. Andere dichters die meededen waren: Guillaume van der Graft, Jan Wit, J. W. Schulte-Nordholt, Muus Jacobse, Ad den Besten en W. j. van der Molen. De tot dan toe zuiver hervormde aangelegenheid werd in 1953 interkerkelijk. Er werd een interkerkelijke conferentie gehouden en als uitvloeisel daarvan ontstond de instelling van een „Interkerkelijke werkcommissie voor de Psalmberijming", onder voorzitterschap van prof. dr. G. Kuiper van de Vrije Universiteit. Ook werd op 1 november 1958 opgericht de „Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming". De volgende kerken hadden daarin zitting: de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrantse Broederschap en de Evangelisch Lutherse Kerk. De Christelijk Gereformeerde Kerken volstonden er mee een waarnemer in de werkcommissie te doen opnemen. De vrijgemaakte Gereformeerde Kerken deden niet mee zomin als de kleinere kerken zoals b.v. de Gereformeerde Gemeenten.
Nadat enkele niet geheel complete proefbundels zijn verschenen van de nieuwe berijming, komt in mei 1961 een proefbundel uit, die alle 150 psalmen bevat. Het is het bekende „groene boekje", ook door mij indertijd aangeschaft: „Proeve van een nieuwe berijming" aangeboden door de interkerkelijke stichting voor de Psalmberijming. In 't „Woord vooraf" kan men lezen, dat deze berijming aansluit bij de nieuwe bijbelvertaling en dat ieder voor zich kan beoordelen of aan de grondtekst recht gedaan is, en dat eventuele critische opmerkingen of voorstellen tot wijziging ingezonden kunnen worden bij het secretariaat van de interkerkelijke werkcommissie voor de psalmberijming.
Van de gelegenheid om kritiek te spuien is druk gebruik gemaakt. Vele honderden kerkeraden en gemeenteleden deden er aan mee. Men heeft de uitgebrachte kritiek ernstig genomen en men is op de opmerkingen serieus ingegaan. Volgens de „Waarnemer" in „Eilandennieuws" van 30 juni 1967 is bij deze herziening „Wel degelijk naar de bezwaren van de Gereformeerde Bond in de Herv. Kerk geluisterd, en die meeste veranderingen blijken verbeteringen te zijn. De eerlijkheid gebiedt dit te erkennen".
In 30 bijeenkomsten werd aan de kritische opmerkingen 6 jaar besteed. In bijna 100 psalmen werden wijzigingen aangebracht. Een tiental psalmen werd volledig herdicht.
Er zijn psalmen, die in 12 vergaderingen steeds opnieuw besproken zijn. Dr. H. Schroten, die secretaris was van de interkerkelijke werkcommissie, heeft uit een koffer vol notulen een boek samengesteld: , .Psalmberijming 1967. Geschiedenis van het ontstaan" (853 pagina's).
Hij laat de lezers daarin meeleven in wat door de werkcommissie is besproken. Zo deelt hij mede, dat tegen de berijming van psalm 105 vers 11 nogal vreemd werd aangekeken:
„Water werd bloed; met witte lijven Kwamen de vissen bovendrijven. De kikvors kwaakt in land en stad, Tot waar de koning sliep en at. En weer sprak Mozes en terstond Krioelde 't ongedierte rond".
Omdat dr. J. W. Schulte-Nordholt deze berijming met klem vededigde werd ze niet gewijzigd. Bepaald fout was in de proefbundel de berijming van psalm 131. Het in de onberijmde tweemaal voorkomende , , als een gespeend kind", bracht de dichter op een dwaalspoor.
„Gespeend" betekent aan de moederborst ontwennen.
Dan kan men niet, zoals in de proefbundel gebeurde berijmen:
„Is niet mijn ziel u toegewend, Zodat zij rust en vrede kent. Een kind dat dronk naar hartelust En in zijn moeders armen rust".
„Een zuig'ling die verzadigd lacht, Zo is mijn ziel tot rust gebracht."
Na de herziening kwam dit veel betere te voorschijn:
„Heb ik mijn ziel niet naar uw wil gevoegd in vrede, mild en stil, Zoals het pas gespeende kind troost in zijn moeders armen vindt? "
Zo vond het kind, hoewel gespeend, alsnog: in moeders armen rust!
Ook bij andere psalmen als 31, 40, 56, 135 en andere heelt de opbouwende kritiek van de Gemeente vrucht gedragen.
Op woensdag 21 juni 1967 werd de nieuwe Psalmberijming door de twee grote protestantse kerken in principe aanvaard. Zeker een uitzonderlijke gebeurtenis!
Zowel de Hervormde als de Gereformeerde synode namen de nieuwe berijming dus aan.
De Hervormde synode zelfs met 96 tegen 5 stemmen. Ontzagwekkend is de arbeid geweest die aan de nieuwe berijming moest worden besteed. Ruim 17 jaar is men er mee bezig geweest. Hebraici, theologen, dichters en musicologen hebben eensgezind in 81 vergaderingen hun beste krachten er aan gegeven. In 1968 werd de nieuwe berijming ingevoerd. Ze is in gebruik bij de Ned. Herv. Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Lutherse Kerken, bij de Remonstrantse Broederschap en bij de Doopsgezinden. De Christelijke Gereformeerde Kerken, de Vrijgemaakte Gereformeerden, de Gereformeerde Gemeenten, de Oud-Gereformeerden en welke reformatorische kerkgroepen er nog meer mogen zijn in ons goede Vaderland, bleven uit de oude Staatsberijming zingen. De Gereformeerde Bond in de Ned. Hervormde Kerk liet de nieuwe berijming door een commissie van vijf, waaronder 2 theologen en 2 neerlandici bestuderen. De uitkomst van deze studie leidde ertoe, dat de Gereformeerde Bond besloot de berijming van 1773 in de kerk te handhaven.
Van de gronden die daartoe werden aangevoerd noem ik er slechts enkele.
Uitgaande van het gegeven, dat de Kerk ook in haar liturgie belijdenis doet van
haar geloof en dat daarom een berijming van de psalmen staat of valt met haar overeenstemming met de onberijmde tekst; overwegende dat het gehele Oude-Testarnent deel is van de Heilige Schrift en als boek der verwachting open is naar de toekomst en de gemeente de psalmen deswege lezen en zingen wil bij nieuwtestamentisch licht, blijkt bij toetsing daaraan dat de nieuwe berijming,
a. in meer dan één psalm aan het messiaans-eschatologisch element tekort doet;
b. De Nieuw Testamentische vervullingvan bijbelse notitie's als: bevrijding, verzoening, heil, de Naam Gods niet of niet voldoende wordt open gehouden;
c. Een aantal verzen de sterke bewogenheid mist van de psalmist in tijden van strijd en twijfel; wat in de oude berijming in het algemeen wel goed doorkomt.
Op grond van deze en andere, hier niet genoemde overwegingen concludeerde de Bond, dat zij ondanks bezwaren die kunnen worden aangevoerd tegen de oude berijming, de voorkeur geeft aan de oude boven de nieuwe berijming. Ze herinnert daarbij aan de les van de geschiedenis, die laat zien, op welke ernstige bezwaren een verandering in de liturgie van zulk een diepingrijpende aard als een nieuwe psalmberijming, stuit. Uiting gevend aan haar respect voor de vele en erstige arbeid die achter de nieuwe berijming ligt, betreurt zij het dat een uitgave waarin de oude en nieuwe berijming naast elkander voorkomen, niet mogelijk schijnt te zijn. Voorts beveelt ze aan de mogelijkheid onder ogen te zien, om in de eredienst onberijmde psalmen te zingen.
Als besluit van deze artikelen citeer ik prof. dr. T. Hoekstra die eens schreef: , , De gelovigen zingen in de eredienst tot lof van God. Zal dit laatste het geval zijn, dan moet in het zingen de ziel zich uiten en moet het openbaring zijn van hetgeen in het hart omgaat. Er wordt door de christenen veel te weinig gezongen. Wanneer ge het eens goed hebt voor uw hart, kiest ge een psalm of een christelijk lied en, gedragen op de vleugelen van de melodie, looft ge dan met uw zang uw God. Wat hier onvolmaakt en ge- brekkig is, zal eens volmaakt en heerlijk zijn. De zang van de christen is een voorspel voor het lied, dat alle gelovigen zullen zingen aan de oevers van de glazen zee. De hemel looft, o Heer'! Uw wonderen, dag en nacht.
Bolnes/Ridderkerk
H. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's